Onthoofden. Ophangen. Wurgen. Levend verbranden. Verdrinken. Levend begraven. In de zestiende eeuw waren er nogal wat manieren om de doodstraf uit te voeren, en vrijwel altijd gebeurde het met publiek erbij. Iedereen was welkom.
De hedendaagse Nederlander heeft er waarschijnlijk wel een beeld bij, dankzij speelfilms, stripverhalen en tv-series die in het verleden spelen. Vaak wordt zo’n publieke executie daarin geënsceneerd als een levendige kermisattractie waar het publiek enthousiast op reageert.
Historicus Isabel Casteels bestudeerde voor haar promotieonderzoek zoveel mogelijk zestiende-eeuwse kronieken waarin publieke executies beschreven worden door mensen die erbij waren. Zij komt tot de conclusie dat die executies in principe heel waardig en redelijk ingetogen konden verlopen.
Rond 1500 waren er, hoe vreemd dat misschien ook klinkt, bepaalde spelregels voor executies en het bijwonen daarvan, waar de meeste mensen zich netjes aan hielden. De terdoodveroordeelden zelf meestal ook, gek genoeg. Maar zodra, vanaf 1521, een afwijkende religieuze overtuiging (‘ketterij’) ook een reden wordt om mensen de doodstraf te geven, verandert dat. Dan houden veel veroordeelden en ook een deel van het publiek zich niet meer aan de ongeschreven regels van het ritueel, waardoor zo’n publieke executie opeens niet meer werkte zoals hij bedoeld was.
„Kronieken zijn fantastische bronnen”, zegt Casteels. „De kroniekschrijvers schreven voor een deel over hun eigen leven, het dagelijks leven, maar tegelijk hadden ze ook belangstelling voor de grote politieke gebeurtenissen in de wereld, en ook – vooral ook – voor de gebeurtenissen in hun stad.” Hun dagboekachtige teksten waren meestal niet bedoeld voor publicatie, al circuleerde zo’n manuscript wel binnen de stedelijke gemeenschap. Het werd doorgegeven of zelfs gekopieerd. Veel van dit levendige materiaal is de afgelopen jaren getranscribeerd met behulp van software die de letters in handschriften kan herkennen, en online gezet. Dat is een heel mooie database geworden: Chronicling Novelty. Iedereen kan daarop kijken.
Je zou denken: de doodstraf is de ergste straf die je kunt krijgen. Toch kon het altijd nog erger
Casteels bestudeerde meer dan dertig kronieken, uit steden die nu in Nederland of België liggen, met daarin maar liefst vierduizend ooggetuigeverslagen van executies met publiek erbij.
Je zou denken: de doodstraf is de ergste straf die je kunt krijgen. Toch kon het altijd nog erger. Bijvoorbeeld: eerst martelen, de ledematen breken. Of: iemand eerst braden en daarna pas verbranden. Een voorbeeld van hoe het altijd nóg erger en gruwelijker kon, deed zich voor in Amsterdam in 1535, na de opstand van de wederdopers, die gewelddadig was geweest en door veel Amsterdammers als zeer schokkend was ervaren. Toen elf van de opstandelingen werden geëxecuteerd, ging men als volgt te werk: „Men leide haer [hen] op een banck, ende men sneed haer [hun] levendigh haert uijt en die boel [beul] woerppet [wierp] haer hart levendich int aensicht tot hem luyden seggende freet du [vreet jij maar op] dijn [jouw] verradelyke herte!”
Casteels: „Publieke executies waren een vast onderdeel van het strafsysteem, waar niemand heel erg aan twijfelde. Er zat ook een gedachte achter.” Een van de ongeschreven regels was: de veroordeelde toont berouw. „Als een misdadiger op een goede manier stierf, met berouw over zijn misdaad, kon dat betekenen dat de weg naar het vagevuur voor hem misschien nog openstond.”

De lijken van geëxecuteerde wederdopers worden opgehangen op het galgenveld Volewijck in Amsterdam (1535).
Beeld Rijksmuseum
Is het niet merkwaardig dat de terdoodveroordeelden zelf zich meestal aan de rol hielden die hen was toebedacht? „Hij of zij geloofde er zelf ook in. Dat was het referentiekader voor iedereen in die periode: wat je deed in je leven, maar ook hoe je stierf, had veel invloed op wat er daarna met je gebeurde, met je ziel. Daarover beslisten de mensen niet. Dat was aan God.”
Van de veroordeelde werd ook verwacht dat hij het allemaal waardig onderging, dat hij niet begon te schreeuwen. „Dat hij zich niet liet meeslepen door emoties of angst of pijn. Dat hij er rustig onder bleef, het accepteerde, zich niet verzette.” Als hij dat wel deed keurde het publiek dat af. Toonde het slachtoffer berouw, dan kreeg hij soms een minder zware behandeling. Bijvoorbeeld: hij hoefde niet de brandstapel op, maar werd gewurgd en daarna gewoon ‘in heilige grond’ begraven (op een kerkhof bijvoorbeeld). Was er geen berouw getoond, dan werd het lichaam meestal achtergelaten buiten de stad, op het ‘galgenveld’. Het werd daar opgehangen, of het hoofd werd op een paal gespietst en de rest van het lichaam tentoongesteld op een rad.
Bijzondere interactie
Het idee was ook: als de veroordeelde berouw toont, leeft het publiek met hem (of haar) mee. „Men moest compassie hebben met het lijden van die persoon. Niet daar grapjes over gaan maken. Het was een heel serieuze zaak. En voor die persoon een heel belangrijke gebeurtenis.”
Soms leidde dit tot een bijzondere interactie tussen veroordeelde en publiek. In Gent vroeg een veroordeelde aan het publiek „dat zij zouden willen over zijn aerme ziele over haar knien [geknield] eenen Paternoster [Onzevader] ende Ave Maria [Weesgegroetje] lesen, dat welcke tvlock met compassien beweecht zijnde alzoo gedaen hebben [heeft]”.
Uiteraard moest ook de beul zich ook aan de regels houden. „Als de beul zijn werk niet goed deed, onhandig te werk ging, te veel pijn veroorzaakte, werd daar fel op gereageerd. Dan kon het publiek soms de beul aanvallen. Er worden zelfs gevallen beschreven waarin de beul om die reden gelyncht werd.” Was het publiek zo machtig? „Er was niet zoveel bewaking bij aanwezig. Politie was er niet in die tijd hè. Er waren maar weinig manieren van handhaving.”
Voor een deel van het publiek zal het misschien ook sensatie geweest zijn? Nou nee, dat ziet Casteels niet terug in de kronieken. Nu behoorden vrijwel alle kroniekschrijvers tot de stedelijke middenklasse of zelfs tot het stedelijke bestuur, dus ze vormden zeker geen dwarsdoorsnede van de samenleving. „Maar juist omdat ze zo geïnteresseerd waren in de stedelijke overheid, het stedelijk bestuur en het bewaken van de orde, is er in hun beschrijvingen ook veel aandacht voor het publiek. Ze registreren voortdurend hoe het publiek reageert.”
Later in die eeuw, toen er steeds meer mensen vanwege ketterij ter dood veroordeeld werden, werkte het ‘script’ van de (ideale) publieke executie niet meer. De mensen die vanwege hun religieuze overtuigingen geëxecuteerd werden, ontkenden bijvoorbeeld het bestaan van het vagevuur, of ze vonden dat je als mens überhaupt geen invloed kon hebben op je zieleheil. Wat ze dus deden was: geen berouw tonen en hun afwijkende geloof verkondigen vanaf het schavot. „Het publiek was katholiek en keek daar in eerste instantie met veel verbazing naar, en vol onbegrip. Ze konden niet begrijpen dat mensen zo willens en wetens hun eigen zieleheil op het spel zetten, door zich zo te gedragen. De kroniekschrijvers vinden het vaak belachelijk. Wat die mensen geloofden klonk hen absurd in de oren.”
Sympathiseren met ketters
Later in die periode waren er steeds vaker mensen in het publiek die sympathiseerden met de veroordeelde ‘ketters’. „Vanaf 1550 zie je dat er ook vanuit het publiek acties komen. Dat ook toeschouwers zich gaan gedragen op manieren die dat hele script doorbreken. Dat begint met het zingen van psalmen op nieuwe ‘protestantse’ melodieën. Er waren ook meer gewelddadige vormen van interventie: dat de beul en de bewakers die erbij aanwezig werden aangevallen, of dat er pogingen werden gedaan de veroordeelde te bevrijden, wat een aantal keren ook lukte.”
Casteels: „Wat je verwachtte van een executie was dat de stedelijke overheid dat in goede banen kon leiden. Als dat voortdurend verstoord werd, verloor die overheid zijn geloofwaardigheid.” Het verzet van de kant van het publiek kon het begin zijn van een opstand tegen de lokale autoriteiten. Bovendien, de protestanten maakten van de terdoodveroordeelden martelaren. „Dan werkt het averechts, dan wordt het propaganda voor de tegenpartij. Uiteindelijk leidde dit alles ertoe dat men die ketter-executies gewoon niet meer ging uitvoeren. Men dacht: het is niet meer efficiënt, het werkt niet, de ketterij wordt hier niet minder door. Dat was rond 1564.”
Maar dan is er, in 1566, opeens de Beeldenstorm en verandert alles: in de jaren daarna zijn er juist ongelofelijk veel publieke executies. De Beeldenstorm werd door velen als uiterst angstaanjagend ervaren. Er ontstond een gevoel van crisis en chaos. De religieuze beelden waren niet alleen ontheiligd, om aan te tonen dat ze geen wonderbaarlijke krachten hadden, maar ook onthoofd, verbrand en opgehangen. „De beelden werden als het ware geëxecuteerd. Voor sommigen was dat een manier om wraak te nemen. Die hadden hun broeders en zusters geëxecuteerd zien worden in de jaren daaraan voorafgaand.”
Casteels: „In principe werden executies niet streng bewaakt. Door al deze religieuze onrust was dat steeds vaker wel nodig. Dus werd de schutterij ingezet. Maar dat waren burgermilities, die daar niet altijd heel geschikt voor waren. Bovendien, de mannen van de schutterij en de ordeverstoorders kenden elkaar vaak. Moesten ze die mensen nu gaan oppakken? Ze wilden de orde handhaven, maar begrepen ook wel dat als je die mensen aanviel, dat je dan misschien alleen maar meer chaos kreeg.”
Soldaten van de adel
Daarom werd er soms een beroep gedaan op de adel. Die beschikte over eigen soldaten. „Dat was iets intimiderender. Of ze gingen het marktplein afsluiten, zodat er niet zo veel publiek meer bij kon komen. Of de executies werden heel vroeg in de ochtend uitgevoerd. Dan waren er minder mensen die ernaartoe kwamen. Ook werden veroordeelde ketters soms gemuilkorfd. Ze kregen een tongschroef door hun tong of hun mond werd dichtgenaaid, zodat ze niet meer konden spreken of zingen en iedere vorm van interactie tussen de veroordeelde en het publiek geblokkeerd werd.”
Daarmee ontzeg je die persoon dus ook de mogelijkheid tot berouw? „Ja, en dan schiet je dus volledig je doel voorbij. Want het publiek ging nog steeds uit van dat idee van: berouw, compassie, goed christen zijn. Dat was eigenlijk de bedoeling van die hele gebeurtenis. Dus als je zo iemand dan de mogelijkheid tot spreken ontnam, ja, wat was je dan nog aan het doen? Dat is iets wat die kroniekschrijvers zich vaak ook gaan afvragen.”
Niet lang daarna neemt het aantal executies sterk af, omdat het simpelweg niet meer werkte op deze manier. Casteels vertelt dat er eind september ook nog, van haar hand, een boek over dit onderwerp verschijnt dat, anders dan haar proefschrift, geschreven is voor een breed publiek: De kronieken van de dood (uitgeverij Lannoo).
Hoe was het om jarenlang bezig te zijn met zo’n intens gruwelijk onderwerp? „Ik moest mezelf er wel een paar keer aan herinneren: oké, het is lang geleden, maar dit gaat wel over mensen. Ik heb geprobeerd om daar met het juiste respect naar te kijken. Maar ik heb ook gemerkt dat het in gesprekken met kennissen en zo snel iets lolligs kreeg. Zo van: o ja, ze waren toen heel wreed, mensen vonden dat toen leuk om te zien, ze vonden dat zelfs normaal, maar wij vinden dit niet meer normaal. Terwijl: er zat ook wel degelijk een gedachte achter.”
