Opinie | De Holocaust is niet buiten de Gaza-oorlog te houden

In de heftige debatten naar aanleiding van de Gaza-oorlog zijn het nationaal-socialisme en de Holocaust, al dan niet expliciet, onvermijdelijk en permanent aanwezig. Oproepen om zulke verwijzingen achterwege te laten, zoals Ian Buruma en ook Arnon Grunberg in NRC deden, zijn alleen daarom al zinloos – of zelfs contraproductief. Natuurlijk is het huidige geweld niet eenvoudigweg te vergelijken met de nazistische massamoord, maar dat neemt niet weg dat zowel de huidige oorlog als de hele voorgeschiedenis op allerlei manieren verknoopt is met de Tweede Wereldoorlog en de herinneringscultuur rond de Holocaust, die door de meest uiteenlopende groepen, partijen en regeringen politiek en moreel is omhelsd en tegelijk geïnstrumentaliseerd. De oorlog in Gaza legt, scherper dan ooit, de tegenstellingen bloot die in deze transnationale herinneringscultuur zelf besloten liggen.

Dat de Holocaust een onvermijdelijk referentiepunt vormt, heeft in de eerste plaats te maken met de vestiging van de staat Israël en de politieke en morele rechtvaardiging daarvan, te beginnen in Israël zelf. Maar minstens zo belangrijk is dat de herinnering aan de Holocaust, in ieder geval in de westerse wereld, sedert de jaren negentig is gaan functioneren als een ‘funderend verleden’, zoals de Duitse historicus Dan Diner en zijn Israëlische collega Alon Confino hebben betoogd. Daarmee bedoelen ze dat de Holocaust, als historische gebeurtenis, de morele en politieke grondslagen van een open, democratische, op mensenrechten gebaseerde wereld markeert.

Hoe de Holocaust deze betekenis heeft gekregen, is een complexe en gelaagde geschiedenis. Cruciaal was in ieder geval het besef, vooral vanaf de jaren zestig, dat de nazistische vernietigingspolitiek een breuk in de westerse beschaving betekende, waartoe we ons onvermijdelijk moeten verhouden, omdat die onvoorstelbare massamoord liet zien waartoe ideologieën, nationalisme en racisme kunnen leiden. Auschwitz groeide geleidelijk uit tot een ‘negatieve mythe’ en verschoof naar het hart van de westerse herinneringscultuur, zoals is af te lezen aan de niet-aflatende stroom van films, monumenten, getuigenissen, musea, educatieve programma’s en herdenkingen. De ondergang van het communisme in 1989 gaf daaraan nog eens een extra impuls.

Politieke vertaling

Het toenemend gewicht van deze herinneringscultuur, gesymboliseerd door indrukwekkende internationale herdenkingen, maar ook in de cultuur en de samenleving, vond uiteindelijk ook een politieke vertaling. Het initiatief daartoe werd genomen door de Zweedse premier Göran Persson, zijn Britse collega Tony Blair en de Amerikaanse president Bill Clinton. Doel was te komen tot een gemeenschappelijke herinneringspolitiek, inclusief afspraken over onderwijsprogramma’s, officiële herdenkingen en wettelijke verboden op Holocaust-ontkenning. In 2000 werden deze afspraken, vastgelegd in de Stockholm Declaration, op een grote internationale conferentie, bijgewoond door regeringsleiders en honderden diplomaten, wetenschappers en overlevenden, bekrachtigd en vervolgens door 46 landen ondertekend.

En daar bleef het niet bij. Ook de Europese Unie en de Verenigde Naties zouden de volgende jaren dergelijke verklaringen aannemen. Kern daarvan was de definiëring van de Holocaust als een unieke gebeurtenis en tegelijk een universeel symbool van het ultieme kwaad, dat ‘voor alle volken voor altijd’ een waarschuwing zou moeten zijn tegen de gevaren van haat, racisme en vooroordelen. Met de omschrijving van de Holocaust in termen van intolerantie, ophitsing en geweld tegen personen of gemeenschappen op basis van etniciteit of geloof, sloot de VN-verklaring naadloos aan bij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Genocideverdrag van 1948.

Funderend verleden

Deze ontwikkelingen vonden uiteraard niet in het luchtledige plaats. De transnationale herinnering aan de Holocaust werd beschouwd als de morele en politieke grondslag van de postcommunistische, democratische wereldorde, maar ook van het nieuwe Europa, zoals dat vanaf de jaren negentig werd vormgegeven. Geen enkele andere historische gebeurtenis of episode was een dergelijke internationale aandacht ten deel gevallen, geen oorlogen of ander genocidaal geweld, massale roof, verdrijvingen of etnische zuiveringen. En dit alles is sindsdien, telkens opnieuw, met groot ceremonieel vertoon ritueel bevestigd.

Afgaande op de eensgezindheid die regeringsleiders, politieke partijen en maatschappelijke groepen daarbij telkens tentoonspreidden, leek de positie van de nazistische vervolging en vernietiging als ‘funderend verleden’, zeker voor het Westen, onomstreden en onaantastbaar. Tegelijk bleken en blijken er achter de retoriek van ‘nooit weer’ heel verschillende interpretaties schuil te gaan, zoals de Israëlische historicus Amos Goldberg enkele jaren geleden in een scherpzinnige analyse heeft laten zien.

De Holocaust, als ‘funderend verleden’, functioneert op grofweg twee manieren: enerzijds als context voor een radicaal kosmopolitisch regime van mensenrechten, gebaseerd op gelijkheid, democratie en pluriformiteit; anderzijds als bron van zelfbevestiging, als identiteitspolitiek. Deze verschillen hangen, aldus Goldberg, samen met de paradox die besloten ligt in de karakterisering van de Holocaust als het ultieme en absolute kwaad, dat uniek is en tegelijk een universele betekenis heeft.

Als ‘negatieve mythe’ schoof Auschwitz naar het hart van de herinneringscultuur

De vraag is welke kwalificatie in deze omschrijving de voorrang krijgt. Wordt ‘uniciteit’ primair verbonden met het op vernietiging gerichte antisemitisme, toen en nu, en de schuld van Duitsland en Europa? Of wordt zij eerder begrepen in de zin van ‘exceptioneel’, waar het gaat om de enorme omvang en industriële wijze waarop de massamoord geschiedde, in vergelijking met andere perioden van extreem geweld, massamoord, koloniale onderdrukking en genocide? Vanuit het eerste perspectief functioneerde de Holocaust als een speerpunt in een identiteitspolitiek, vanuit het andere als cause célèbre voor een principiële politics of justice.

Goldbergs onderscheid maakt het mogelijk beter te begrijpen hoe een volledige erkenning van de betekenis van de Holocaust kan samengaan met een politiek die daar, vanuit het perspectief van een kosmopolitische politieke moraal, haaks op lijkt te staan. In Israël leidt dat al jarenlang tot heftige botsingen tussen enerzijds nationalisten en kolonisten (de ‘identitairen’) en anderzijds mensrechtenorganisaties en vredesactivisten (de ‘universalisten’), die zich beiden op de herinnering van de Holocaust beroepen.


Lees ook
Het unieke, ultieme kwaad duikt telkens weer op

 Ambulances in de buurt van een Israëlische tank tijdens de invasie van Israël in Gaza.

Speciaal geval Duitsland

De verschillende oriëntaties manifesteren zich niet alleen in Israël. Er zijn talloze voorbeelden van politici en partijen die de herinnering aan de Holocaust omarmen, maar zich scherp verzetten tegen een radicale politics of justice – denk aan Viktor Orbán, PiS, de PVV, Vlaams Belang, en zelfs Poetin. In al deze gevallen, zo kan mét Goldberg worden geconcludeerd, dient de herinnering aan de Holocaust niet als vertrekpunt voor een politiek op basis van universele rechtvaardigheid, maar als een bron van zelfbevestiging en zelfrechtvaardiging. Deze politici en partijen, in Israël, Europa en de VS, worden in hun opvattingen gesterkt door het feit dat Hamas en vergelijkbare groepen zelf niet het geringste respect voor democratie en mensenrechten tonen.

Een speciaal geval vormt Duitsland, waar de Holocaust – en de Duitse schuld – nauw verbonden is met de morele grondslagen van de naoorlogse Duitse staat. Alle andere perspectieven worden als een bedreiging daarvan gezien, zoals bleek tijdens hevige debatten onder Duitse intellectuelen afgelopen jaren, waarnaar Arnon Grunberg in zijn artikel van vorige week ook verwees. De Joods-Amerikaanse schrijfster Deborah Feldman, tegenwoordig woonachtig in Berlijn, karakteriseerde deze Duitse houding in NRC onlangs als zuiver narcisme, die botst met een politiek van universele mensenrechten.

Rechtsreeks verbonden

De Holocaust kan, kortom, niet buiten de Gaza-oorlog en wat daaraan voorafging worden gehouden, omdat wat er is gebeurd en nog gebeurt, rechtsreeks met dat verleden is verbonden. De historische ontwikkelingen in Israël en Palestina zijn niet los te zien van de verschrikkingen in de Tweede Wereldoorlog, en diezelfde geschiedenis fungeert in de door westerse landen zélf gecreëerde transnationale herinneringscultuur als grondslag van een universele politics of justice.

Het is precies de centrale positie van de Holocaust in de hedendaagse politiek-morele orde die er in mijn optiek toe heeft geleid dat het afschuwelijke geweld wereldwijd resoneert in een enorme, heftige tweespalt, gepaard aan regelrechte haatcampagnes. Een somber stemmende conclusie – maar ook een les van de geschiedenis, een inzicht dat ons misschien helpt beter te begrijpen wat er nu gebeurt.

Dit artikel is een bewerkt fragment van de oratie Het verleden als ritueel. Over de ‘les van de geschiedenis’ voor het heden, uitgesproken aan de Universiteit Leiden op 27 november door oud-Niod directeur Frank van Vree, bij zijn benoeming als Cleveringa-hoogleraar.