Donald Trump komt eraan en Europa zet zich schrap. Je hoort sommige diplomaten nog wel sussend beweren dat we Trump 1.0 ook hebben overleefd, maar dat is een denkfout. In vergelijking met 2016 staat Trump sterker en Europa juist zwakker. Intussen is de wereld gevaarlijker geworden: meer conflicten en minder sturing.
In deze nieuwe constellatie is het goed om eens te kijken naar Denemarken. Net als Nederland heeft het een open economie en is het zeer Atlantisch georiënteerd, met de NAVO als hoogste goed. En hoewel het al decennia lid is van de EU, heeft het ook een traditie van Euroscepsis en distantie. Voor Nederlanders klinkt dit bekend en dus zou het goed zijn voor Den Haag, dat vooral met zichzelf bezig is, om te analyseren hoe ze in Denemarken omgaan met het fenomeen Trump. Wat is een slimme strategie en welke keuzes moeten we nu maken?
Territoriale ambities
Twee aspecten springen in het oog: Trumps territoriale ambities in Groenland en, in bredere zin, hoe de Denen een fundamenteel andere EU-koers willen varen.
Eerst Groenland. De interesse van Trump voor Groenland is niet nieuw. Al in 2019 zei hij dat hij Groenland wilde kopen. Het Deense antwoord was een korte afwijzing, maar die leidde ook tot een harde reactie. Sociaaldemocraat Mette Frederiksen, toen al premier, noemde het aanbod van Trump „absurd”; de liberaal Lars Løkke Rasmussen, minister van Buitenlandse Zaken, sprak van „een 1-april-grap”. En Trump? Die annuleerde prompt een gepland staatsbezoek.
Nu speelt Kopenhagen het spel anders, misschien slimmer. Toen Trump riep dat de VS Groenland nodig had „om redenen van nationale veiligheid” en zelfs economische of militaire dwang niet wou uitsluiten, herhaalde premier Frederiksen dat Groenland niet te koop was. Maar ze verwelkomde ook de groeiende Amerikaanse belangstelling voor Groenland, juist omdat Rusland en China hun invloed in de regio doen gelden. En over de gedachte dat Amerikaanse mariniers Groenland zouden binnenvallen, zei ze dat ze zich geen militaire interventie in een bondgenoot kon voorstellen.
Het is niet een soort Europees geloof dat de Denen nu opeens begeestert, maar de harde werkelijkheid van een geopolitieke wereld
Tegelijkertijd zochten en kregen de Denen snel Europese steun. De Franse en Duitse ministers van Buitenlandse Zaken spraken duidelijke taal en zelfs de Europese Commissie reageerde bij monde van een woordvoerder. Denemarken staat niet alleen.
Frederiksen voegde er nog twee belangrijke dingen aan toe, die in 2019 minder speelden. Ze benadrukte dat het aan de 56.000 Groenlanders is om de eigen toekomst te bepalen. En in Groenland willen ze onafhankelijkheid en misschien wel aansluiting bij de EU, niet een overname door de VS. Ook zei ze dat alle redenen waarom de VS Groenland nodig zouden hebben (grondstoffen, vaarroutes, militaire bases) nu al prima te realiseren zijn. Het gaat om investeringen in en toegang tot, niet controle over, Groenland.
Dit alles was een slimme, judoka-achtige manier van een klein land dat erg van de VS afhankelijk is, om met de Trump-tornado om te gaan. Niet zonder risico overigens want binnenlands is er kritiek op de vermeend softe houding van Frederiksen: ze steekt dus haar nek uit en dat siert haar.
Lees ook
Wat wil Trump met Groenland? En wie hebben er nog meer interesse in het eiland?
Dan de bredere EU-agenda. In een nieuwjaarsinterview zei Frederiksen dat een wereld die gedomineerd wordt door Donald Trump, Vladimir Poetin en Xi Jinping een totaal vernieuwde EU vereist. En dat betekent ook dat Denemarken een ander EU-beleid moet gaan voeren. Decennialang was Denemarken, net als Nederland, tégen een grote(re) EU-begroting, tégen gemeenschappelijke EU-leningen, en zeer sceptisch over Franse ideeën omtrent industriepolitiek en ‘strategische autonomie’.
Taboes gaan overboord
En nu? Denemarken verzet de bakens en niet zo’n beetje ook. Frederiksen zegt openlijk dat een sterkere EU in een ruwere wereld meer gezamenlijke investeringen vereist, indien nodig via een grotere EU-begroting met, jawel, een grotere nettobijdrage van Denemarken. Ook is zij voorstander van zogeheten eurobonds om de Europese defensie-industrie te versterken, een idee dat de Franse president Emmanuel Macron heeft gelanceerd samen met Kaja Kallas, de EU-buitenlandchef. Ook andere taboes gaan overboord, bijvoorbeeld het traditionele Deense verzet tegen het gebruik van publieke steun voor bedrijven in strategische sectoren.
Het is niet een soort Europees geloof dat de Denen nu opeens begeestert, maar de harde werkelijkheid van een geopolitieke wereld waar machtspolitiek steeds meer de bovenhand heeft. Dat is niet de wereld die Europeanen hebben gekozen maar wel de werkelijkheid waarin zij zich staande moeten houden. En, zegt men nu in Kopenhagen, dat gaat niet zonder investeren in de capaciteit om samen op te treden.
Je zou wensen dat Nederland, dat zoveel gemeen heeft met Denemarken qua politieke cultuur en buitenlandpolitieke oriëntatie, hetzelfde deed.
Vier uitblinkende onderzoekers ontvangen in oktober de hoogste onderscheidingen in de Nederlandse wetenschap, de Spinoza- en Stevinpremies. Dat maakte onderzoeksfinancier NWO bekend. Geneticus Thijn Brummelkamp en historicus Judith Pollmann worden dit jaar beloond met de Spinozapremie. De Stevinpremie gaat naar Ilse Aben, onderzoeker aardobservatie en Ingrid Robeyns, ethicus. Alle vier onderzoekers krijgen een bedrag van 1,5 miljoen euro, dat ze naar eigen inzicht mogen besteden aan wetenschappelijk onderzoek en activiteiten daaromheen.
Judith Pollmann: ‘In ons geschiedenisbeeld ligt een gat in de eerste helft van de 18de eeuw’
De historicus Judith Pollmann (1964) is hoogleraar vroegmoderne geschiedenis in Leiden. Volgens de jury van de Spinoza-premie is zij „een nieuwsgierige wetenschapper die haar collega’s uitdaagt met nieuwe perspectieven en een originele aanpak”.
Recentelijk publiceerde ze een boek over de Nederlandse burgeroorlog die – zo zou je kunnen zeggen – het échte verhaal vormde achter de nationale mythe van de opstand tegen Spanje in de zestiende eeuw (1572. Burgeroorlog in de Nederlanden). En ze onderzoekt ongebruikelijke bronnen, zoals lokale kronieken.
Judith Pollmann.
Foto Studio Oostrum
En mede die kronieken inspireren nu een van de onderzoeksonderwerpen waaraan ze de Spinoza-premie wil gaan besteden. Ze zegt het in een video-interview. „In ons geschiedenisbeeld ligt een gat in de eerste helft van de achttiende eeuw. We hebben een goed verhaal over wat we de Gouden Eeuw noemden tot 1672, en we weten ook weer alles vanaf 1750, met de Verlichting, de patriottenbeweging en de opkomst van de natiestaat. Maar daartussen? Het komt vaak neer op de enorme staatsschuld en dat het militair niet zo goed ging.”
Maar, zegt ze, „waarom waren die mannen van het pek en teer van de 17de eeuw toen opeens niet meer in staat om vernieuwing te omarmen? In die kronieken, een soort lokale dagboeken, zie ik sporen van iets heel anders. Die kronieken bevatten dan steeds meer cijfers en ze slaan een andere toon aan over manieren om problemen op te lossen. Er is – denk ik – wel degelijk iets aan het veranderen, maar daarvoor moeten we misschien naar andere archieven kijken, niet per se in de grote steden, maar wel in die van de provincies, Holland, maar ook de Staten van Overijssel, of Gelderland, die hadden de macht om na te denken over vervoer, posterijen, demografie. Dat wil ik onderzoeken.”
En Pollmann wil nog veel meer weten. Bijvoorbeeld welke kennisinfrastructuur er bestond op het platteland van, zeg, 1450 tot 1850. „De ‘inheemse’ kennis over hoe je met het landschap en het water omging, met landbouwtechnieken, met voedsel, met ziekte, alles. In feite alles wat door de moderne wetenschap later als bijgeloof en achterlijkheid is afgedaan! Met moderne technieken kun je die oude gewoontes nu veel beter onderzoeken, alleen al omdat je nu kunt zoeken in gedigitaliseerde handschriften.”
En dat is echt relevant voor ons eenentwintigste-eeuwers, bepleit Pollmann vanuit haar werkkamer in Leiden. „Dit soort onderzoek kan ons ook nu helpen beter om te gaan met verschillende methodes van kennisverwerving, in respect voor andere epistemologieën zoals Unesco het zo mooi verwoordt.”
Hendrik Spiering
Thijn Brummelkamp: ‘Eigenlijk is dit het enige waar ik écht goed in ben’
Thijn Brummelkamp (1975) is wetenschappelijk directeur van het Nederlands Kanker Instituut (NKI) en hoogleraar experimentele genetica aan de Universiteit Utrecht. Hij kreeg een Spinozapremie voor zijn onderzoek naar de functie van genen in menselijke cellen.
„Ik was heel blij verrast toen de voorzitter van NWO mij belde over de prijs”, vertelt Brummelkamp aan de telefoon. „Het gebeurde vlak voordat ik een lezing ging houden in Utrecht, maar ik kon natuurlijk niemand vertellen wat er aan de hand was. Ik voel me heel dankbaar voor deze erkenning voor het werk van mij en mijn collega’s.”
Thijn Brummelkamp.
Foto Studio Oostrum
Tijdens zijn promotieonderzoek aan het NKI ontwikkelde Brummelkamp methoden om specifieke genen in cellen uit te schakelen. „Wetenschappers waren hier al lang naar op zoek. Al snel werd het wereldwijd toegepast en dat hielp ook met mijn carrière. Na mijn promotie mocht ik in Amerika mijn eigen onderzoeksgroep opzetten.” In 2011 keerde Brummelkamp met zijn onderzoeksgroep terug naar het NKI, waar hij hetzelfde onderzoek voortzette.
„Wat we doen is het beste te zien als het ‘interviewen’ van cellen”, legt hij uit. „We vragen cellen hoe ze bepaalde taken uitvoeren, en welke genen ze daarvoor gebruiken. Hiermee kun je fundamentele kennis opdoen over de werking, maar je kunt het ook gebruiken voor het testen van de aangrijpingspunten van nieuwe medicijnen.”
„Ik ben erachter gekomen dat dit werk het enige is waar ik echt goed in ben, en dat geeft me veel enthousiasme. Vroeger vond ik het al leuk om te kijken hoe apparaten werken door ze uit elkaar te halen. Nu doe ik hetzelfde bij de menselijke cel: het meest complexe apparaat in de natuur. Ik ben ambitieus en steek er veel energie in, maar die energie haal ik er vaak ook weer uit. Daarnaast vereist het ook doorzettingsvermogen. Soms interpreteer je een antwoord verkeerd, en zit je wel drie jaar op het verkeerde spoor. Dat is ook een kant van de medaille.”
Het mooie van de Spinozapremie is dat je geld kunt gebruiken voor ongebonden onderzoek, zegt Brummelkamp. „Meestal willen onderzoeksfinanciers precies weten wat er onderzocht en ontdekt gaat worden. Dsat hoeft nu een keer niet. Met het geld wil ik graag meer vragen stellen over de taken en functies van cellen, bijvoorbeeld over celdood. Wanneer het dna van cellen beschadigd raakt, zorgt een bewakingsmechanisme ervoor dat ze doodgaan en opgeruimd worden. Door bepaalde genen te deactiveren, ontdekten we onlangs een heel nieuw mechanisme dat hetzelfde doet. Dit zou ons bijvoorbeeld meer kunnen vertellen over hoe patiënten reageren op chemotherapie.”
Marcel Hobma
Ingrid Robeyns: ‘Ik kom niet uit een familie waar men zegt: ga maar in Cambridge promoveren’
Heeft Ingrid Robeyns geluk gehad met de toekenning van de Stevinpremie, of is de onderscheiding vooral haar eigen verdienste?
Aan de telefoon vanuit Londen, waar ze net een conferentie heeft bijgewoond, barst de hoogleraar ethiek in lachen uit. „Allebei, denk ik. Dat ik heb besloten deze vorm van filosofie te gaan doen – sociaal betrokken, interdisciplinair – was een keuze. Dat zie ik wel als mijn eigen verdienste. Maar ik heb ook geluk gehad.”
Ingrid Robeyns.
Foto Studio Oostrum
Dat laatste bijvoorbeeld toen ze de beroemde econoom en filosoof Amartya Sen aanschreef of ze bij hem kon promoveren. „Ik kom niet uit een familie waar men zegt: ga maar in Cambridge promoveren. Ik dacht heel lang dat het onmogelijk was. Een vriendin heeft me in een cultureel café toen midden in de nacht laten beloven dat ik het zou proberen. Daar heb ik geluk mee gehad.” In 2003 promoveerde ze bij Sen.
De vraag naar verdienste, geluk (en pech) is relevant, want de begrippen spelen een grote rol in het werk van Robeyns (1972), geboren in Leuven en sinds 2014 hoogleraar ethiek aan de Universiteit Utrecht. Zij maakte naam met kritiek op de meritocratische ideologie van verdienste en met haar pleidooi voor ‘limitarisme’, een harde bovengrens aan het vermogen van burgers. Een te grote ongelijkheid in vermogen is sociaal onwenselijk, betoogt ze in het publieksboek Limitarisme (2023), en vooral een kwestie van pech of geluk. „Het overgrote deel van de vermogende mensen heeft simpelweg meer geluk gehad dan anderen”, zei ze in een interview in NRC in februari 2024.
Robeyns engageerde zich de afgelopen jaren ook met de strijd tegen bezuinigingen op het hoger onderwijs en is een criticus van de „neoliberale” universiteit die een „diplomafabriek” is geworden, schreef ze in deze krant. In een opinie-artikel samen met Rens Bos en Remco Breuker stelde ze in NRC dat universiteiten niet meer weten hoe om te gaan „met studenten die zich ook als democratisch burger en moreel wezen willen ontwikkelen”.
NWO prijst Robeyns omdat zij „concrete oplossingen voor ongelijkheid en democratisch verval” biedt en „laat zien dat filosofie kan bijdragen aan echte verandering”. Robeyns: „Bij het belang van wetenschap voor de samenleving wordt vaak allereerst gedacht aan innovaties die direct iets opleveren of waar je een verdienmodel van kunt maken. Bij filosofie is dat anders. Ik ontwikkel geen vaccin dat snel werkt. Filosofische concepten hebben meer tijd nodig om ingang te vinden.”
Wat gaat ze doen met het geld? „Ik zou heel graag een internationale groep mensen bijeenbrengen, fysiek, die hebben nagedacht over het vormgeven van een nieuwe, zorgzame en duurzame economie.”
Sjoerd de Jong
Ilse Aben: ‘Het praktisch nut wil ik nog wel verder uitbouwen’
„Het is buitengewoon eervol om deze prijs te krijgen”, zegt Ilse Aben. „Ik zie het als erkenning voor het zeer bijzondere Nederlandse Tropomi-instrument en iedereen die eraan heeft gewerkt.”
Dat het nu veel gaat over methaanuitstoot komt door Tropomi. Het instrument, dat bestaat uit geavanceerde spectrometers gecombineerd met een telescoop, zit op de Sentinel 5P-satelliet van ESA. Het meet gassen zoals methaan en koolmonoxide, die in relatief kleine concentraties voorkomen in de atmosfeer. „Maar vergis je niet, die gassen bepalen wel onze leefomgeving voor een groot deel”, zegt Aben.
Ilse Aben.
Foto Studio Oostrum
Aben, senior onderzoeker bij SRON en bijzonder hoogleraar aan de VU, krijgt de prijs omdat een van de initiatiefnemers van Tropomi is en zich met haar team nog altijd volop inzet om metingen te gebruiken om klimaatverandering tegen te gaan. „Dankzij haar pionierswerk vanuit de ruimte worden onzichtbare problemen zichtbaar gemaakt – én opgelost”, schrijft de NWO.
Methaan is na CO2 het belangrijkste broeikasgas, het veroorzaakt een derde van de klimaatopwarming. Methaan blijft kort bestaan in de atmosfeer, zo’n 10 jaar, terwijl CO2 honderden jaren blijft bestaan. „Dat maakt methaan laaghangend fruit”, zegt Aben. „Als je nu stopt met uitstoten heeft het klimaat er relatief snel profijt van.”
Tropomi brengt superuitstoters van methaan in beeld, puntbronnen zoals een lek in olie- en gasinfrastructuur of uitstoot uit kolenmijnen of van vuilstortplaatsen. „Het gaf een dramatisch beeld, toen we dat voor het eerst zagen. We hadden geen idee dat er zoveel van die superuitstoters wereldwijd zijn. Maar het bood wel mogelijkheid om te handelen”, zegt Aben. Elke dag meet Tropomi de hele aardatmosfeer in een resolutie van 5 bij 7 kilometer, 20 miljoen metingen per dag. Als er ergens veel methaan is gemeten met Tropomi, wordt er met andere satellietinstrumenten daarop ingezoomd om het tot op 25 meter in beeld te krijgen. Gebaseerd op deze tweetrapsraket onderneemt VN-instituut IMEO actie richting uitstoters.
„Het is heel bevredigend om wetenschappelijk aan zo’n systeem te kunnen bijdragen”, zegt Aben. „Je merkt het al aan mijn enthousiasme, en ook mijn jongere collega’s zijn hartstikke gemotiveerd. Het praktisch toepassen van het wetenschappelijk werk wil ik verder uitbouwen. We ondersteunen bijvoorbeeld vuilstortplaatsen met het reduceren van uitstoot. Er worden binnenkort ook weer nieuwe satellieten gelanceerd, het is een mooie wetenschappelijke uitdaging om nog meer uit de gezamenlijke metingen te halen.Gelukkig kan Tropomi nog heel lang mee.”
De leden van GroenLinks en PvdA zijn eruit: hun partijen gaan als één verder. In aanloop naar de verkiezingen moeten ze ideologische keuzes gaan maken. Politiek redacteur Liam van de Ven ziet nog een worsteling: wat voor partij wil het eigenlijk worden?
Heb je vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze redactie via [email protected].
En weer stonden deze week de treinen stil. Dinsdag was er eerst een storing rondom Schiphol door een brand in kabels langs de rails, waarbij de politie rekening zei te houden met een misdrijf, mogelijk in verband met de NAVO-top. Woensdag konden van en naar de luchthaven opnieuw fors minder treinen rijden, ditmaal door een seinstoring. Elders in de Randstad waren er trajecten onbegaanbaar door een wisselstoring, een beschadigde spoorbrug en een defecte bovenleiding. Intussen werd ook het wegverkeer ernstig gehinderd, omdat wegen rondom Den Haag afgesloten waren vanwege de NAVO-top.
Een slechte week dus voor forenzen. Toch bleef de grote chaos uit die hierdoor in het land had kunnen uitbreken. Wat scheelde is dat de overheid iedereen van tevoren had opgeroepen deze week zoveel mogelijk thuis te werken en de Randstad te mijden. Niet voor iedereen was dat mogelijk, maar wie weg kon blijven had aan het advies gehoor gegeven.
Treinen die nog wel tussen de grote steden in de Randstad reden, waren tijdens de spitsuren soms verrassend leeg. Ook op de wegen bleef het relatief rustig. Volgens de ANWB waren er zelfs veel minder dagelijkse files dan normaal. Rijkswaterstaat complimenteerde weggebruikers op X: „Door jullie aangepaste reisgedrag tijdens de NAVO-top blijven lange files op de snelwegen tot nu toe uit. Dank daarvoor!”
Natuurlijk zullen er genoeg mensen zijn geweest die hinder ondervonden, maar grosso modo werd er door het publiek opvallend mild gereageerd op alle verstoringen en pasten mensen zich makkelijk aan.
Misschien komt het doordat Nederland de afgelopen weken al een beetje murw raakte door de ontregeling van het treinverkeer, vanwege de stakingen van het NS-personeel. Maar het heeft ook zeker te maken met de flexibiliteit die de samenleving erbij heeft gekregen door de mogelijkheid tot thuiswerken, een verworvenheid die in een week als deze uitstekend van pas kwam.
Uit onderzoek van vakcentrale CNV onder 1.200 thuiswerkers bleek vorige maand alleen dat werkgevers minder enthousiast zijn geworden over deze manier van werken. Eén op de drie ondervraagden zei nu minder vrijheid te hebben om thuis te werken dan twee jaar geleden. Sinds de coronatijd was twee à drie dagen per week naar kantoor komen voor veel werknemers min of meer de norm geworden. Dat is nu weer aan het opschuiven naar drie à vier dagen per week.
Aan de ene kant is het begrijpelijk dat werkgevers eraan hechten dat hun werknemers regelmatig op kantoor verschijnen. Samenwerken vraagt nu eenmaal dat mensen elkaar ook van tijd tot tijd fysiek ontmoeten; dat is goed voor de teamgeest en het onderlinge begrip en arbeidsproductiviteit.
Het lijkt verstandig als werkgevers en werknemers hierin samen een middenweg bewandelen, en in gesprek blijven over de juiste balans. Daar hebben niet alleen individuele bedrijven en werknemers baat bij, het hele land vaart er wel bij als het thuiswerken kan worden ingezet op momenten dat er even wat meer flexibiliteit in de mobiliteit nodig is. Thuiswerken is een nuttig middel om op momenten in te zetten, maar het mag niet, hoe verleidelijk ook, als oplossing worden gezien voor hardnekkige mobiliteitsproblemen in Nederland in het ov en op de snelweg.