Op het schaakbord staat het toeval buitenspel, elke blunder is voor je eigen rekening

Het is een verregende zaterdagmiddag en in winkelcentrum Hilvertshof staat schaakmeester Hans Böhm (75) een ijsje te eten. Rechterhand losjes in de zak van zijn spijkerbroek. Om hem heen zes tafels, twaalf schaakborden.

Kinderen, volwassenen. Alle voorbijgangers mogen hier in Hilversum aanschuiven voor een spontane simultaanwedstrijd op een door plaatselijke verenigingen georganiseerde denksportdag. Onbewogen werpt Böhm een blik op de opstelling, en verplaatst dan een stuk met die rechterhand. Soms zegt hij iets: „Goeie zet.” Maar vaker: „Oké…” Of, verbaasd: „Díé..?”

Dat is het hele repertoire. Aan mijn bord – waarop ik twaalf zetten standhoud – vallen verontrustend veel díe’tjes. Al na een paar zetten ben ik mijn paard kwijt. „Nou ja, je hebt er nóg eentje”, relativeert Böhm.

In groep 8 op de basisschool had ik een leraar die na schooltijd schaaklessen gaf aan wie dat wilde. Meester Rein. Hij hing een bord met magnetische stukken voor het krijtbord, en speelde vaak simultaan tegen ons woensdagmiddagklasje.

Sindsdien speelde ik nog maar sporadisch (familieweekenden, regen, Landalhuisjes), totdat mijn kinderen tijdens een autorit op Chess.com met elkaar streden op de achterbank. Waarom deed ik dat ook niet?

Ik downloadde de app – bepaald niet als enige. Het platform is de afgelopen vijf jaar spectaculair gegroeid, van 43 naar 200 miljoen gebruikers. Met dank aan de Netflix-serie The Queen’s Gambit (2020), de coronapandemie en virale TikTok-filmpjes, zo leer ik uit het prachtige De schaakrevolutie (2024) van Peter Doggers, dat de geschiedenis van dit cultuurfenomeen smakelijk vertelt, van het oude India tot AI-ontwikkelingen.

De nieuwste zet komt van taalplatform Duolingo, dat plotseling ook schaakcursussen aanbiedt. Gratis, in tegenstelling tot de lessen op Chess.com. Ik hield het voorlopig bij de lessen van meester Rein die geleidelijk weer bovenkwamen. Zwakke pionnen, pionoffer, de Siciliaanse verdediging, de Schotse variant, en vooral deze Cruijffiaanse wijsheid: „Zolang jij geen fouten maakt, doet de ander dat wel. En dan win je vanzelf.”

Work-out voor het brein

Dus zo begon online schaken als slijpsteen voor mijn concentratie. Scherp zijn, blunders vermijden en toeslaan zodra de ander er eentje beging. Een work-out voor het brein. Zou dat zijn waarom miljoenen mensen dagelijks een spelletje blijven spelen waarin kunstmatige intelligentie ons al ruimschoots heeft verslagen? Peter Doggers staat uitgebreid stil bij het omslagpunt, Kasparov tegen schaakcomputer Deep Blue, eind jaren negentig. „I sensed a new kind of intelligence”, schreef de toenmalige wereldkampioen na de eerste serie wedstrijden in 1996, die hij nipt won. Een jaar later werd hij volkomen van zijn stuk gebracht door één zet die „menselijk” aanvoelde, gevolgd door het al even onlogische weigeren van een pionoffer. Vanaf dat moment speelde hij „in grote crisis” – en verloor. Menselijke zwakte tegenover menselijk computergedrag.

‘Ik voelde een nieuw soort intelligentie.’ Ook dat maakt online schaken zo fascinerend. Het zijn duels puur tussen ratio’s, gereduceerd tot een vlaggetje en een nickname op een schermpje. Toch heeft die anonieme intelligentie een vreemde intimiteit. Iedere zet onthult namelijk iets van iemands karakter.

I sensed de roekeloosheid van een Mexicaan die vliegensvlug stukken verplaatste en opgaf zodra zijn dame was afgepakt. I sensed de volharding van die Franse schaker die doorploeterde tot het bittere einde, alles gevend om er alsnog een remise via een patstelling uit te slepen. Was het een man, vrouw, tiener, kind? Onderweg in de Parijse metro, of in de tuin van een Normandisch dorpje? Arm, rijk? In dit mondiale schaakcafé is niemand meer of minder dan de volgende zet.

Zoals bij elke nieuwe liefhebberij lag fanatisme op de loer. Bovendien hield Chess.com de illusie overeind dat ik het vrij aardig kon, doordat het me koppelde aan tegenstanders met een vergelijkbare score. Partij na partij zag ik mijn rating doortastend klimmen. En o, de kick als ik iemand versloeg van vijftien punten hoger. De adrenaline bij de teruglopende tijdklok bij de ander (ik speelde blitzen van tien minuten), die je ternauwernood redt van het dodelijke schot.

Illustratie Dewi van der Meulen

Totdat ik wat online potjes tegen mijn broer speelde. Hij staat drie keer zo hoog genoteerd, misschien omdat hij langer bij meester Rein in de klas heeft gezeten, of omdat hij als illustrator bovengemiddeld visueel is ingesteld.

Hoe dan ook: I sensed dezelfde frustratie als vroeger tegenover zijn ondoorgrondelijke speelstijl, waarin hij lukraak stukken weg lijkt te geven, en dan meedogenloos terugslaat met zetten als donderslagen bij heldere hemel.

Dan wordt het virtuele bord van 64 vakjes en 32 stukken een tijdmachine naar het bord bij ons thuis, dat heel kostbaar leek. De witte stukken waren ivoren beeldhouwwerkjes op sokkels van groen vilt, de andere rood glimmend, als een brandweerauto. Dat mijn broer vrijwel altijd won zal er de oorzaak van zijn dat een van de paarden al gauw onthoofd was nadat ik, ingemaakt, de stukken weer eens van het bord veegde.

Nasmaak van nederlagen

Ever tried. Ever failed. No matter. Try again. Fail again. Fail better. Onder dat motto van Samuel Beckett – dat vooral in de context van creatief schrijven oeverloos opduikt – stortte ik mij er nog fanatieker in. Na elke verloren partij klikte ik meteen op de knop voor revanche. Keer op keer zag ik mijn ratingcijfer kelderen als een gokverslaafde zijn banksaldo. Alleen een monsterzege kon de nasmaak van die nederlagen wegspoelen.

Toen ik hardop vloekte nadat een Oekraïner mij in de hoek had gejaagd, en één seconde voor het eindsignaal mat zette, begon ik mij af te vragen waar ik eigenlijk mee bezig was. Ik miste meermaals mijn tramhalte, verspilde soms een compleet uur plus een voorraad denkvermogen aan het opkrikken van een loos getalletje – het zoveelste dagelijkse metertje van je conditie – met alle nutteloze schommelingen in stemming waarmee zulke krachtmetingen gepaard gaan.

Hoe stap je uit de spiraal? Misschien door de verloren partij eens rustig terug te kijken. Op Chess.com kun je dagelijks één partij gratis laten analyseren, maar zelfs zonder de virtuele coach zie je achteraf vaak wel welke fatale blunder de neergang inzette.

Mijn eerste reactie: in elkaar krimpen. Doorklikken, nooit meer aan denken. Maar wat gebeurt er als je alle emoties die erbij horen juist verwelkomt, en laag voor laag afpelt? Niet langer: wat stom, maar wat interessant! Wat interessant: ik ging zó op in mijn eigen plannetje om die toren te veroveren, dat ik totaal niet doorhad hoe de ander een geniepig schaakmat voorbereidde. Wat interessant: ik was zo overmoedig door het veroveren van die dame, dat ik niet goed meer keek naar de manoeuvres aan de overkant.

Bij elke schaakflater kon ik equivalenten vinden uit het echte leven. Op het bord: zo opgaan in dat ene plannetje voor een schaakmat, onder druk van een aftellende klok, dat ik het ene na het andere stuk verlies. In het leven: in de auto, met vrouw en dochter op weg naar haar sportwedstrijd, koppig blijven vasthouden aan mijn route, terwijl we al bijna te laat zijn, en de tijd bij elke nieuwe foute afslag oploopt.

Op het bord: te gretig een koningin slaan, en daardoor mijn verdediging openleggen. In het leven: tijdens een werkborrel zo graag die ene geestige opmerking willen maken, dat ik totaal mis dat iemand iets persoonlijks kwijt wil.

Illustratie Dewi
van der Meulen

Als ik zulke gevoelens afpel, in de reconstructies van verliezende partijen, stuit ik uiteindelijk op een variant van schaamte. Ik ben niet alleen verslagen, ik heb ook iets over mezelf geleerd dat pijnlijk is. I sensed de eerzucht die me roekeloos maakte. I sensed een gebrek aan inleving in het perspectief van de ander.

Kopje-onder

Tegenover Hans Böhm komt daar nog iets anders bij. De fysieke ruimte, het toekijkende publiek, de sociale interactie. Aan de overkant zit een kluitje van drie kinderen achter één bord, opgewonden overleggend na elke tegenzet. Ik zit vooral hun plezier te observeren en heb niet door dat Böhm alweer bij mijn buurman is. Onder de opkomende paniek, maak ik blunders die ik thuis met mijn iPad op schoot nooit zou begaan.

Al gauw sneuvelt ook mijn tweede paard. Een stommiteit die zelfs die kinderen aan de overkant nooit zouden begaan. Na afloop herken ik het gevoel. Het heeft met de sociale situatie te maken. Dit is net als wanneer ik in discussiepanels tegenover publiek de beurt krijg en al mijn onweerlegbare argumentatie en onweerstaanbare formuleringen van mij wegdrijven als een vlot van de kade – en ik kopje-onder ga. Te veel met de omgeving bezig geweest. Me laten intimideren door reputaties en setting. Onvoldoende rust en concentratie. IJdelheid, niet te vergeten. Daar begon het mee: ik liet dat eerste arme paard openen met een buitenissige sprong, uit een misplaatste drang om origineel over te komen bij de grootmeester.

Niet meer doen dus? Beter falen? Zodat ik uiteindelijk het ideaal van meester Rein bereik, geen fouten meer maak en afwacht tot de ander dat wel doet? Ik betwijfel het. Zolang je fouten als leermomenten blijft zien, blijf je nog altijd binnen die spiraal van verlies en herstel. Je leert betere tactieken, zodat je je missers in de toekomst kunt herstellen.

Ik liet het eerste arme paard openen met een buitenissige sprong

Het punt is dat je altijd fouten blijft maken. Dat is ook wat me tegenstaat aan de manier waarop Becketts ‘fail better’ is verhaspeld tot zelfhulpmantra of koffiemokkenopschrift. Een motiverende leuze die keurig in de neoliberale logica blijft. Falen als opstapje tot succes.

Samuel Becketts wereldbeeld, zoals dat blijkt uit Worstward Ho (1983), de bron van het citaat, is een stuk donkerder. Beckett pleit niet voor een optimistisch doorzettingsvermogen waarin je uiteindelijk zult triomferen, hij suggereert vooral dat falen inherent is aan het mens-zijn. Beter falen is beter leren verdragen dat je zult blijven falen. En daarvoor is schaken, met de juiste mentaliteit, een leermeester.

Natuurlijk had meester Rein gelijk: wie geen fout maakt, wint. Op het schaakbord staat het toeval immers buitenspel. Elke treffer of blunder is voor jouw eigen rekening. Schaken doet me denken aan Bach spelen op de piano. Elke fout is onherroepelijk en valt niet te verdoezelen, wat bij Beethoven vaak nog wel kan. Schaken is Sisyphusarbeid. Bij elke hogere rating krijg je ook betere tegenstanders. Je blijft falen, maar op een steeds interessantere manier.

Karakterspiegel

Inmiddels gebruik ik Chess.com dus vooral als karakterspiegel. Snelschaken, met de aftellende klok erbij, laat je zien hoe je reageert onder druk. Ik probeer me te beperken tot een paar potjes per dag, waarvan de waarde toeneemt en, bij een goede partij, de schoonheid.

De mooiste schaakmat is niet de snelste, maar degene die je het nauwgezetst hebt voorbereid, door vluchtwegen af te sluiten, de verdediging terug te dringen en offers te brengen die het dichtklappen van de val zet na zet onafwendbaarder maken, zodat de genadesteek dezelfde voldoening geeft als het plaatsen van een punt achter een zin van 64 woorden waarin alles op zijn plaats valt.

„Tsja, dan is het in drie zetten schaakmat, hè?” Böhm heeft net zijn loper naar C4 verschoven. Ik zie het nog niet meteen, maar glimlach wat en vraag: „Zullen we het dan meteen maar afmaken?” Na afloop geeft hij een handje, en een boekje met historische partijen. Natuurlijk, niemand hier had ook maar de geringste illusie om te winnen of zelfs maar remise te krijgen. Iedere passant komt hier vooral om te voelen hoe dat is, weggeblazen te worden door zo’n oerkracht.

„Nog een ijsje?”, vraagt iemand van de organisatie hem, onderweg naar het bord van de kinderen. „O, lékker!”

De kinderen houden langer stand. Als voor hen vijf rondjes later ook het doek valt, klinkt er een collectief ‘ooh!’, als bij een goocheltruc. Minutenlang zijn ze er van onder de indruk. Ze proberen de partij te reconstrueren, zetten stukken terug, proberen alternatieve scenario’s uit. Spelplezier, zonder enige gedachte aan een ratingcijfer.

Zo goed wil ik ook leren verliezen.