OV-NL, branchevereniging van openbaarvervoerbedrijven in Nederland, waarschuwt het kabinet in een brandbrief voor de gevolgen van de aangekondigde bezuinigingen op openbaar vervoer. De vereniging roept het Rijk op plannen om 335 miljoen euro te korten terug te draaien.
Het Rijk wil 225 miljoen euro minder gaan betalen voor ov-studentenkaarten en 110 miljoen euro bezuinigen op het op openbaar vervoer in grote steden. Om dit inkomstenverlies op te vangen voelt OV-NL zich genoodzaakt kaartjes 15 tot 20 procent duurder te maken of “rigoureus te schrappen in het aanbod”. Volgens voorzitter Hatte van der Woude staat het ov op een keerpunt. “Óf we investeren in een goed functionerend ov, óf we laten het langzaam aftakelen. De keuze is aan de politiek.”
De bezuinigingen zullen volgens OV-NL leiden tot vollere en minder betrouwbare treinen, bussen, trams en metro’s. Vooral vroege en late ritten zullen geschrapt worden, wat de bereikbaarheid van scholen, ziekenhuizen en bedrijventerreinen verslechtert. “Dit is niet alleen een probleem voor ov-gebruikers,” aldus Van der Woude op de website van OV-NL. “Het raakt de hele samenleving: van bedrijven die afhankelijk zijn van werknemers tot scholieren die hun school niet meer kunnen bereiken.”
NS maakte treintickets dit jaar al 6 procent duurder Voor komend jaar ligt een verhoging met 10 procent in het verschiet. Komend najaar vindt verdere besluitvorming plaats over de ov-budgetten voor de komende jaren.
Liveblog Economieblog
Vrijgeven online gokken leidt tot verdubbeling kansspelbelasting
De bedrijven die kunstmatige intelligentie ontwikkelen, brengen Wikipedia in gevaar. Die noodkreet slaakte de Wikimedia Foundation, het moederbedrijf van de populaire online encyclopedie in een dinsdag gepubliceerd blog.
Het probleem komt voort uit de snelgroeiende populariteit van Wikipedia en van de zustersite Wikimedia Commons, waar beeld, geluid en video te vinden zijn. Maar het zijn niet in de eerste plaats ménselijke gebruikers die sinds afgelopen jaar massaal de websites van Wikimedia bezoeken en daarmee de infrastructuur zwaar belasten. Het zijn bots.
Deze computerprogramma’s worden door ontwikkelaars van AI ingezet om automatisch het internet af te grazen en zoveel mogelijk data te verzamelen voor het trainen van hun zogeheten grote taalmodellen (LLM’s). Die taalmodellen vormen de basis van systemen als ChatGPT van Open-AI, die in reactie op vragen tekst kunnen voortbrengen, en steeds meer ook beeld en geluid.
De reusachtige, door vrijwilligers bijeengebrachte collecties van Wikipedia en van Wikimedia Commons bevatten een schat aan betrouwbare informatie en zijn voor iedereen gratis te gebruiken. Dat maakt ze voor AI-bedrijven tot een aantrekkelijke bron voor hun systemen.
Andere dynamiek
De inhoud van Wikimedia, schrijven de drie auteurs in hun blog, was altijd een belangrijk onderdeel van de resultaten die mensen te zien kregen in zoekmachines. „Die leidden op hun beurt gebruikers weer naar onze websites. Maar met de opkomst van kunstmatige intelligentie (AI) verandert de dynamiek.”
De automatische systemen van de AI-bedrijven overspoelen de websites van Wikimedia, maar de chatbots vermelden vervolgens vaak niet waar ze hun informatie vandaan hebben – en ook als ze dat wél doen, levert het Wikimedia relatief weinig bezoekers op. Het grootschalige bezoek van de bots aan de websites vormt een zware belasting van de infrastructuur: het verkeer van de bots neemt veel ‘bandbreedte’ in beslag, waardoor vertraging optreedt voor iedereen – ook voor menselijke gebruikers.
Onze inhoud is gratis, maar onze infrastructuur niet
„Onze infrastructuur is erop gebouwd om bij bijzondere gebeurtenissen een plotselinge toename van menselijke bezoekers te kunnen opvangen”, stelt Wikimedia. „Maar de hoeveelheid verkeer die we krijgen door bots die het internet afschrapen is ongekend en brengt grote risico’s en kosten met zich mee.”
Risico’s omdat de technici van Wikimedia hun handen vol hebben aan het accommoderen van het grootschalige bezoek van bots, die hun honger naar data komen stillen. Daardoor hebben de technici minder tijd om bij onverwachte grote gebeurtenissen ook nog het extra menselijk bezoek aan de websites soepel te laten verlopen.
De extra kosten komen door de noodzaak meer technisch personeel in te zetten en bovendien meer bandbreedte beschikbaar te maken. „We erkennen dat het hele internet gebruikmaakt van onze inhoud, maar het moet wel gebeuren op een manier die voor ons vol te houden is”, aldus Wikimedia. „Onze inhoud is gratis, maar onze infrastructuur niet.” De Wikimedia Foundation wordt bijna volledig gefinancierd door donaties.
Server dichtbij
Wikimedia maakt gebruik van datacenters verspreid over de wereld, om zijn gebruikers snel te kunnen bedienen. Als bijvoorbeeld een artikel op Wikipedia vaak door een gebruiker of groep van gebruikers wordt opgevraagd, wordt de inhoud opgeslagen op een server dicht bij die gebruikers, zodat het snel geleverd kan worden. Artikelen die zelden opgevraagd worden, blijven op een centrale server staan. Worden ze toch een keer opgevraagd, dan moet het verzoek eerst helemaal naar dat datacenter ‘reizen’, en het artikel vervolgens weer terug naar de gebruiker, wat meer tijd en geld kost.
Menselijke gebruikers vragen vaak dezelfde artikelen op, bijvoorbeeld omdat de onderwerpen in het nieuws zijn. Maar de bots van de AI-bedrijven zijn geïnteresseerd in álle content, dus ook de minder populaire pagina’s, waarvoor ze vaak naar de centrale servers geleid moeten worden, „wat het voor ons duurder maakt”, aldus Wikimedia. Zo „verstikken de AI-bots Wikipedia”, schrijft technologie-columnist Casey Newton in zijn nieuwsbrief Platformer.
Lees ook
De stichting achter het idealistische Wikipedia nam een commerciële afslag
Net als voor nieuwsbedrijven speelt ook voor Wikipedia het probleem dat de AI-bedrijven zich snel ontwikkelen tot concurrerende bronnen van informatie. Naarmate het gebruik van chatbots voor het verzamelen van informatie verder ingeburgerd raakt, dreigt de gewoonte om te rade te gaan bij nieuwswebsites en Wikipedia allengs in onbruik te raken. „Op den duur ontstaat het risico dat de AI-bots ervoor zorgen dat een bezoek aan websites als Wikipedia niet meer nodig is”, schrijft Newton, „en dat Wikipedia zelf niet meer voortgezet kan worden.” Waarmee de bots dan de bron hebben opgedroogd waar ook zij zelf uit drinken.
De bonus voor het topmanagement van Nederlands grootste bedrijven hangt in toenemende af van resultaten op het gebied van CO2-reductie, diversiteit en circulaire economie – naast de financiële prestaties. Dat blijkt uit onderzoek van accountant KPMG dat maandag is gepubliceerd.
Grote bedrijven hebben vooral hun duurzaamheidsambities verbreed, stelt Vera Moll vast, directeur duurzaamheidsrapportage bij KPMG. Bleven die ambities eerder beperkt tot zaken binnen de directe controle, zoals energieverbruik of diversiteit op het eigen hoofdkantoor, nu strekken ze verder. „Bijvoorbeeld verbetering van minimale arbeidsvoorwaarden bij toeleveranciers.”
De beloning van bestuurders is een belangrijk instrument bij het behalen van bedrijfsdoelen. Volgens Moll kunnen bestuurders over duurzaamheid „ambitieus” communiceren, maar zodra ze er persoonlijk bij winnen, wordt het „sneller een belangrijk onderdeel van hun werk. Uiteindelijk geldt voor de meeste mensen – en dus ook voor bestuurders – dat financiële prikkels het meest motiveren.”
Vijftien landen
KPMG baseert zijn conclusies op onderzoek naar de jaarverslagen over 2023 van grote ondernemingen in vijftien landen. In negen EU-landen, waaronder Nederland, plus de Verenigde Staten, China, Japan, Canada, Australië en het Verenigd Koninkrijk nam het steeds de 25 grootste bedrijven onder de loep. Voor Nederland deed KPMG ook al een jaar eerder dit onderzoek, wat het mogelijk maakt de vooruitgang te meten.
Uit het onderzoek in de vijftien landen blijkt dat bijna 80 procent van de bedrijven duurzaamheid laat meetellen in de beloning. Frankrijk scoort het hoogst: daar doen alle 25 onderzochte bedrijven dit. In de VS zijn dat er slechts 11.
Dat een bedrijf duurzaamheidsprestaties koppelt aan de bestuurdersbeloning, is voor KPMG niet alleen maatgevend. Ook de aard van die doelen telt bij de beoordeling, legt Moll uit. Ze noemt het voorbeeld van een bedrijf dat veel milieuschade veroorzaakt, maar managers beloont op basis van het aantal veiligheidstrainingen dat medewerkers hebben gevolgd. „Dat klinkt goed, maar is dat het onderwerp waarop je de top moet afrekenen?”
Ander voorbeeld: de hinder die mensen ondervinden van de bedrijfsvoering. Denk aan omwonenden van een fabriek die last hebben van luchtvervuiling. Moll ziet in Nederland vooruitgang: „Eerst was er geen enkel bedrijf dat dit koppelde aan bonussen; nu zijn het er vier.”
Vrouwen in management
Hoewel KPMG in zijn rapport geen bedrijven noemt, valt voor Nederlandse concerns wel enigszins te achterhalen in hoeverre duurzaamheidsdoelen meewegen in de beloning van bestuurders. De wet verplicht immers te vermelden waarop die is gebaseerd.
Zo vermeldt het jaarverslag van Philips dat duurzaamheidsdoelen in 2023 voor een kwart de bonus van bestuurders bepalen. Een jaar eerder was dat nog 10 procent. En verfmaker AkzoNobel rekent het management af op langetermijndoelen als 50 procent minder CO20-uitstoot en 100 procent circulaire bedrijfsprocessen in 2030. Wel wegen bij alle 25 onderzochte bedrijven de financiële prestaties nog zwaarder dan die op duurzaamheidsvlak.
Uit diezelfde jaarverslagen blijkt dat bedrijven concreter worden waar het gaat om duurzaamheid, sociaal beleid en goed ondernemingsbestuur. Zo splitst chipmachinemaker ASML doelen op het gebied van diversiteit nu uit naar ‘instroom van vrouwen’ en ‘vrouwen in management’.
Mogelijk houden de veranderingen verband met de nieuwe Europese richtlijn CSRD (Corporate Sustainability Reporting Directive). Die verplicht grote bedrijven sinds vorig jaar tot uitgebreide duurzaamheidsrapportage. Overigens is die richtlijn niet doorslaggevend; het Verenigd Koninkrijk en Australië koppelen de beloning van de top ook vaak aan duurzaamheidsmaatregelen. Na Frankrijk scoren deze niet-EU-landen het best.
Intrinsieke motivatie
Naast strengere wetgeving ziet Moll zeker ook intrinsieke motivatie. Zo kunnen oorlogen of klimaatverandering logistieke ketens of de verwerving van grondstoffen verstoren. „Als je daarop wilt sturen, moet je gegevens verzamelen. Het helpt als de bonus van de top ermee samenhangt.”
Door de nieuwe Europese richtlijn zijn duurzaamheidsprestaties beter te controleren. Bedrijven die onder de CSRD-richtlijn vallen, zijn verplicht hun data aan een beperkte externe toets te laten onderwerpen.
In zijn rapport maakt KPMG ook kritische kanttekeningen. Van de 375 onderzochte bedrijven koppelen er nog steeds 83 helemaal géén duurzaamheidsdoelen aan beloningen. In Nederland zijn dat er drie. Moll: „Dat lijkt niet veel, maar ze behoren wel tot de grootste bedrijven hier. Dan mag je verwachten dat ze vooroplopen, niet dat ze achterblijven.” Moll vindt dat een verkeerd signaal: „Je geeft als bedrijf dan toch de boodschap af dat je het onderwerp minder belangrijk vindt.”
De grote vraag is hoe het duurzaamheidsstreven zich gaat ontwikkelen nu de politieke tegenwind toeneemt. De regering-Trump liet ambassades zojuist nog brieven naar Europese bedrijven versturen met de waarschuwing dat ze hun diversiteitsbeleid moesten schrappen als ze nog zaken willen blijven doen met de Amerikaanse overheid.
De grote bedrijven waarnaar KPMG onderzoek deed, zijn nagenoeg alle mondiaal actief. Moll ziet in de jongste jaarverslagen al voorzichtiger taalgebruik, bijvoorbeeld door de expliciete vermelding dat het bedrijfsbeleid afhankelijk is van „lokale wet- en regelgeving”.
Vooralsnog gaat het alleen nog om formuleringen, en geen concrete aanpassing van beleid. „Maar”, zegt Moll, „het staat wel onder druk. Dat zien wij ook.”
Blijft staan dat duurzaamheid oprukt als onderdeel van de bedrijfsvoering. Bedrijven zien het als een manier om toekomstbestendig te worden, zegt Moll. „Een klant zei laatst: The train has left the station. En daar sluit ik me volledig bij aan.”
De grote blauwe shovel die de bielzen klaarlegt voor de echte zware machines, rijdt af en aan. Om de minuut tilt hij zo’n enorm houten ding – ze zijn wel een meter of vijf lang en een meter breed – op uit een oplegger, en plaatst die met een doffe klap achteraan de laatst geplaatste biels. Dan vliegt het stof op en worden omstanders lichtjes gezandstraald.
Op deze ‘verstevigde ondergrond’ kunnen straks de grote kraanwagens weer rijden, die de fonkelnieuwe pijpleidingstukken van Gasunie’s nieuwe CO2-afvang en -opslaginfrastructuurproject Porthos in de haven van Rotterdam op hun plek in de grond gaan leggen. Honderden meters aan pijpleidingstukken liggen op hun beurt klaar langs een van de zijden van de bielzenweg.
Verderop is een team lassers bezig (onder een tentje, om te voorkomen dat er stof in de naden komt) de volgende set pijpen aan elkaar te lassen. Nog weer verderop werkt een andere groep vaklieden aan het plaatsen van een pijpleiding voor waterstof, net naast de CO2-buis.
Het lijkt een geoliede machine – ook al is het complex werk, zegt Jan Willem Rongen, projectmanager waterstof, tijdens een rondleiding. Hij vergelijkt het zelf vaak met „Mikado, maar dan met pijpleidingen. De hele grond hier in de haven ligt al vol met pijpleidingen en kabels. Dit is de meest drukke ondergrond van Nederland”.
Soms komen ze een bom uit de oorlog tegen, vult zijn collega Helen Miley, die over de „Mikado-pijpen” gaat, aan. „Of ankers van schepen”. Een enkele keer wil het ook gebeuren dat ze pijpen voor aardgas aantreffen op een plek waar die er volgens de kaarten helemaal niet zouden moeten liggen. „Afblijven”, is dan het devies, aldus Miley. „Niet aankomen.”
Wispelturige bronnen
Het stevige tempo wordt met de dag belangrijker, zeggen ze bij Gasunie. Bij het staatsbedrijf geloven ze namelijk dat er voor de industrie voorlopig maar twee kansrijke manieren zijn om snel te verduurzamen. En dat is door het gebruik van waterstof (in plaats van fossiele brandstoffen) in hun productieprocessen, en door het afvangen en opslaan van de CO2 die zij uitstoten. Die CO2 slaat Gasunie vervolgens weer op in een leeg gasveld in de Noordzee.
„Op korte termijn moet het van waterstof en CO2-opslag komen”, zegt bestuursvoorzitter Willemien Terpstra, in een kantoortje vlak bij het bouwterrein. Hier heeft ze zojuist aan journalisten de maandag verschenen jaarcijfers toegelicht: de omzet daalde van 2,1 miljard euro naar 1,29 miljard, de winst zakte van 483 miljoen naar 70 miljoen. Dit komt vooral door de dalende volumes gas die door hun pijpleidingen wordt vervoerd.
Sommige andere (staats)bedrijven, zoals stroomnetbedrijf Tennet, zetten juist vol in op grootschalige elektrificatie van de industrie. Teveel van die processen, bijvoorbeeld die van chemiebedrijven, zijn echter helemaal niet zo goed te elektrificeren, aldus Terpstra. Sommige fabrikanten van kunststoffen hebben hoge temperaturen nodig in hun productieproces. Elektrische installaties halen dat niet.
En zelfs als er te elektrificeren valt, blijft er voorlopig een grote behoefte aan alternatieve ‘moleculaire’ energiebronnen, zoals waterstof (en ouderwets aardgas), aldus Terpstra. Omdat het nou eenmaal niet altijd waait en de zon niet altijd schijnt. Dan moeten gasgestookte elektriciteitscentrales het overnemen.
Dat ze dit bij de Gasunie denken, is niet verrassend. Dit is de nieuwe business case die Gasunie voor zichzelf bedacht heeft, toen een aantal jaar geleden duidelijk werd dat Nederland, op termijn, ‘van het gas’ af zou gaan. Waterstof en CO2-opslag werden de nieuwe ‘strategische’ pijlers.
Maar je hoort deze opvatting inmiddels ook bij de industrie zelf. De focus op zon en wind is erg sterk, vooral in de politiek, klinkt het daar, maar dat blijven wispelturige bronnen. Daar kun je bedrijfsprocessen niet op inrichten. Bovendien groeit de productie van groene stroom wel hard, maar voorlopig is al die extra productie maar net genoeg om alleen de toegenomen vraag naar stroom te ondervangen, niet de bestaande.
De plannen van Gasunie lijken daarbij soms regelrecht in strijd met die van Tennet. Bij de belangrijke energie-infrastructuurverbinding Delta Rhine Corridor, die van de Rotterdamse haven naar Duitsland loopt, werd Tennet (dat er een grote stroomkabel doorheen wil leggen) er laatst ‘uitgewipt’, omdat Gasunie (dat er een waterstof- en CO2-buis doorheen wil leggen) meer haast wilde maken en zei niet te kunnen wachten.
Maar volgens Terpstra is er „geen sprake van concurrentie”. De twee bedrijven en hun energieplannen zouden juist „complementair” zijn.
Zorgen over industrie
Bij Gasunie maken ze zich momenteel bovendien grote zorgen over de toestand van de industrie zelf, in Nederland en in Europa. Die industrie heeft het zwaar, door felle concurrentie uit China, hoge energiekosten en hoge netwerkkosten, zegt Terpstra.
Ze grijpt de publicatie van de jaarcijfers aan om de noodklok te luiden over de industrie, waarin ook verschillende klanten van Gasunie zitten. Verschillende bedrijven, zoals Lyondell-Basell, hebben recentelijk hun deuren gesloten, of vertrekken naar het buitenland. Olie- en gasbedrijf Shell zei vorige week te onderzoeken of het nog wel in Moerdijk en Pernis blijft.
„Als er veel industrie verdwijnt, is dat desastreus voor de werkgelegenheid, de welvaart en onze autonomie”, aldus Terpstra. De industrie is goed voor 12 procent van het bruto nationaal product, zegt ze, en 10 procent van de beroepsbevolking werkt erin. Een leegloop is een „gevaar” voor Nederland, aldus Terpstra. „En uiteindelijk ook voor Europa”.
Als je gaat zitten wachten tot alles zeker is, komt er nooit iets van de grond
Volgens Terpstra staat Nederland voor een kantelpunt. „Gaan we verduurzamen mét of zónder industrie?”. Ze hoopt dat de overheid voldoende oog heeft voor de industrie en maatregelen treft. Maar Gasunie’s eigen transitieplannen kunnen ook helpen om de industrie hier te houden en energie betaalbaar te houden, meent ze. Nederland hoeft dan geen energie te importeren.
Het bedrijf doet er daarom de komende jaren nog een schepje bovenop als het gaat om de investeringen in waterstof, CO2-opslag en ‘traditioneel’ aardgas: tot en met 2030 investeert Gasunie daar in totaal 12 miljard euro in. Vorig jaar lag er al een investeringsplan van 11,5 miljard klaar, dus met 0,5 miljard extra daar is niet veel bijgekomen. Maar Gasunie wil dat nu wel in een iets kortere tijd uitgeven, en nagaan of het de verschillende projecten ook op andere manieren kan versnellen. „Dat is de bijdrage die wij kunnen leveren.”
Aarzelen
Of er werkelijk zo’n rampscenario voor de industrie te wachten staat, is overigens de vraag. Centraal Planbureau-directeur Pieter Hasekamp schreef dit weekend in een opiniestuk in Het Financieele Dagblad dat het zo’n vaart niet zal lopen, en dat veel van de pleidooien voor behoud van de basisindustrie gebaseerd zijn op „onjuiste argumenten”.
Een boorstelling van het CO2-afvang en -opslaginfrastructuurproject Porthos boort voor de eerste keer een boorgat onder de zeewering op de Rotterdamse Maasvlakte.
Maar stel dàt, dan zijn er andere redenen waarom het best spannend is wat Gasunie wil doen. Bij veel van de plannen loopt het bedrijf namelijk voor de troepen uit, erkent het zelf. Voor de geplande uitbreiding van het waterstofnetwerk en een nieuw, nog groter CO2-opslagproject in de Noordzee, Aramis geheten, zijn bijvoorbeeld nog niet voldoende klanten, de grote industriële uitstoters in Nederland, aangetrokken om de volledige investering ‘afgedekt’ te hebben.
Terpstra: „Het is een complex proces. Maar als je gaat zitten wachten tot alles zeker is, komt er nooit iets van de grond.” Het risico dat Gasunie straks komt te zitten met ‘capaciteit’ waar niemand behoefte aan heeft, probeert het te beperken door aan de overheid te vragen of die sommige risico’s wil overnemen. „Daar zijn we nu in gesprek over.”
Aan de investeerderskant moeten ook nog partijen, zoals banken, pensioenfondsen en vermogensbeheerders, gevonden worden die het geld voor alle gewenste uitgaven aan Gasunie willen lenen. Omdat grootschalige waterstofproductie en CO2-opslag, ondanks alle infrastructuurvoorbereidingen, nog steeds in de kinderschoenen staan, kunnen die wellicht aarzelen. Maar bij Gasunie denken ze dat het op dit vlak toch goed komt. Bij eerdere financieringsrondes was er immers veel belangstelling.
Buiten gaan de vaklui onverstoord door. Van de CO2-pijpleiding is inmiddels 80 procent af (van het deel dat over land gaat). De waterstofleiding is iets minder ver gevorderdmaar projectmanager Rongen is vol goede moed. „Het kan hier een levensgroot Mikado zijn, maar we leggen die pijpen vrolijk door.”