Een baan als personal trainer, fysiotherapeut of in de biomedische technologie, en alle vrije uurtjes opofferen voor een olympische droom. Zo bereikten Sara Wennekes (windfoilen), Tristan Tulen (schermen) en Ruth Vorsselman (kanosprint) ‘Parijs’. Ze regelden en financierden jarenlang zelf hun trainingen, reizen, materiaal, coaching en sponsors.
De drie zijn daarmee uitzonderingen binnen TeamNL. De meeste Nederlandse sporters op de Spelen hebben al langer de zogenoemde A-status, die recht geeft op een stipendium, een vergoeding rond het minimumloon. Daarnaast kunnen topsporters met een A-status gebruikmaken van topsportfaciliteiten zoals die op Papendal. En er zijn aanvullende regelingen, zoals doorbetaling bij zwangerschap en toelages om onderwijs te volgen. Nederland telt op dit moment ongeveer zeshonderd sporters met een A-status.
Toch is topsport in Nederland geen duurzaam beroep. De looptijd van een stipendium is in principe een jaar en de criteria zijn streng: je moet prestaties leveren die aantonen dat je bij de beste acht van de wereld hoort. „De topsport kent strenge functioneringsgesprekken,” zegt André Cats, directeur topsport van NOC-NSF. „Je functioneringsgesprek is op het WK.”
Eerst moet je dus presteren, dan volgen de financiële middelen. Dit reactieve beleid is ongunstig voor kleine sporten. Als er geen wereldtopper is, organiseert NOC-NSF geen topsportprogramma. Zo zitten de schermers al jaren zonder bondscoach. „De bond is welwillend, maar financiële middelen hebben ze niet echt”, zegt Tristan Tulen. Hij wordt gecoacht door zijn broer – en teamgenoot – Rafael Tulen.
„De bond is welwillend, maar financiële middelen hebben ze niet echt”, zegt Tristan Tulen.
Foto’s: Saskia van den Boom
Inmiddels heeft Tulen door uitstekende prestaties de A-status en traint hij op Papendal. In zijn kielzog profiteren zijn teamgenoten, die fungeren als sparringpartners. Ook Wennekes en Vorsselman krijgen sinds kort een stipendium omdat ze op eigen kracht de sprong hebben gemaakt naar de wereldtop. Is dat niet de omgekeerde wereld? „Als we meer budget zouden hebben, zou ik dolgraag pro-actiever met deze kleine sporten omgaan”, zegt Cats. „Maar ze moeten wel potentieel hebben, dat is waar de grens ligt in de Nederlandse topsport.”
Wat NOC-NSF wél kan doen, is in samenwerking met sportbonden basisfaciliteiten voor topsport opzetten. De uitvalsbasis van de Nederlandse kanosprinters bij de Willem-Alexander Baan is daar een voorbeeld van. „Sinds we in Rotterdam zijn gaan trainen, zijn er meer voorzieningen”, zegt Ruth Vorsselman. Ze verhuisde naar Rotterdam, werd gekoppeld aan Selma Konijn en het duo kwalificeerde zich als eerste Nederlandse boot in 32 jaar in hun klasse voor de Olympische Spelen.
Terwijl de kleinste sporten met beperkte middelen moeten toewerken naar de wereldtop, investeert NOC-NSF haar budget in de olympische programma’s van sporten die zich in het verleden bewezen hebben. Deze olympische cyclus werd 54,6 miljoen euro verdeeld. De grootverdieners – alle drie rond de twee miljoen euro – waren zeilen, roeien en judo. Maar Cats wil van de indruk af dat NOC-NSF grote of bekende sporten voortrekt. „Zeilen dwingt het zelf af. En het watersportverbond is kritisch genoeg om sporters die niet voldoen aan het niveau, uit te selecteren.”
Het overkwam Sara Wennekes. In 2019, tijdens de vorige olympische cyclus, was er vanwege tegenvallende resultaten – op toen nog het oude olympische RS:X-board – geen plaats voor haar in de nationale selectie. „Je moet uit het team en je hebt helemaal niks”, zegt Wennekes.
Nu gaat ze naar Parijs, net als Tulen en Vorsselman. Dit zijn hun verhalen.
Sara Wennekes: „Het was terug naar de basis, toch deed ik het goed op wedstrijden.”
Foto’s: Saskia van den Boom
Windfoiler Sara Wennekes‘Ik moest op elke euro letten’
„Ik leef mijn droom, zeg ik wel eens. Maar het is niet altijd makkelijk geweest. Eind 2019 moest ik uit het Nederlands team en ik had helemaal niks. Ik was nog student, ik had geen geld en wel een lening. Ik ging werken als personal trainer en in een restaurant. Ik heb die winter gespaard en ben op eigen gelegenheid door blijven trainen. In april 2020, toen iedereen thuis zat door corona, heb ik een goedkoop busje aangeschaft met hulp van mijn ouders. Daarmee ben ik een paar maanden later op reis gegaan, ik had mijn huur opgezegd.
„Ik was alleen, surfplank in de bus en ik ging trainen op de Canarische eilanden. Ik had geen coach, kwam internationale surfers tegen waar ik me bij aansloot. Het was terug naar de basis, toch deed ik het goed op wedstrijden. Ik was aangesloten bij het eerste wedstrijdjaar van de IQfoil, de nieuwe olympische discipline in het windsurfen.
„Een doel had ik niet, dat kwam eigenlijk pas later. In 2022 werd ik vijfde op het EK, waar de wereldtop aanwezig was. Dat jaar heb ik de A-status gekregen. Toen dacht ik: wow, ik heb in een paar maanden tijd zo’n grote stap gemaakt en dat met minimale middelen. Dus begon ik te dromen over de Olympische Spelen. Sindsdien ben ik, in plaats van op gevoel, hard aan het trainen met een programma en structuur.
„Eind 2022, na het WK, lag ik er helemaal af. Ik trainde te hard, deed te veel. Ik heb een break moeten nemen, heb zelfs een paar maanden niet gesurfd. Het was mentaal en fysiek. Je bent alleen maar bezig met dingen regelen en fysiek herstel je niet meer, dus dan kom je in een spiraal met burn-outachtige klachten. Ik had wel mijn A-status, dus kon ik via NOC-NSF bij een goede specialist terecht.
„Terug bij het Nederlands team verdween een grote zorg. Mijn coach en mijn programma worden vergoed. In het begin moest ik op elke euro letten. Dan ben je aan het puzzelen: hoe kan ik toch nog een extra zeil regelen? Nu heb ik meer ruimte.
„Het was de moeilijke weg, maar ik kijk nu wel anders naar mijn carrière. Ik heb mezelf op een andere manier als atleet ontwikkeld. Ik ben een heel andere Saar dan vijf jaar geleden.”
Tristan Tulen: „Net voor de pandemie uitbrak werd ik derde op een Grand Prix. Maar NOC-NSF zag het als een toevallige uitschieter.”
Foto’s: Saskia van den Boom
Schermer Tristan Tulen
‘We spiekten bij trainingen van grotere landen’
„Nadat ik in 2011 een junioren World Cup had gewonnen, ben ik aangesloten bij het programma van Bas Verwijlen [oud-olympiër]. De meest luxe situatie die ik heb gekend. Maar dat duurde helaas niet lang. De resultaten van Bas op de Spelen waren niet wat ze wilden, dus mochten we niet meer op Papendal trainen. Onze wedstrijden werden niet meer vergoed, later verdween ook de bondscoach.
„We gebruikten prijzengeld, 1.000 euro bijvoorbeeld als je won, om internationale toernooien van te betalen. En mijn ouders sprongen bij. Een paar jaar later ben ik afgestudeerd als fysiotherapeut. Ik werkte 24 uur. Rafael [Tulen, jongere broer] en ik zijn samen gaan zitten om te bedenken hoe we het gingen doen. We hadden geluk, we mochten trainen in een zaal van Flik-Flak, een sportcomplex in Den Bosch.
„We werden elkaars coach. Ik ben als fysiotherapeut meer van de planning en het periodiseren van trainingen. Mijn broer heeft een achtergrond als diëtist, hij geeft mij tips op het gebied van voeding. We gingen samen naar alle World Cups. Daar spiekten we bij trainingen van de grotere landen en deden veel kennis op. En we filmen ook alles, we kunnen ook naderhand momenten met elkaar bespreken.
„Net voor de pandemie uitbrak werd ik derde op een Grand Prix. Maar NOC-NSF zag het als een toevallige uitschieter. Het moest nog een keer gebeuren om in aanmerking te komen voor een A-status. Vervolgens hadden we anderhalf jaar geen World Cups en toen we weer mochten, liep het seizoen voor geen meter. Maar eind 2022 werd ik tweede op het EK en kreeg ik toch de A-status.
„Ik ben verhuisd naar Arnhem om op Papendal te trainen. Mijn werk als fysiotherapeut ligt stil. Ik ben specifieker gaan trainen en kan meer rust pakken tussendoor. Ik heb ook meer tijd om tegenstanders te analyseren. Ik train bovendien twee dagen per week in Leverkusen, bij een coach met wie ik het goed kan vinden.
„Omdat we niet altijd alle middelen hadden, kunnen we ons makkelijker aanpassen aan omstandigheden. Je moet ook meer nadenken over tactiek en over hoe je dingen regelt buiten het schermen. Je mindset is doelgerichter dan die van sporters die alles al hebben. Die denken niet na, pakken hun tas in en gaan naar de training. Ik zou er niet rouwig om zijn het nog een keer zo te doen.”
Ruth Vorsselman: „Mijn teamgenoot Selma Konijn en ik hebben eerst veel eenpersoons gevaren.”
Foto’s: Saskia van den Boom
Kanosprintster Ruth Vorsselman‘Leuk om te zien dat je zelf ook best ver kan komen’
„Ik ben op mijn tiende begonnen bij de club in Kampen, echt voor de lol. Maar we hadden een fanatieke groep, en ik vond het leuk om te winnen, dus ik maakte overal een wedstrijdje van. Tijdens mijn studie in Groningen kreeg ik een topsportbeurs van de universiteit. Daarna heb ik een baan gezocht in de buurt van Rotterdam – daar was het kanoprogramma van NOC-NSF toen net naartoe verhuisd.
„Voorheen moesten we de wedstrijden en boten zelf betalen. Sinds we hier trainen hebben we meer voorzieningen. De meerpersoonsboten die hier liggen zijn via de bond geregeld. Mijn eenpersoonsboot heb ik wel zelf gefinancierd. Ik had altijd een tweedehands boot, want een nieuwe was heel duur. Inmiddels heb voor het eerst een nieuwe boot.
„Tot januari van dit jaar heb ik minstens 31 uur per week gewerkt naast het kanovaren. Sindsdien ben ik teruggegaan naar 20 uur, het verschil in inkomen wordt opgevangen door NOC-NSF. Voor mij was werk de beperkende factor in mijn voorbereiding.
„We zijn met een vrij grote groep begonnen, maar daarvan zijn er niet veel meer meer over. Mijn teamgenoot Selma Konijn en ik hebben eerst veel eenpersoons gevaren. Totdat we allebei snel genoeg waren, toen heeft de bondscoach ons samengezet. Selma en ik waren samen de snelste, en de combinatie klikte. Het was wel even wennen, de eerste keer sloegen we om. Maar de eerste World Cup die we voeren, haalden we meteen de A-finale. Dat was voor ons echt een verrassing.
„Veel mensen waren verbaasd dat we de Olympische Spelen gehaald hebben. Door dit proces waardeer ik hulp heel erg, het is niet vanzelfsprekend dat je geld krijgt om dit soort dingen te doen. En ik heb geleerd hard te werken voor wat ik wil bereiken.”