De afgelopen dagen waren onze schermen weer gevuld met beelden van vuur, sirenes en luchtafweer. Er waren raketbeschietingen, luchtaanvallen en paniekberichten over de oorlog tussen Iran en Israël. En zoals vaak in tijden van escalatie, verschenen in de media de bekendste gezichten uit de Iraanse diaspora: fel, strijdbaar, vaak getekend door persoonlijke verliezen, marteling, ballingschap. Hun woede is begrijpelijk, hun strijd legitiem. Maar is deze stem de juiste weerspiegeling van een land dat jong, gelaagd en niet in één identiteit te vatten is?
Iran is een land van meer dan negentig miljoen mensen, van wie meer dan de helft onder de dertig is. Een samenleving vol contradicties: conservatief en hypermodern, religieus en seculier, hoogopgeleid en economisch gemarginaliseerd.
Het is een land waar vrouwen met doctorstitel ’s avonds zonder hoofddoek over straat lopen en daarom de volgende ochtend op het politiebureau belanden. Waar jongeren naar podcasts luisteren over Nietzsche, Spinoza en John Locke, waarvoor ze met vpn’s de censuur omzeilen. Die complexiteit is niet samen te vatten in protestleuzen of geopolitieke analyses.
Ruimte creëren
Onder deze zichtbare tegenstellingen stroomt iets anders: een burgerbeweging die zich, ondanks alles, al decennia staande weet te houden. Anders dan de politiek georganiseerde oppositie, die vaak verdeeld, verbannen en ideologisch verstard is, weet deze civiele onderstroom ruimte te creëren waar geen ruimte is.
In de jaren 90 waren het studenten en journalisten. In de jaren 2000 de vrouwenrechtenactivisten en vakbonden. En vandaag zijn het moeders wier kinderen vermoord zijn, leraren, filmmakers, verpleegkundigen en gepensioneerden die via brieven, petities en sit-ins de legitimiteit van het regime ondermijnen. Hun middelen zijn bescheiden, maar hun invloed is reëel.
Neem de open brief van 16 juni 2025, ondertekend door prominente figuren als Nobelprijswinnaars Narges Mohammadi en Shirin Ebadi. In deze brief roepen zij niet alleen op tot het onmiddellijke stoppen van uraniumverrijking door de Islamitische Republiek, maar ook tot het beëindigen van het militaire conflict met Israël en het beschermen van burgerlevens aan beide zijden.
Hun pleidooi gaat verder dan politieke eisen: het is een morele interventie, gericht op het doorbreken van de dodelijke logica waarin macht en slachtofferschap met elkaar worden verward. Ze verzetten zich tegen de offerbereidheid van het regime, dat het voortbestaan van de staat boven het welzijn van de bevolking stelt, en wijzen op het fundamentele onvermogen van de machthebbers om de interne én externe crises van het land onder ogen te zien.
Iran is niet zijn leiders; het is zijn mensen
Zulke stemmen kiezen niet voor spektakel, maar voor verantwoordelijkheid. Ze spreken vanuit de haarvaten van de Iraanse samenleving, met moed én mildheid, en verwoorden een verlangen naar een vreedzame, democratische toekomst. In het Westen raken zulke oproepen vaak ondergesneeuwd door analyses die Iran vooral zien als een onvermijdelijke vijand, of door berichtgeving waarin het volk slechts figureert als slachtoffer of pion op het geopolitieke speelveld. Maar juist deze stemmen verdienen het om gehoord te worden.
Lees ook
De vraag dringt zich op: wat kán het Iraanse regime nog?
Dat deze oproep uitgerekend op dit moment klinkt, is geen toeval. De Islamitische Republiek bevindt zich in een fase van sluipende interne desintegratie. De ideologische fundamenten waarop het regime rustte, – de revolutionaire mythologie van verzet, martelaarschap en islamitische eenheid – hebben hun samenbindende kracht verloren.
Stil protest
De generatie die na 1979 aan de macht kwam, spreekt nog wel in dat vocabulaire, maar de samenleving luistert niet meer. De angstcultuur brokkelt af, met name onder jongeren die opgroeien met het internet, met wereldliteratuur, met satire, en die het regime niet langer als legitiem beschouwen maar als een hindernis. Zelfs in conservatieve regio’s wordt de loyaliteit met het systeem ingeruild voor stil protest of morele distantie, bijvoorbeeld door lage opkomst bij verkiezingen of het weigeren van deelname aan staatsrituelen.
Binnen de macht woedt een strijd tussen pragmatici die zoeken naar behoud via hervorming, en hardliners die juist inzetten op ideologische verharding. De opvolgingskwestie van de Opperste Leider werpt daarbij een schaduw over alle strategische besluitvorming. En extern verschuiven de allianties: de afhankelijkheid van Rusland en China groeit, terwijl banden met traditionele bondgenoten onder druk staan. Regionale spanningen, zoals met Saoedi-Arabië of in Irak en Syrië, worden niet langer gedomineerd door ideologie, maar door strategisch wantrouwen.
Opperste leider ayatollah Khamenei weet dat wat tot nu toe werkte – repressie, retoriek, ideologische bezwering – niet meer voldoet in een samenleving die steeds minder bang is, en steeds minder gelooft. Iran isverworden tot een „zombie-regime”, schreef analist Karim Sadjadpour recent in The New York Times: ideologisch dood, maar institutioneel nog in staat tot brute repressie.
De machthebbers regeren niet meer vanuit overtuiging, maar vanuit behoudzucht. De officiële slogans – ‘Dood aan Amerika’, ‘Dood aan Israël’ – maskeren vooral de afwezigheid van een visie op het eigen volk. Het regime definieert zichzelf door wat het bestrijdt, niet door wat het opbouwt. Dat maakt het niet per se kwetsbaar op korte termijn, maar des te holler op lange termijn. Het morele vacuüm dat hierdoor ontstaat, wordt niet langer slechts gevoeld, maar ook benoemd – door mensen van binnenuit.
Ondergrondse netwerken
Deze onderstroom is geen revolutionaire storm die door de straten raast, maar uit zich in open brieven, in stakingen van verpleegkundigen en leraren, in ondergrondse netwerken van vrouwen die elkaar beschermen, en in de vaders en moeders die foto’s dragen van hun vermoorde kinderen. Het is een beweging zonder leiders, maar niet zonder richting. Zonder wapens, maar niet zonder kracht. Zonder partij, maar niet zonder gemeenschap.
Juist deze vorm van verzet is moeilijk te vangen in het westerse politieke discours, dat vaak zoekt naar vertegenwoordiging en directe effectiviteit. Maar in Iran voltrekt verandering zich traag. De roep is niet om snelle interventie van buitenaf, maar om erkenning van binnenuit: erkenning van hun waardigheid, hun rede, hun recht op een toekomst die niet wordt bepaald door de ideologieën van het verleden.
De internationale gemeenschap zou zich dan ook minder moeten richten op abstracte scenario’s van regime change met bombardementen, en meer op de vraag: hoe versterken we deze civiele onderstroom? Dat vraagt om fijnmazige diplomatie, niet om grote woorden. Het vraagt om investeringen in onafhankelijke journalistiek, uitwisselingsprogramma’s met Iraanse academici en kunstenaars, technische ondersteuning van mensenrechtenorganisaties, en het bieden van veilige netwerken voor dissidenten.
En het vraagt, bovenal, om een geopolitieke verbeelding waarin het volk niet langer wordt gezien als decor bij het conflict tussen staten, maar als drager van een andere orde. Want Iran is niet zijn leiders. Het is zijn mensen. En tussen de stemmen die roepen om wraak, en de stilte van onderdrukking, klinken andere tonen. Zij verdienen het om gehoord te worden.
Lees ook
‘Iran bevindt zich in een gigantische strategische crisis’
