Ze waren dinsdagochtend gewoon in het lokaal gaan zitten, Kevin Stax (28) en Olaf Wijdeven (25). Even kijken wie er naar college zou komen. Daar zouden ze met onderwijsassistenten oefenvragen doornemen voor hun tentamen dat voor volgende week gepland stond, over ‘model reduction’, een vak over hoe je grote modellen voor het besturen van ingewikkelde systemen simpeler en efficiënter kunt maken. Uiteindelijk kwam nog één andere student opdagen. Toen zijn ze maar weer vertrokken.
Nu staan Stax en Wijdeven, eerstejaars masterstudenten Systems and Control, boven de universiteitsbibliotheek in hun winterjas met tweedejaars te kletsen over het vak; een andere manier om informatie in te winnen, zonder college en toegang tot studiemateriaal dat online staat. Zo doden ze de tijd tot een volgend college, in de middag, dat ze zou moeten voorbereiden op een ander tentamen. Niet dat ze verwachten daar veel aan te treffen, maar ze komen uit het nabije Helmond en Aarle-Rixtel en zijn er nu toch. Donderdag moeten Stax en Wijdeven een presentatie geven, ze hebben geen idee of die doorgaat.
Het is improviseren voor studenten en docenten van de TU Eindhoven, sinds zondagmiddag bekend werd dat de universiteit geraakt is door een cyberaanval. Op dinsdagmiddag maakte de TU Eindhoven bekend dat studenten als Stax en Wijdeven in ieder geval een week later aan hun tentamens kunnen beginnen.
Tot die tijd zitten sommigen op de campus in limbo. Onderzoekers zonder netwerknood kunnen doorwerken in hun laboratoria en PhD-kandidaten kunnen hun proefschriften verdedigen, maar afstudeerceremonies worden voorlopig uitgesteld en verschillende faciliteiten op de campus hebben last van de storing. Het sportcentrum kan geen reserveringen aannemen en een koffietent is dicht omdat de kassa’s zijn aangesloten op het universiteitsnetwerk.
Lege plekken
De bibliotheek zit normaal gesproken „stampvol” in aanloop naar een tentamenperiode, zegt student werktuigbouwkunde Niels (21, achternaam bekend bij redactie). De sfeer op dinsdagochtend doet hem denken aan coronatijd. Vanaf de begane grond is de bibliotheek te zien – de bureaublokken met tientallen plekken zijn grotendeels leeg.
Voor Niels is niks doen in ieder geval geen optie. Hij is naar de campus gekomen omdat hij zich in zijn Eindhovense studentenhuis niet kan concentreren. ,,Het is weer zover”, zegt hij schouderophalend over de tentamenperiode. Of hij al iets gedaan heeft? „Tuurlijk niet.” Via-via heeft hij wat oude tentamens en slides gekregen, die studenten offline hadden staan.
Contact leggen met docenten kan via privénummers of -mailadressen, in zijn geval via de studievereniging. Stax en Wijdeven krijgen met de ene docent wel contact, met de andere niet – al is normaal gesproken met die laatste ook alleen contact te krijgen op de campus zelf. Als docenten wordt gevraagd naar hun situatie, verwijzen ze door naar de website of de woordvoering van TU Eindhoven.
Deadlines uitgesteld
In het zicht van de studentenbalie staat Victor Arhip (20) dinsdagochtend te turen naar de laptopschermen van Kristina Lukova (21) en Doris Giuglea (21), met wie hij aanvankelijk om middernacht een groepsopdracht had moeten inleveren. Later op de dinsdagmiddag zal blijken dat alle deadlines binnen de duur van de storing worden uitgesteld.
Normaal zouden de drie architectuurstudenten hier met pakken A3 zitten, vol geprinte bouwtekeningen. Voor hun opdracht analyseren de drie studenten het ontwerp van een sportschool. Maar ook de printers zijn platgelegd. „Rampzalig voor ‘Built and environment’”, zegt Arhip, verwijzend naar de faculteit waar hun opleiding onder valt.
„We hadden het er net over”, zegt Lukova lachend als haar gevraagd wordt naar de gevolgen van de cyberaanval. Haar mail is niet toegankelijk. De leeromgeving? Ook niet. Arhip heeft nog wel toegang, laat hij op zijn laptop zien – volgens de universiteit kunnen systemen met enige vertraging offline gaan. TU Eindhoven zegt te verwachten dat de systemen komende maandag weer in de lucht zijn.
Lees ook
Onderwijs TU Eindhoven ligt ook dinsdag nog stil door cyberaanval
Ze waren dinsdagochtend gewoon in het lokaal gaan zitten, Kevin Stax (28) en Olaf Wijdeven (25). Even kijken wie er naar college zou komen. Daar zouden ze met onderwijsassistenten oefenvragen doornemen voor hun tentamen dat voor volgende week gepland stond, over ‘model reduction’, een vak over hoe je grote modellen voor het besturen van ingewikkelde systemen simpeler en efficiënter kunt maken. Uiteindelijk kwam nog één andere student opdagen. Toen zijn ze maar weer vertrokken.
Nu staan Stax en Wijdeven, eerstejaars masterstudenten Systems and Control, boven de universiteitsbibliotheek in hun winterjas met tweedejaars te kletsen over het vak; een andere manier om informatie in te winnen, zonder college en toegang tot studiemateriaal dat online staat. Zo doden ze de tijd tot een volgend college, in de middag, dat ze zou moeten voorbereiden op een ander tentamen. Niet dat ze verwachten daar veel aan te treffen, maar ze komen uit het nabije Helmond en Aarle-Rixtel en zijn er nu toch. Donderdag moeten Stax en Wijdeven een presentatie geven, ze hebben geen idee of die doorgaat.
Het is improviseren voor studenten en docenten van de TU Eindhoven, sinds zondagmiddag bekend werd dat de universiteit geraakt is door een cyberaanval. Op dinsdagmiddag maakte de TU Eindhoven bekend dat studenten als Stax en Wijdeven in ieder geval een week later aan hun tentamens kunnen beginnen.
Tot die tijd zitten sommigen op de campus in limbo. Onderzoekers zonder netwerknood kunnen doorwerken in hun laboratoria en PhD-kandidaten kunnen hun proefschriften verdedigen, maar afstudeerceremonies worden voorlopig uitgesteld en verschillende faciliteiten op de campus hebben last van de storing. Het sportcentrum kan geen reserveringen aannemen en een koffietent is dicht omdat de kassa’s zijn aangesloten op het universiteitsnetwerk.
Lege plekken
De bibliotheek zit normaal gesproken „stampvol” in aanloop naar een tentamenperiode, zegt student werktuigbouwkunde Niels (21, achternaam bekend bij redactie). De sfeer op dinsdagochtend doet hem denken aan coronatijd. Vanaf de begane grond is de bibliotheek te zien – de bureaublokken met tientallen plekken zijn grotendeels leeg.
Voor Niels is niks doen in ieder geval geen optie. Hij is naar de campus gekomen omdat hij zich in zijn Eindhovense studentenhuis niet kan concentreren. ,,Het is weer zover”, zegt hij schouderophalend over de tentamenperiode. Of hij al iets gedaan heeft? „Tuurlijk niet.” Via-via heeft hij wat oude tentamens en slides gekregen, die studenten offline hadden staan.
Contact leggen met docenten kan via privénummers of -mailadressen, in zijn geval via de studievereniging. Stax en Wijdeven krijgen met de ene docent wel contact, met de andere niet – al is normaal gesproken met die laatste ook alleen contact te krijgen op de campus zelf. Als docenten wordt gevraagd naar hun situatie, verwijzen ze door naar de website of de woordvoering van TU Eindhoven.
Deadlines uitgesteld
In het zicht van de studentenbalie staat Victor Arhip (20) dinsdagochtend te turen naar de laptopschermen van Kristina Lukova (21) en Doris Giuglea (21), met wie hij aanvankelijk om middernacht een groepsopdracht had moeten inleveren. Later op de dinsdagmiddag zal blijken dat alle deadlines binnen de duur van de storing worden uitgesteld.
Normaal zouden de drie architectuurstudenten hier met pakken A3 zitten, vol geprinte bouwtekeningen. Voor hun opdracht analyseren de drie studenten het ontwerp van een sportschool. Maar ook de printers zijn platgelegd. „Rampzalig voor ‘Built and environment’”, zegt Arhip, verwijzend naar de faculteit waar hun opleiding onder valt.
„We hadden het er net over”, zegt Lukova lachend als haar gevraagd wordt naar de gevolgen van de cyberaanval. Haar mail is niet toegankelijk. De leeromgeving? Ook niet. Arhip heeft nog wel toegang, laat hij op zijn laptop zien – volgens de universiteit kunnen systemen met enige vertraging offline gaan. TU Eindhoven zegt te verwachten dat de systemen komende maandag weer in de lucht zijn.
Lees ook
Onderwijs TU Eindhoven ligt ook dinsdag nog stil door cyberaanval
Het Openbaar Ministerie heeft naar eigen zeggen „in ruime mate bewijs verzameld” dat voormalig strafrechtadvocaat Inez Weski deel uitmaakte van de criminele organisatie van Ridouan Taghi. Die organisatie had als oogmerk witwassen en drugshandel. Volgens het OM heeft Weski haar positie als advocaat gebruikt om informatie tussen haar cliënt en leden van diens criminele organisatie uit te wisselen.
Mede daardoor zou Taghi de leiding van de criminele organisatie hebben kunnen voortzetten vanuit de Extra Beveiligde Inrichting in Vught. Daar zit hij vast sinds hij werd overgebracht uit Dubai, in december 2019. Eerder is een andere advocaat van Taghi, zijn neef Youssef, veroordeeld tot ruim vijf jaar cel, omdat hij eveneens de organisatie van Ridouan Taghi zou hebben gefaciliteerd.
Officier van justitie Jirko Patist zei vandaag op een regiezitting in Rotterdam, de eerste openbare behandeling van de strafzaak, dat Weski ervan wordt verdacht dat ze „boodschappen en opdrachten heen en weer heeft gebracht tussen leden van criminele organisaties en haar gedetineerde cliënt Ridouan Taghi. Zij heeft daarbij haar hoedanigheid van advocaat en geheimhouder misbruikt, zodat haar cliënt onbespied en vertrouwelijk zijn criminele handel kon voortzetten”. En dat had volgens de officier tot gevolg dat Weski „door deze handelswijze zelf onderdeel [is] geworden van de criminele organisatie van Ridouan Taghi.”
Lees ook
Ridouan Taghi: ze gaan voelen wat woede is
Telefoon
Volgens het OM is Weski in 2019 door de criminele organisatie van Taghi in het bezit gesteld van een Sky-Ecc-telefoon „om heimelijk te kunnen communiceren”. Faissal Taghi, de zoon van de cliënt van Weski, heeft volgens het OM „een groot deel van de communicatie met Weski bewaard in een zogenaamde digitale kluis op diens PGP-toestel.
In totaal werden meer dan achtduizend berichten gewisseld tussen Faissal en Weski. Een deel is bewaard gebleven”, aldus Patist.
Bij geweldsdelicten lag voor haar kennelijk ook een grens
Uit die berichten wordt de verwijtbare rol van Weski „pijnlijk duidelijk”, aldus het OM. De ontcijferde berichten – die in de rechtszaal vandaag niet inhoudelijk werden benoemd – gingen volgens Patist „over tegoeden en betalingen van grote geldbedragen, verdovende middelen en hoe de organisatie moest worden voortgezet en hoe zij Faissal onder de hoede moest nemen en het vak aan hem leren. Zelfs de boekhouding van de criminele organisatie werd gedeeld en besproken”.
Weski heeft niet meegewerkt aan opdrachten voor geweldsdelicten. „Daar lag voor haar kennelijk ook een grens”, aldus het OM. Weski heeft echter geen toelichting willen geven op de feiten die haar worden verweten. De „waarom-vraag” zal in deze zaak aldus waarschijnlijk niet worden beantwoord, stelt het OM.
Verschoningsrecht
In de strafzaak beroept Weski zich volgens het OM ten onrechte op haar geheimhoudingsplicht en weigert elke verklaring over „feiten die schreeuwen om een uitleg”, aldus Patist. „In onze ogen verschuilt zij zich ten onrechte in haar toga. Als verdachte komt haar vanzelfsprekend een zwijgrecht toe. Maar haar beroep op het verschoningsrecht is misplaatst. Dit recht is bedoeld voor het waarborgen van de rechtsbescherming van de cliënt van de advocaat. Niet ter bescherming van de advocaat zelf”, zei de aanklager.
De strafzaak heeft grote vertraging opgelopen, vanwege een aantal formele procedures die zijn aangespannen door eerdere raadslieden van Weski. Dat betreft met name de doorzoeking van de woning en het kantoor bij haar aanhouding in april 2023. Dat ligt gevoelig gezien de geheimhoudingsplicht die advocaten hebben als het gaat om informatie over en communicatie met hun cliënten.
De officieren van de justitie die deze zaak voor hun rekening nemen, stellen dat ze geen kennis hebben van gegevens die bij de doorzoeking in beslag werden genomen. Die is geleid door een onderzoeksrechter in bijzijn van de deken, de toezichthouder op de advocatuur.
Over het materiaal dat bij deze doorzoeking in beslag werd genomen, is een serie procedures gevoerd. Ten minste een daarvan loopt nog. Dat is volgens het OM een van de redenen waarom het zo lang heeft geduurd voordat een eerste openbare zitting is gehouden. Volgens het OM zal een aantal voor de strafzaak relevante stukken waarschijnlijk in februari nog aan het dossier worden toegevoegd.
Er moet worden voorkomen dat een onjuist beeld van de zaak en de verdachte wordt geschetst. Dat kan de veiligheid in het gedrang brengen
Het OM stelt dat de openbaarheid van een strafzaak van groot belang is, zeker in een zaak als deze waar het gaat om ernstige verwijten. Op tal van publicaties en uitlatingen van Inez Weski in een vorig jaar gepubliceerd boek en enkele interviews, waaronder in NRC, heeft het OM niet kunnen reageren.
Advocaat Geert-Jan Knoops, die sinds vorige maand Weski bijstaat, pleitte voor een „respectvolle berechting” van de verdachte. Ze heeft zich volgens Knoops in haar 45-jarige loopbaan als advocaat ingezet voor mensenrechten en heeft recht op een zorgvuldige behandeling.
Lees ook
Ex-advocaat Inez Weski over haar arrestatie: ‘Het Openbaar Ministerie bood me aan kroongetuige te worden’
Gezondheidsklachten
Weski woonde de strafzaak vandaag niet zelf bij. Ze kampt met gezondheidsklachten. Die werden volgens haar veroorzaakt door de detentie na haar arrestatie in april 2023. Weski heeft naar eigen zeggen enige weken in isolement gevangengezeten in een ondergrondse atoombunker in Zeist. Ze heeft, zo stelt ze, na opheffing van het voorarrest mede hierdoor een hartoperatie moeten ondergaan. Kort na haar vrijlating liet ze zich uitschrijven als advocaat.
OM en Weski verwijten elkaar over en weer via de media afgelopen maanden stemming te hebben gemaakt. Justitie is kwaad dat Weski heeft gezegd dat haar leven in gevaar werd gebracht door de wijze van gevangenhouding. „Een bizarre beschuldiging”, aldus het OM. „Het zou de verdachte sieren als zij de geuite insinuaties zou terugnemen en haar waardering zou uitspreken voor al die mensen die zich hebben ingespannen voor haar gezondheid en veiligheid”, aldus Patist.
De voorzitter van de rechtbank, Tineke van de Grampel, vroeg de massaal aanwezige pers „zorgvuldig” te formuleren. „Er moet worden voorkomen dat onverhoopt een onjuist beeld van de zaak en de verdachte wordt geschetst. Dat kan de veiligheid in het gedrang brengen.”
Ze werd als een heldin onthaald. Stefanie van Dijk balanceerde op de rand van de dood, maar had niet toegegeven aan de druk van het ziekenhuispersoneel om toch een bloedtransfusie te accepteren. Ze overleefde de gevolgen van haar zwangerschapsvergiftiging ternauwernood en dat was volgens haar geloofsgenoten mede te danken aan de getoonde religieuze discipline. Ze werd overladen met complimenten; er werd zelfs gevraagd of ze haar verhaal op een podium wilde delen met een paar duizend andere Jehova’s getuigen.
„Dat podium-interview werkte enorm geloofsversterkend”, vertelt Van Dijk over haar verering in 2005. „Het weigeren van bloed werd gezien als een beproeving waarin ik mijn loyaliteit aan God had getoond. Dat ik de operatie overleefde, was voor de Jehova’s getuigen een bevestiging. Ze zeiden: zie je wel, als je de juiste keuze maakt, dan geeft God je zijn zegen. En als je het niet had overleefd, dan heb je altijd nog de herrijzenis in het paradijs, waar je je kinderen terugziet.”
Negentien jaar later kijkt Van Dijk heel anders terug op het moment. Ze heeft de operatie zonder bloedtransfusie weliswaar overleefd, maar dat is in haar ogen eerder te danken aan een gedegen medische voorbereiding van de artsen en een flinke dosis geluk. „Het is een wonder dat ik hier nog zit”, vertelt ze in een Amsterdams restaurant. De status van rolmodel binnen de Jehova’s getuigen die ze destijds kreeg, is inmiddels ook verleden tijd: Van Dijk is na haar uittreding verstoten door haar familie en vrienden binnen de gemeenschap, waarmee elk contact inmiddels verbroken is.
Pastorale hulp
Jehova’s getuigen hebben in Nederland naar eigen zeggen bijna 30.000 leden, verdeeld over 353 gemeenten. De orthodox-religieuze gemeenschap leeft volgens een strikte interpretatie van de Bijbel, waarvan het overtredingen toetst aan een eigen rechtssysteem, vaak geleid door ervaren oudere leden. Het weigeren van bloedtransfusies is een van de voorschriften die Jehova’s getuigen uit hun interpretatie van het Oude Testament hebben gedestilleerd.
Want: „Blijf je onthouden van dingen die aan afgoden zijn geofferd, van bloed, van verstikt vlees en van seksuele immoraliteit”, staat in Handelingen 15:29. Het toch ontvangen van een bloedtransfusie „kan een emotioneel aangrijpende situatie zijn”, laat een woordvoerder van de gemeenschap weten. „Hij of zij zal daarom liefdevolle en pastorale hulp ontvangen.”
Een woordvoerder van de gemeenschap voegt er later aan toe dat Jehova’s getuigen geen medische beslissingen nemen voor hun leden. Het is en blijft volgens hem een individuele verantwoordelijkheid.
In Spanje kreeg een Jehova’s getuige in 2017 in een zeer kritieke situatie toch bloed toegediend, tegen haar zin in. Artsen hadden toestemming van de rechterlijke macht, die oordeelde dat het recht op leven moest prevaleren boven de wensen van de patiënt. De vrouw vocht de zaak aan tot aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat oordeelde afgelopen september dat haar religieuze vrijheid en recht op lichamelijke integriteit zijn geschonden. Ze heeft volgens het Hof recht op een schadevergoeding van 26.000 euro.
Vergelijkbare situaties kunnen zich in Nederland ook voordoen, al heeft dat voor zover bekend niet geleid tot rechtszaken. Als Jehova’s getuigen geen bloedtransfusie willen, tekenen ze een zogenoemde ontheffingsverklaring, legt anesthesioloog John van Roy van het Dijklander Ziekenhuis in Hoorn uit. Hij is daar contactpersoon voor Jehova’s getuigen. Die verklaring belandt met datum in het medisch dossier, zodat alle betrokken artsen en verpleegkundigen op de hoogte zijn.
Op een congres werd ze genegeerd. ‘Sociaal doodverklaard’
Jehova’s getuigen beschikken wereldwijd over tweeduizend zogenoemde ziekenhuiscontactcomités. Die voeren overleg met artsen van ziekenhuizen over zaken als bloedtransfusie en staan soms patiënten bij. In Nederland zijn er tien van zulke comités. Ziekenhuizen zijn dus bekend met de medische wensen van Jehova’s getuigen en hebben er een speciaal protocol voor ontwikkeld.
Desondanks wringt het voor artsen en verpleegkundigen dat ze in bepaalde situaties geen bloed kunnen toedienen, zeker als acuut levensgevaar dreigt. Toen het niet lukte Van Dijk ervan te overtuigen toch bloed te accepteren, weigerden meerdere artsen haar verder te behandelen. Het is in het verleden voorgekomen dat zwangere moeders een bevalling niet overleefden omdat ze geen bloed accepteerden. Dat komt nog zelden voor, mede doordat er meer alternatieven voor bloedtransfusie zijn ontwikkeld.
Acuut levensgevaar
Ook situaties waarbij Jehova-ouders geen bloedtransfusie voor hun kind accepteren, leiden tot moreel en juridisch complexe vraagstukken in de ziekenhuizen. Kinderen tot twaalf jaar mogen niet zelf beslissen over bloedtransfusie en bij patiënten van twaalf tot zestien jaar hebben ouders en kind een gezamenlijke bevoegdheid. „In extreme situaties waarbij het medisch behandelteam de indruk krijgt dat de wens van ouders en kind over bloedtransfusie niet overeenkomen, kan dit in kritieke situaties leiden tot een ontheffing uit de ouderlijke macht door justitie”, zegt Van Roy. „Maar bij de overtuigde Jehova’s getuigen bestaat dan het risico dat de ouders hun kind direct daarna afstoten, dus dit is ook een ethisch dilemma.”
Als iemand in acuut levensgevaar het ziekenhuis in komt, moet je „handelen naar wat volgens de medische standaard noodzakelijk is”, aldus Van Roy. In zulke situaties krijgen patiënten soms toch bloed. „Met Jehova’s getuigen hebben we het liefst voor hun operatie een-op-een een gesprek, waarin we bespreken of het waarschijnlijk is dat we bloedproducten nodig hebben en hoe de patiënt daarover denkt”, zegt Van Roy. „Sociale context speelt een rol: met familieleden erbij maken patiënten weleens een andere keuze dan in een-op-eengesprekken. Zodra die weg zijn, trekken ze toch aan je jasje om te vertellen dat ze wél een bloedtransfusie willen.”
Maar soms is het niet mogelijk om nog voor de operatie in gesprek te gaan met de patiënt, bijvoorbeeld omdat die niet meer aanspreekbaar is na een ernstig ongeluk. „Dat zijn de zwaarste en moeilijkste dilemma’s”, zegt Van Roy. Een schriftelijke ontheffingsverklaring is in die gevallen niet altijd doorslaggevend. „Die verklaring kan twee jaar geleden zijn opgesteld ter voorbereiding op een geplande operatie; het kan zijn dat de patiënt in de tussentijd van gedachten is veranderd. Daarbij komt dat we in levensbedreigende situaties niet eindeloos de tijd hebben om oude dossiers te raadplegen. We handelen toch om de patiënt de meeste kans op overleving te bieden. Bij direct levensgevaar zullen we in de overgrote meerderheid van de gevallen een noodzakelijke bloedtransfusie door laten gaan, ook bij een geregistreerde weigerwens.”
‘Niemand hoeft het te weten’
Stefanie van Dijk zat zelf in zo’n situatie toen ze nog Jehova’s getuige was. Bij haar eerste zwangerschap was geconstateerd dat ze leed aan het Hellp-syndroom, een zwangerschapsvergiftiging die levensbedreigend kan zijn voor zowel moeder als kind. „Ruim voor de bevalling had ik verschillende gesprekken met de anesthesist. In mijn dossier was vastgelegd dat ik geen bloedtransfusie wilde. Sommige artsen zeiden daarop: ‘hier begin ik niet aan’ – en dat vond ik hun goed recht.” Vooraf kreeg Van Dijk een gynaecoloog toegewezen die wel akkoord was met haar wensen. „Maar op de dag van mijn bevalling werd hij zélf vader, dus kon hij er niet bij zijn. Een arts-assistent heeft me daarom geholpen en dat ging niet helemaal goed.”
Bij de bevalling van haar tweede kindje ging van alles mis, met bijna fatale gevolgen. Haar zoon was binnen een uur geboren, waarna ze terugging naar de kraamafdeling. Genieten van de geboorte kon ze niet vanwege enorme buikpijn als gevolg van het bloedverlies. De pijn hield ondanks pogingen van artsen die te verlichten de hele nacht aan. „De arts die de volgende ochtend begon, kreeg bij de overdracht te horen dat ik een Jehova’s getuige was met bloedingen en het Hellp-syndroom.” De arts schrok en liet Van Dijk direct naar de operatiekamer brengen. Onderweg vroegen verpleegkundigen haar of ze niet toch een bloedtransfusie wilde. „Niemand hoeft er wat van te weten: je geloofsgenoten niet, je man niet, het Jehova-ziekenhuiscontactcomité niet, zeiden ze. Maar ik wilde het echt niet.”
Aanvankelijk wilden de artsen haar baarmoeder verwijderen. „Ze vroegen mijn man om toestemming, want ik was niet meer aanspreekbaar. Maar het zuurstofgehalte in mijn bloed was ondertussen zo laag, dat die operatie ook niet door kon gaan. Uiteindelijk hebben ze een noodgreep toegepast op instigatie van een hoogleraar uit Maastricht die toevallig in Nijmegen was. Ze lieten schuimpropjes in mijn liezen schieten om de doorbloeding van de baarmoeder volledig plat te leggen. Normaal doen ze dat in vier pogingen en bij mij was het in één keer raak.”
Ondertussen was de maximale hoeveelheid ijzer en epo toegediend, dus extra versterking van het lichaam was alleen nog mogelijk via bloedtransfusie. „De verpleegkundigen zeiden: we kunnen nu echt niks meer doen, als er nu iets gebeurt, is het klaar.” Maar er gebeurde niks – en Van Dijk overleefde.
NRC sprak naast Van Dijk ook met drie artsen die in hun ziekenhuis te maken hebben gehad met Jehova-patiënten. Hun kritische houding ten opzichte van bloedtransfusie kan volgens hen lastig zijn, maar heeft de medische wetenschap tegelijkertijd ook aangespoord om alternatieve behandelmethoden te ontwikkelen. Voorbeelden zijn het toedienen van extra ijzer via tabletten of een infuus. Ook het hormoon epo, ook bekend als wielrennersdoping, dat via de nieren wordt aangemaakt waardoor het beenberg meer rode bloedcellen ontwikkelt.
Verwijscentrum
Bas Gerritse, cardio-anesthesioloog bij het Amphia ziekenhuis in Breda, beaamt dat de medische wetenschap ook is geholpen door de wensen van Jehova’s getuigen. Zijn ziekenhuis is het nationale verwijscentrum voor alle Jehova’s die in Nederland een hartoperatie moeten ondergaan. Tussen januari 2011 en oktober 2024 waren dat 354 patiënten, van wie het grootste deel afkomstig was uit andere ziekenhuizen. Jaarlijks worden in het Amphia gemiddeld vijftien Jehova’s getuigen geopereerd.
„De afgelopen 25 jaar deden Jehova’s getuigen het na een operatie bij ons beter dan patiënten die een bloedtransfusie kregen. Internationale studies wijzen hetzelfde uit”, zegt Gerritse, die sinds 2008 in het Amphia werkt en als arts vaak contact heeft met de gemeenschap om te overleggen welke behandelmethoden wel of juist niet in de geloofsleer passen. Op basis daarvan past hij het ‘Amphia-protocol’ jaarlijks aan.
De Bredase arts somt op dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat Jehova’s getuigen minder kans hebben op een longontsteking, nierschade, minder of even veel kans op een slechte wondgenezing, ze liggen korter aan de beademingsmachine en hebben zeker geen hogere sterftekans. „Sinds 2008 hebben we meer dan driehonderd Jehova’s getuigen geopereerd. Daarvan zijn er twee gestorven; niet door bloedverlies, maar door hartfalen.” Of dat voor andere ziekenhuizen ook geldt, is niet duidelijk: in Nederland is geen instantie die landelijke cijfers registreert over bloedverlies als mogelijke doodsoorzaak.
Jaarlijks krijgen 250.000 Nederlanders bloed via een transfusie. Volgens Gerritse is in de hartchirurgie zo’n bloedtransfusie vaak niet nodig, maar geldt dat ook voor veel andere medische ingrepen. „Een groot deel van de bloedtransfusies wereldwijd is overbodig. Nederland geeft veel minder bloedtransfusies dan de landen om ons heen. Als een ziekenhuis minder transfusies toedient, gaat de sterfte vaak omlaag. Ook het aantal wondinfecties daalt. Er zijn uiteraard ook zinvolle transfusies. Ik zou het niet afschaffen, maar het kan wel minder.”
Sociaal doodverklaard
Voormalig Jehova’s getuige Stefanie van Dijk heeft tijdens haar operatie geen moment twijfel gekend over de bloedtransfusie. „Van jongs af aan leer je dat God altijd meekijkt. Je kunt wel dingen stiekem doen, maar God ziet alles. Je hebt het gevoel alsof iemand over je schouder meekijkt, dus ik heb nooit getwijfeld om de transfusie alsnog te accepteren en heb daar met de volle overtuiging voor gekozen.”
Ruim 38 jaar maakte ze deel uit van de Jehova’s getuigen. Zes jaar geleden ging de deur dicht; Van Dijk werd uitgesloten omdat ze tegen de Bijbelse regels in een relatie kreeg met iemand van buiten de gemeenschap. „Ik toonde berouw en heb vijf maanden lang geen vergadering gemist, maar dat was volgens de ouderlingen niet genoeg.”
Op een congres met drieduizend anderen werd ze genegeerd. Een fenomeen dat (ex-) geloofsgenoten beschrijven als ‘sociaal doodverklaren’: als iemand tijdelijk of permanent geen lid meer is van de organisatie, verbreken alle andere Jehova’s getuigen het contact, zowel fysiek als online. Van Dijk beschrijft hoe alle profielfoto’s op WhatsApp verdwenen: geloofsgenoten hadden haar geblokkeerd.
Ook haar ouders en andere familieleden negeerden haar. „Zo’n isolement doet iets met je”, vertelt ze. „Online ging ik andere bronnen raadplegen dan de Jehova-literatuur. Dat werd altijd afgeraden, maar nu gingen mijn ogen langzaam open.” De gemeenschap laat in reactie weten het „te betreuren” als een lid ontevreden is over „de manier waarop pastorale hulp is ervaren”.