Op een padde­stoelen­toplocatie ruik je garnalen en ingeblikte appelmoes


Reportage

Paddestoelen Een paddestoel herkennen doe je niet alleen met je ogen. Op pad met bioloog Peter-Jan Keizer langs de wegbermen op de Utrechtse Heuvelrug. „Deze smaakt naar pittige sambal.”

Peter-Jan Keizer met een scherpe kamrussula.
Peter-Jan Keizer met een scherpe kamrussula.

Foto Pepijn Kouwenberg

Nog geen 100 meter buiten station Driebergen-Zeist springt bioloog Peter-Jan Keizer (1957) al enthousiast van zijn fiets. „Kijk, een panteramaniet! Die vind je vaak in dit soort bermen.” Met bruine hoed en witte stippen oogt de soort als zusje van de vliegenzwam, zegt Keizer terwijl hij in het gras neerknielt. „En minstens zo giftig.” Niet dat dat hem zoveel uitmaakt, want in wildpluk is hij niet geïnteresseerd. Deze plek, dáár gaat het hem om. Een smalle strook groen tussen fietspad en autoweg, een paar jonge beuken netjes op een rij. „In wegbermen kun je heel goed zien welke invloed beheersmaatregelen op paddestoelen hebben.”

Al zo’n veertig jaar verdiept Keizer zich in paddestoelvriendelijk beheer; hij schreef er een boek over en promoveerde op de relatie tussen bomen en paddestoelen in wegbermen. Doordeweeks werkt hij bij Rijkswaterstaat als adviseur groenbeheer, maar in zijn vrije tijd doet hij mycologisch onderzoek. „Onder andere in opdracht van gemeenten.” Lang niet alle gemeenten en provincies weten wat ze met paddestoelen aan moeten, vertelt hij terwijl we verder fietsen in de richting van Odijk. „Terwijl je met goed beheer de biodiversiteit enorm kunt verhogen. Door de schimmelrijkdom te vergroten, help je ook planten en dieren. Er zijn allerlei muggen en vliegen die hun eitjes leggen in zo’n zwam, en die larven worden vervolgens weer gegeten door parasitaire wespen, door vogels…” Ook de paddestoelen zelf dienen als voedsel voor allerlei soorten, toont hij even later bij een aangeknaagde hoed van eekhoorntjesbrood. „Duidelijk slakkenvraat.”

Plooivoetstuifzwam. Foto Pepijn Kouwenberg

Uitgeputte bodem

In Nederland komen zo’n 5.500 soorten paddestoelen voor, van de honderdduizenden beschreven soorten wereldwijd. „En er worden nog altijd nieuwe soorten ontdekt, zowel in het veld als door dna-onderzoek.” De paddestoelen vormen de bovengrondse vruchtlichamen van een ondergronds netwerk van schimmeldraden, het zogeheten mycelium. Grofweg vallen die schimmels door hun ecologische functie in te delen in drie groepen. „Allereerst heb je de saprofyten, die dood organisch materiaal afbreken. Daarnaast heb je parasieten, die bijvoorbeeld op verzwakte bomen leven, en de mycorrhizavormers. En het is die laatste groep die je juist in wegbermen tegenkomt, altijd rond bomen, tot op zo’n tien meter van de stam. In een boomloze berm – zoals bij veel rijkswegen het geval is, vanwege de verkeersveiligheid – vind je zelden tot nooit mycorrhizavormende paddestoelen.”

Een mycorrhiza is een samenlevingsvorm tussen een schimmel en een plant. Er bestaan diverse typen mycorrhiza, waaronder de ectomycorrhiza, die vrijwel uitsluitend aan bomen gebonden zijn. „De schimmel levert bodemmineralen zoals stikstof en fosfaat aan de plantenwortels, en wordt als wederdienst voorzien van suikers.” De hoeveelheid suikers is daarbij afhankelijk van hoe voedselrijk de bodem is. „Als een boom veel voedingsstoffen binnenkrijgt, dan investeert hij volop in zijn eigen groei en blijft er weinig suiker over voor de paddestoelen.” Andersom is een voedselarme bodem de jackpot voor de ectomycorrhizavormers: de boom groeit traag, terwijl de zwammen die de stam omringen talrijk zijn. „Die profiteren van de uitgeputte bodem. Ze geven wel mineralen aan de boom, maar mondjesmaat.”

Qua vorm en grootte kunnen de vruchtlichamen binnen één soort enorm verschillen

Peter-Jan Keizer bioloog

Soms is een bodem al van nature voedselarm. „Op een droge zandgrond groeien andere soorten dan op kleigrond of in veengebied.” Maar ook het beheer is van invloed: door te maaien of bladeren weg te harken komen minder plantenvoedingsstoffen terug in de bodem. „In intensief beheerde bermen verschuift de balans in het voordeel van de paddestoelen: je vindt er hogere aantallen en meer soorten. In een voedselarme berm van tweehonderd meter kun je met gemak vijftig verschillende soorten aantreffen, in totaal zijn er honderden mycorrhizavormers die rond bomen groeien. Daarbij hangt het er wel van af wat voor bomen er staan: onder essen en iepen bijvoorbeeld komen alleen mycorrhizavormers zonder bovengronds vruchtlichaam voor. Die herken je dus niet zomaar.”

De gemeente Bunnik, waar Odijk toe behoort, is een goed voorbeeld van paddestoelvriendelijk beheer: onder de eiken en beuken langs het fietspad is vrijwel geen blad te zien en er groeit vooral mos. „Een teken van een schrale bodem.” Het barst er bovendien van de boleten, amanieten en russula’s – typische groepen van mycorrhizavormende zwammen. Keizer knielt neer, een loep aan zijn oog. „Hier heb je bijvoorbeeld de onsmakelijke kamrussula, Russula pectinatoides. Of wacht…” Hij neemt een likje van de hoed. „Nee, ik vergiste me. Deze smaakt naar pittige sambal. Dit is dan toch Russula amoenolens. De scherpe kamrussula. ” Paddestoelen determineer je niet alleen met je ogen, benadrukt hij. „Qua vorm en grootte kunnen de vruchtlichamen binnen één soort enorm van elkaar verschillen. Dus reuk en smaak zijn minstens zo belangrijk.”

Draadsteelmycena. Foto Pepijn Kouwenberg

Flinke hap kan fataal zijn

Dat betekent niet dat je direct een grote hap moet nemen. Wijzend op een exemplaar onder een eik: „Daar staat de groene knolamaniet, de dodelijkste paddestoel van Nederland. Eén flinke hap van het vruchtlichaam kan je al fataal worden. Maar met wat pech is hij wat bleek uitgevallen en zie je hem aan voor een forse champignon.” Het verraderlijke van de groene knolamaniet is dat hij aangenaam ruikt, en niet vies smaakt. Toch kan het eten van de soort uiteindelijk tot leverfalen leiden, en tot de dood.

De groene knolamaniet is een weinig kieskeurige mycorrhizavormer, zegt Keizer. „Die doet het met iedereen. Maar de kaneelkleurige melkzwam bijvoorbeeld – een zwam die ruikt naar washandjes die je te lang hebt laten liggen – vind je uitsluitend onder eiken.”

Fietsen in de herfst betekent voor Keizer vooral: om de paar honderd meter afstappen. „Hier, de geurende russula, moet je ruiken! Een typische lucht van appelmoes in blik, heel kenmerkend.”

Keizer neemt altijd een verzameldoos en een zakmes mee het veld in, om eventuele bijzondere exemplaren mee te nemen en thuis op naam te brengen. „Er nu en dan eentje wegnemen is niet zo erg. Uit Zwitsers onderzoek is gebleken dat het verwijderen van vruchtlichamen er ook niet voor zorgt dat er de jaren erop minder paddestoelen groeien.” Met een glimlach: „Dat je er af en toe eentje omtrapt, zoals nu de vliegenzwam waar je zonder het te merken bovenop bent gaan staan, is dus niet zo erg. Die heeft zijn sporen mogelijk al verspreid, en anders zijn er nog wel andere vliegenzwammen in de buurt. Eén mycelium heeft vaak meerdere vruchtlichamen.” De kiemkans van de sporen is sowieso ontzettend klein: één paddestoel verspreidt miljoenen sporen, waarvan hooguit een handvol uitgroeien tot nieuwe schimmels. Even verderop, bij een aardappelachtige paddestoel met een stervormige kraag: „Dat is er zelfs eentje waar je op móét staan! Een gekraagde aardster, die tot de stuifzwammen behoort. Die vormt als-ie rijp is bovenop een gaatje, door aanraking komt dan de sporenwolk vrij.”

Hier zie je wat er gebeurt als je de vegetatie niet maait in het najaar

Peter-Jan Keizer bioloog

Vanuit de gemeente Bunnik fietsen we de gemeente Utrechtse Heuvelrug binnen, en meteen lijken de paddestoelen in de wegbermen vrijwel afwezig. Keizer: „Hier zie je wat er gebeurt als je de vegetatie niet maait in het najaar. Af en toe heb je wel een panteramaniet of vliegenzwam, maar echt veel zijn het er niet. Daarvoor staat het gras hier te hoog, en is er te veel organisch materiaal aanwezig.”

Toch zijn niet alleen het bermbeheer en de bodemkwaliteit bepalend voor de paddestoelenrijkdom, benadrukt hij. „Ook de luchtkwaliteit speelt een rol.” Net zoals korstmossen – een andere liefhebberij van Keizer – zijn paddestoelen gevoelig voor stikstof. „Je hebt wel stikstofminnende soorten, zoals de geschubde inktzwam, maar er is ook een hele groep van stikstofgevoelige paddestoelen.” Afgelopen voorjaar bleek uit tellingen van het landelijke Meetnet Paddenstoelen dat juist die laatste groep de afgelopen eeuw sterk in aantal achteruit is gegaan. Rond 1994 was er een tijdelijke toename door stikstofbeperkende maatregelen, maar de afgelopen dertien jaar is er weer sprake van een daling.

Vermoedelijk een stekelkopamaniet. Foto Pepijn Kouwenberg

Militaire voertuigen

Waar paddestoelen in tegenstelling tot veel dieren en planten geen last van hebben, zijn invasieve exoten. Keizer: „Je hebt wel een paar soorten die zich vanuit het buitenland hier gevestigd hebben, zoals de uit Australië afkomstige inktviszwam. Daarvan zijn de sporen waarschijnlijk tijdens de Eerste Wereldoorlog meegekomen naar Europa met militaire voertuigen van Australische troepen. Maar die buitenlandse soorten krijgen tot nu toe nooit zodanig de overhand dat ze een bedreiging vormen voor de inheemse soorten.”

Tot slot fietsen we naar Zeist, een „paddestoelentoplocatie”, zegt Keizer. „In 1964 heeft Staatsbosbeheer er de Notenlaan aangekocht, een beukenlaan met veel mycorrhizavormers. Sinds 1968 is dat het allereerste officiële Nederlandse paddestoelenreservaat, en veertig jaar lang was het ook het enige.” Sinds 2008 zijn er her en der nieuwe reservaten bijgekomen, waaronder een tweede in Zeist: de Blikkenburgerlaan. „Dat was op initiatief van lokale paddestoelenkenners en de gemeente..” Aan het begin staat een geel bordje: ‘paddestoelenreservaat – niet betreden’. Verdere informatie ontbreekt. Wel is er een omheining van horizontale houten balken. „Er zijn hier sportvelden vlakbij, dus voorheen zette iedereen zijn auto in deze berm, zelfs ondanks bordjes ‘niet parkeren’.” Inmiddels zijn er zo’n tweehonderd soorten in de laan geïnventariseerd. Keizer, op zijn knieën, enthousiast: „Grijze slanke amaniet, sterspoorvezelkop, vissige russula – die ruikt niet naar vis maar naar gekookte garnalen. Of kijk naar deze eikel: die is bezaaid met minuscule eikeldopzwam. En hier zie ik de zeldzame kleibosrussula! Dat is zo mooi: hoe langer je kijkt, des te meer je ziet.”