Drie maanden na de inval van Rusland in Oekraïne signaleerde een burgemeester een vreemde situatie met een paar touringcars. Ze zaten vol met mannen die zich hadden gemeld voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne, maar bleken zelf niet uit Oekraïne te komen – laat staan dat ze voor de oorlog gevlucht waren. Ze wilden slechts een graantje meepikken.
Dat misbruik had slechts aanleiding moeten zijn voor het inschakelen van justitie: strafrechtelijke vervolging wegens poging tot oplichting. Maar in plaats daarvan meenden sommige politieke partijen dat fors op de trom moest worden geslagen. Met als effect dat een heel andere groep, waartoe de oplichters niet eens behoorden, als zondebok werd aangewezen: de derdelanders. Dat zijn oorlogsvluchtelingen uit Oekraïne die in dat land geen permanente verblijfsvergunning hadden; studenten bijvoorbeeld, of arbeidsmigranten. Staatssecretaris Eric van der Burg (Asiel en Migratie, VVD) vond zichzelf bevoegd om de regels te veranderen voor deze derdelanders. Een onterechte afweging, waarvan de derdelanders nu de ingrijpende gevolgen ondervinden.
Even voor de context: ruim 4 miljoen ontheemden zijn uit Oekraïne gevlucht. Nederland vangt 105.000 ontheemden op en ongeveer 2.000 van hen vallen in de categorie ‘derdelander’.
Is dat een probleem? Nee. Is er een probleem van gemaakt? Ja. Voor wie? Allereerst voor de derdelanders zelf. Zij kregen aanvankelijk te horen dat ze recht hadden op tijdelijke opvang, zoals de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming dat voorschrijft. Maar vorige zomer werden ze door een besluit van de staatssecretaris opeens geconfronteerd met het intrekken van die toezegging. Ze kregen allerlei brieven, waarin stond dat hun bescherming zou worden ingetrokken en dat ze Nederland moesten verlaten. Dat leidde tot honderden rechtszaken, waaronder een tiental proefprocessen die draaiden om de vraag of de staatssecretaris überhaupt de bevoegdheid had om de opvang van derdelanders uit Oekraïne te beëindigen.
Situatie bevriezen
In september 2023 schiep de staatssecretaris aanvankelijk nog even rust in de tent. Dat had te maken met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (kortweg: de Afdeling), die als hoogste rechter in vreemdelingenzaken uiteindelijk het laatste woord heeft over de rechtszaken van de derdelanders. Een derdelander betoogde bij de Afdeling dat hij niet uitgezet mocht worden, zolang de Afdeling nog geen eindoordeel had geveld. De Afdeling gaf hem gelijk. Staatssecretaris Van der Burg begreep dat andere derdelanders ook gelijk zouden krijgen als ze een soortgelijk verzoek zouden doen. Dus besloot hij de situatie van alle derdelanders te bevriezen tot de Afdeling zijn definitieve uitspraak had gedaan.
In oktober 2023 behandelde de Afdeling de zaak op zitting, in januari 2024 volgde de uitspraak. Die was op zijn zachtst gezegd onverwacht. De Afdeling oordeelde namelijk heel goed gemotiveerd dat de staatssecretaris niet het recht had om de tijdelijke berscherming van derdelanders te beëindigen. Die bescherming is in het Europese recht geregeld, en daar gaat de staatssecretaris niet over.
Vervolgens maakte de Afdeling echter een opmerking die wellicht was bedoeld als handreiking aan de staatssecretaris, maar die als vuurwerk in de hand ontplofte. Die opmerking was dat de staatssecretaris helemaal niets hoefde te doen omdat – uitsluitend en alleen voor de derdelanders – de tijdelijke bescherming automatisch zou ophouden. Deze zogeheten ‘beëindiging van rechtswege’ was op 4 maart 2024. Terwijl de tijdelijke bescherming van alle andere Oekraïense ontheemden nog doorloopt tot op zijn minst 4 maart 2025.
Kapot achterlicht
De meeste vreemdelingenrechtspecialisten vielen van hun stoel van verbazing. Dit was allereerst een antwoord op een vraag die niet was gesteld. Alsof de inspecteur voor de centrale verwarming je bij het verlaten van het pand een boete geeft voor het kapotte achterlicht van je fiets in de garage. Ten tweede was de beëindiging van rechtswege op een dubieuze manier onderbouwd, met verwijzingen naar een besluit van de Europese Raad dat ten tijde van de rechtszitting nog niet gepubliceerd was.
De staatssecretaris nam het cadeautje van de Afdeling echter dankbaar aan. Derdelanders kregen bericht: uw tijdelijke bescherming eindigt op 4 maart 2024 en uiterlijk vier weken later, op 2 april 2024, moet u vertrokken zijn.
Die mededeling leidde opnieuw tot ongeloof, chaos en paniek. Enkele honderden derdelanders spanden wederom rechtszaken aan. Vreemdelingenrechters oordeelden zeer verschillend. A: „u heeft geen tijdelijke bescherming meer en u moet Nederland verlaten”; B: „u heeft wél tijdelijke bescherming, maar géén recht op opvang”; of C: „u heeft wel tijdelijke bescherming en u heeft zowel recht op opvang als recht op werk”.
De Amsterdamse rechtbank vond de verwarring dusdanig groot, dat ze nog geen uitspraak deed , maar eerst van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) wilde weten wat de Europese richtlijn over tijdelijke bescherming precies over de kwestie zegt. Zoiets komt met een zekere regelmaat voor en schept in ieder geval duidelijkheid over de betekenis van het Europese recht. Het enige probleem: zo’n antwoord kan wel een jaar of langer op zich laten wachten.
Normaal gesproken maken rechters pas op de plaats in soortgelijke zaken als er vragen zijn gesteld aan het HvJEU; dat is echter niet verplicht is. Dat gebruik volgde de Afdeling ook toen die de zaak op 2 april 2024 voorgeschoteld kreeg. Totdat het HvJEU de zogenoemde prejudiciële vragen had beantwoord, moesten de derdelanders worden beschouwd als ontheemden die recht hebben op bescherming.
Dat was op zichzelf al een belangwekkende uitspraak. De Afdeling kwam namelijk terug op zijn eigen eerder genomen standpunt dat het recht op tijdelijke bescherming van rechtswege zou zijn geëindigd. Dat is een te prijzen standpunt van de Afdeling.
Geen indruk
En toen was het 2 april: de datum waarop de derdelanders weg moesten zijn. De verwachting was dat de staatssecretaris, zolang de Afdeling nog geen uitspraak had gedaan in het hoger beroep, net zoals in september 2023 ‘alles zou bevriezen’. Maar dat gebeurde niet.
Op woensdagavond 3 april schreef staatssecretaris Van der Burg aan de gemeenten dat hij zich niets aantrekt van de uitspraak van de Afdeling. Gemeenten mogen gewoon doorgaan met het op straat zetten van derdelanders. De uitspraak van de Afdeling, zo redeneert de staatssecretaris, geldt alleen voor de groep van zes derdelanders uit die specifieke zaak. Zelfs de opmerking van de voorlichter van de Afdeling dat andere derdelanders die een soortgelijk verzoek zouden indienen, dat ook toegewezen zullen krijgen, maakte op de staatssecretaris geen indruk.
De staatssecretaris is kennelijk heel erg boos. Boos op de derdelanders dat ze nog niet weg zijn; boos op de rechters die hem geen gelijk hebben gegeven. Maar hij zou eigenlijk boos op zich zelf moeten zijn. Hij heeft de gehele situatie aan zichzelf te wijten. En het probleem is nu vooral dat de rechterlijke macht met een groot aantal rechtszaken wordt opgezadeld, waar ze helemaal geen tijd voor heeft.
Het is een vorm van machtsmisbruik door de staatssecretaris. Als de rechter in zijn voordeel oordeelt, roept hij voor de camera dat de Afdeling de baas is. Maar als de rechter anders oordeelt, is dat opeens niet meer zo. De overheid behoort zich altijd aan de regels te houden, ook als die een tegenvallende uitkomst hebben. Zo niet, dan ligt willekeur op de loer. Zoek het maar uit.
Lees ook
Na twee jaar in de opvang, tussen de Oekraïners, sliep ‘derdelander’ Merabet afgelopen nacht in een hostel