Rust, ruimte en inspiratie. Dichtstbijzijnde stad achttien kilometer. Mm, denkt Lennard. Boerenland, conservatisme. Nee, dank je. Hij tikt de e-mail weg en volgt zijn ouders naar de volgende zaal van het Rijksmuseum. Die twee, eerder geboeid door het leven zelf dan door de kunstzinnige viering ervan, lijken nu toch overweldigd door alle schilderijen, de eregalerij, Rembrandt, het glas in lood. Het was een goed idee om hen hier naartoe mee te nemen. Hij vindt zijn ouders tussen allerhande versierd wapentuig. „Moet je kijken”, zegt zijn vader, „hoe mooi ze de greep van dat zwaard hebben gemaakt.”
„Waarom ligt dat allemaal hier?” reageert Lennard. „Het is geroofd uit de koloniën waar we sowieso al niks te zoeken hadden.”
Zijn moeder kijkt over haar schouder. „Wij hebben er het evangelie gebracht. En ik weet dat jij niet meer zo denkt, maar dat is toch het allerbelangrijkste in ieders leven.”
Lennard rolt met zijn ogen. Tot nu toe hadden zijn ouders een beetje verloren rond gesloft, zoals altijd wanneer ze niet op hun eigen erf zijn. Maar deze wapens lijken iets los te maken, iets triomfantelijks waarvan hij niet wist dat ze het in zich hadden. Verrukking om bij een volk te horen dat mooi spul wist te veroveren?
Heel eerlijk, het doet hem ook goed. Hoe groot is de stap naar trots op de artistieke wereld in het algemeen, waar hij, Lennard, met zijn fine-art nu ook een beetje deel van uitmaakt? Want dat mag hij toch wel afleiden uit alle prestigieuze uitnodigingen die hij krijgt voor culturele evenementen en diners. En trouwens ook uit die net door hem weg geklikte e-mail, de uitnodiging om als enige Nederlander deel te nemen aan een internationaal kunstprogramma. Is dat niet de ultieme vorm van acceptatie?
„Wie betaalt dat dan?” vragen zijn ouders in het café. „De Griekse regering? Je reis ook? Alles?” En dan in stereo: „Ik zou het altijd doen!” Hij hoort er een echo in van wat zijn oma vroeger zei, stammend uit een nijpende tijd. „Als ze je iets te eten aanbieden, altijd aannemen. Je weet niet wanneer je weer iets krijgt.” Lennard bekijkt hen, hoe ze daar zitten op die moderne stoelen, een beetje misplaatst, zijn moeder zonder make-up, zijn vader met dat Pyke Koch-achtige hoofd van hem en zijn enorm grote, goedkope schoenen.
Hij heeft er al weer spijt van dat hij zo betweterig deed over roofkunst, net nu ze eindelijk weer redelijk contact hebben. Moest hij hun prille gevoel voor schoonheid nou weer meteen verpesten?
Intussen spreken zijn ouders hun verwondering uit over alles wat hun zoon maar in zijn schoot geworpen krijgt aan subsidies en snoepreisjes. „En die mooie fotografieprijs, natuurlijk”, zegt zijn moeder. „Ook best veel geld.”
„Christus zei het al”, zegt zijn vader: „Wie heeft, die zal gegeven worden.” Lennard knikt, hij vindt het een mooie uitspraak voor iemand die zijn mond verder alleen open doet om te klagen over de algemene minachting die boeren ten deel valt, over de vele regels waarmee ze worden getreiterd, over het gebrek aan een opvolger.
Nooit een goed woord over hebben voor de overheid. Maar als die iets van buitenlanders heeft buitgemaakt, dan is het ineens ‘wij’ en ‘ons’.
Wat stond er ook alweer in die uitnodiging? Hij pakt zijn telefoon. De mogelijkheid om een paar weken op te trekken met vierentwintig kunstenaars van over de hele wereld. Uitstapjes naar andere Balkanlanden. Gelegenheid tot netwerken. Belangstelling van buitenlandse media en galeriehouders.
Het is een snikhete najaarsdag als Lennard het terrein van de residentie op loopt. Hij draagt een lange broek en een fijn linnen hemd in dezelfde intense kleur als de Griekse hemel. Twee grote beige honden beginnen te blaffen. De vrouw met wie hij heeft gemaild heet hem welkom. De artistiek directeur komt later in de week.
„Er staat een bureau op je kamer”, zegt de vrouw. Mooi, denkt Lennard. Hij moet nog een tentoonstellingstekst schrijven. Hij krijgt een pasje. Iedereen zit op de tweede verdieping. „Alleen jij en drie anderen zitten op de bovenste.”
Het hotel is niets bijzonders, maar het is schitterend gelegen aan de oever van een riviertje met daarachter beboste heuvels, en Lennard verheugt zich op het uitzicht. Hij opent de deur van zijn hotelkamer, een muffe, schemerige ruimte. Deze kamer kijkt niet uit over de rivier, maar zit aan de binnenring van het gebouw, met uitzicht op andere kamers en een deel van het dak, met al het lelijks wat daarbij hoort: grind, kabels, kunststof pijpjes. Het ergste is een soort balkonnetje tegen zijn raam met twee naast elkaar geplaatste dixies erop, althans, daar doen de bouwsels Lennard aan denken. Er zitten ventilatoren in waar bruin water uit druppelt. Kennelijk heeft de organisatie de kamerindeling gemaakt zonder zich dit te realiseren, want de rest van de verdieping staat leeg.
Na een paar dagen vraagt Lennard voorzichtig of hij naar de overkant van de gang mag. „We zullen ons erover buigen”, krijgt hij te horen.
De ochtend erop gaat hij vroeg op pad voor een wandeling. Hij komt tussen wat cactusachtige planten een zwart-gele schildpad tegen, een volmaakt exemplaar. Hij fotografeert hem van alle kanten. Op een of andere manier kan hij het dier niet goed achterlaten. De Griekse kok aan wie hij de foto’s laat zien, zegt dat schildpadden miljoenen jaren geleden, toen ze nog alleen in zee leefden, het schild aan de buikkant hadden. Het gevaar kwam toen van onderen.
Een week later, als hij er niet op bedacht is, staat er een vrouw in een werkschort voor zijn deur. Ze spreekt geen Engels. Ze loopt zijn kamer in, trekt een van zijn nieuwe pantalons van de stoel en gebaart dat hij mee moet komen. Met zijn broek in haar handen gaat ze hem voor de gang op, de hoek om, naar een andere kamer.
Hij kijkt nu uit over een parkeerterrein waar bouwvakkers bezig zijn. Vanaf half zes ’s morgens rijden er continu wagens van het grondverzet met hard gepiep achteruit het terrein op. Meer kunstenaars hebben er last van. Ze doen het snerpende piep-geluid na waar de leiding bij is. Die lacht alsof het smakelijk vertelde moppen zijn. Een paar verhuizen er naar een andere kamer. Lennard houdt zich stil.
Het programma is intensief en behoorlijk schools. Om de beurt moeten ze hun werk presenteren, en ook lokale kunstenaars doen dat, veelal studenten dans of kunstgeschiedenis uit de regio. Ook geven ze lezingen op middelbare scholen en bejaardenhuizen. De studenten rijden hen erheen. Hoewel sommigen uit de groep de zestig al zijn gepasseerd, wordt er bij elke briefing per mail in kapitalen het woord ‘mandatory’ toegevoegd, wat het effect heeft dat ze hardop beginnen te fantaseren over spijbelen en dat de fantasie steeds vaker alterneert met het spijbelen zelf. Er wordt een gelegenheidsband opgericht met de naam The mandatory’s met een logge danser op gitaar en een Cubaan als percussionist. Ze zijn niet zo goed, maar ze brengen sfeer.
Lees ook
In de schuur brandde nog een lichtje
Lennard en de danser hebben allebei een oogje op een student die Artemis heet. Artemis flirt met hen allebei en blijft dan ineens zonder opgave van redenen weg.
Er is iets met de begeleiders, niet de studenten, maar de betaalde medewerkers, een Duitse, een Bulgaarse en twee Grieken, allen zelf ook kunstenaar. Ze reageren heel wisselend op het gepresenteerde werk. Sommigen worden uitgebreid geprezen, anderen niet of nauwelijks. De reden is Lennard niet duidelijk. De artistiek directeur laat zich niet meer zien.
De lievelingetjes blijken een speciale behandeling te krijgen. Zij worden in contact gebracht met het beloofde internationale netwerk. Het gros niet. Er wordt over geroddeld. Voor de Duitse is iedereen bang.
Vanaf het begin hoort Lennard niet bij de favorieten. Het maakt hem onzeker over zijn Engels, maar hij bereidt zich goed voor, en iedereen vindt zijn presentatie goed. Zelf vindt hij dat het nog niet vloeiend genoeg ging, maar het is leuk dat zijn toegift, een paar foto’s van de twee beige honden, bij de leiding in de smaak valt. Het evenement loopt echter al op zijn eind, zodat er niets meer verandert aan zijn positie. Ze zullen nog de gezamenlijke rondreis maken en dan zit het erop.
De een-na-laatste avond in een donkere, lawaaierige kroeg in Skopje zal Lennard niet snel vergeten. Hij belandt aan een tafeltje met een Amerikaan die zo rad praat dat het hem duizelt. Vlak naast hem zitten de begeleiders te schateren van de lach. Lennard vangt het woord weddenschappen op. Elk jaar, zo begrijpt hij, wedden ze over wie van de uitgenodigde kunstenaars een andere kamer wil. „Ze willen altijd allemaal aan de buitenring”, zegt de Duitse, „vanwege het uitzicht.”
Lennard kijkt naar hun gezichten. Hij is verbijsterd en tot in zijn merg beledigd. Dan wordt hij kwaad op zichzelf. Hoe kon hij denken dat hij hier is om zijn foto’s? Die lovende woorden over de gelaagdheid van zijn werk, die schreven ze natuurlijk naar iedereen. Een standaardformule. Alles wat ze zien is iemand voor wie ze administratieve rompslomp moeten regelen: budgetten, verzekeringen, vervoer, roosters, vliegtickets, zaaltjes, publiek. Met hun weddenschappen houden ze het leuk voor zichzelf. Hooguit is hij ‘die Hollander’, zoals zijn vader voor iedereen alleen maar ‘die vervuiler’ is, een last.
Hij had het aldoor geweten, aldoor het idee gehad in andermans spel te zitten. Maar hij had zich ertegen verzet om zo te denken. Hij associeerde het met vroeger tijden, toen alles wat een mens tegenzat een beproeving van God kon zijn. Of van Satan, toegestaan door God.
Lennard pakt zijn iPhone, richt hem op het gezelschap naast hem. De Bulgaarse ziet het en steekt lachend twee vingers op achter het hoofd van de Duitse.
Buiten is het aangenaam koel. Lennard leunt tegen de muur van het café en zet de foto op Instagram. „Als je gevraagd wordt voor deze residentie, ga niet!!!” tikt hij erbij. „Schoonheid zegt deze mensen niets.”
Kijk, al meteen drie hartjes. Hij klikt nog eens op de foto. De Duitse heeft haar ogen dicht. Is dat erg? Hij zoomt in. Wacht eens, de foto is niet scherp, niet helemaal. Gejaagd haalt hij alles weer weg. Rotzooi kan hij niet publiceren.
Hij scrollt nog even door zijn andere postings, komt de foto tegen van de schildpad. 680 likes. Hij tast zijn gemoed af. Misschien kan hij iets terugvinden van de opwinding die hij die ochtend voelde. Ja, de schildpad is de reis misschien toch waard geweest.
Zijn eigen schild zat vroeger ook aan de andere kant. Het traject van miljoenen jaren van evolutie heeft hij met duizelingwekkende vaart afgelegd, zodat hij er soms even bij moet nadenken welke kant hij het op moet houden.
Hij ziet de gezichten van zijn ouders voor zich. Wat zou hij er veel voor over hebben als hij nú hun erf op kon lopen. Zijn moeder zou misschien over vergeving beginnen, maar zijn vader zou een biertje pakken en hem toeknikken, en hij zou terugknikken.