Sinds het vertrek van het Nederlandse leger uit Uruzgan, lopen de Afghaanse ex-bewakers van Kamp Holland gevaar vanwege de Taliban. Velen van hen vragen hulp aan Nederland – maar hun beschermingsverzoeken worden afgewezen, vertelt correspondent Lisa Dupuy.
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].
Het Libië-model was me eerder niet echt opgevallen maar ik zie het ineens her en der opduiken in de context van de onderhandelingen tussen Iran en Amerika over een nieuw nucleair akkoord. Het staat voor de nucleaire ontwapening waartoe de Libische leider Gaddafi in 2003 besloot, onder druk van internationale sancties maar ook uit angst dat Amerika na Saddam Hoesseins Irak ook zijn ‘staat van de massa’s’ zou overweldigen. Zijn complete nucleaire programma ging de deur uit, in ruil voor westerse economische toenadering. Die kwam er niet of nauwelijks, maar wat wel kwam was de zogeheten Arabische Lente, die in 2011 oversloeg vanuit Tunesië.
De vraag is: zou Gaddafi’s nucleaire programma – dat overigens nog niet in een wapen had geresulteerd – de toenmalige westerse en Arabische geallieerden ervan hebben weerhouden de Libische lente-rebellen vanuit de lucht te steunen? Daarover kunnen we van mening verschillen maar het luchtoffensief was wél de doorslaggevende factor in Gaddafi’s val. Nota bene op basis van de Responsibility to Protect, de internationale belofte uit 2005 om genocides en dergelijke gruwelijkheden voortaan te voorkomen. De R2P! Helemaal vergeten! Gaza en Soedan bewijzen dat wel.
Het Libië-model wordt dezer dagen gepropageerd door de voorstanders van totale ont-nuclearisering van Iran; de Israëlische regering dus en geestverwanten in de achterban van president Trump. Onderhandelingstechnisch lijkt me het gebruik van de term Libië-model contraproductief. Het lot van Gaddafi én Libië kan voor de Iraanse leiders geen voorbeeld zijn.
Ach, de Arabische lente. Die heeft tot niets goeds geleid: drie oorlogen (Jemen, Syrië en Soedan) en twee zwaardere dictaturen (Egypte en Tunesië). Libië is een mislukte staat geworden, met een internationaal erkende regering in Tripoli in het westen, en een niet-erkende in het oosten van het land, en bovendien machtige milities in het westen.
Temidden van het oorlogsgeweld in het Midden-Oosten haalt Libië vandaag nauwelijks het nieuws meer, niet interessant behalve af en toe als transitland voor Afrikaanse migranten op weg naar Europa. Gaddafi gebruikte de migranten al om Europa af te persen: in 2008 betaalde de EU hem 500 miljoen euro om migranten weg te houden, en in 2010 eiste hij nog eens 5 miljard. Anders zou Europa „een tweede Afrika” worden, dreigde hij op bezoek in Rome, en die Afrikanisering van Europa is ons schrikbeeld gebleven. De migranten, inclusief vluchtelingen wat wel eens wordt vergeten, zijn nu een bron van inkomsten voor de milities die feitelijk de begunstigden vormen van Europees geld om hen, vaak opgesloten in gruwelijke detentiekampen, weg te houden van de Middellandse Zee.
Ik ga nog even door over Libië (wegens zelden meer in het nieuws). Drie weken geleden verbood het bewind in Tripoli tien internationale hulporganisaties, waaronder Artsen zonder Grenzen, Care en de Noorse Vluchtelingenraad, nog langer in het land actief te zijn. Het argument: dat ze door de Afrikaanse migranten eten, kleding en medicijnen te verschaffen, hun aanmoedigden om te blijven, met het doel de etnische samenstelling van Libië te veranderen. Daar heb je de omvolkingstheorie weer (die hier ook wel populair is). De maatregel viel samen met een dringend beroep op Europa méér steun te verlenen. Denk even aan de afpersingspolitiek van Gaddafi.
De onderhandelingen tussen Iran en Trump verlopen intussen positief volgens uitspraken van beide zijden na de tweede ronde, afgelopen zaterdag in Rome. „We hebben goede vooruitgang geboekt”, aldus een Amerikaanse zegsman. De Iraanse minister Araghchi sprak zelfs van „optimisme” zij het „met een hoop voorzichtigheid”. Ze praten verder in Oman. Het Libië-model is duidelijk (nog) niet aan de orde gekomen.
Carolien Roelants is Midden-Oostenexpert. Ze schrijft om de week een column.
In de supermarkt rekende ik mijn gescande boodschappen af. Naast me, een man van mijn leeftijd, rond de 70 jaar, floepte er een groen lampje aan boven de terminal. Steekproef. Hij moest al zijn boodschappen op de kassaband leggen.
Het bleek om een verkeerde prijssticker te gaan. Foutje van de supermarkt. „U bent goedgekeurd”, zei de kassamedewerker. „Mooi is dat”, deelde de man mee. „Vijftig jaar geleden was ik gelukkig afgekeurd en nu word ik waarschijnlijk weer opgeroepen.”
René van der Horst
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Willem Drees lag voor twee euro te koop bij een Amsterdamse antiquair. Althans, zijn in 1983 onder de titel Herinneringen en Opvattingen uitgekomen memoires. Ik sloeg onmiddellijk toe.
Het toeval wilde – het toeval kan erg opdringerig zijn – dat een dag eerder Pieter Omtzigt met enig pathos de Nederlandse politiek verlaten had. „Vandaag kondig ik mijn afscheid van de landelijke politiek aan”, zei hij op een filmpje.
Het klonk alsof een groot staatsman van ons heenging. Hij stond ook fier overeind, hoewel je van iemand die vanwege een burn-out vertrekt, eerder een liggende houding op een doorgezakt matras verwacht.
Gelukkig bleek hij trots op zijn partij te zijn, en ook op zichzelf, want hij liet niet na op zijn talrijke verdiensten te wijzen. Meer dan 21 jaar had hij Kamerlid mogen zijn, maar „de tol daarvan was best groot geweest”.
Hoe zou de oude Drees ernaar gekeken hebben? Met enige afkeer, vermoed ik. Borstklopperij was hem vreemd, aan uiterlijke schijn had hij een hekel. Over zijn hang naar soberheid doen legendarische anekdoten de ronde. Mijn favoriete is deze. Tijdens een diner van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, werden de biefstukken op een schaal rondgedeeld. Drees nam er een vanaf, sneed hem doormidden en legde de helft terug op de schaal – dit tot verbijstering van partijgenoot Ed van Thijn, een zichtbare voorstander van héle biefstukken.
Drees was na de Tweede Wereldoorlog twaalf jaar politiek leider van de PvdA, drie jaar minister van Sociale Zaken en vicepremier en van 1948 tot 1958 minister-president. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de Nederlandse verzorgingsstaat. Hij was een rustig formulerende man met een ietwat eentonige stem, die het vermogen had in weinig woorden ingewikkelde zaken tot de kern terug te brengen. Persoonlijke aanvallen op tegenstanders vermeed hij zoveel mogelijk.
Hij kon zeer principieel zijn: hij nam in 1971 afscheid van de PvdA omdat hij de opkomst van Nieuw Links niet lustte; hun boekje Tien over Rood noemde hij „een dwaas geschrift, ver beneden de intelligentie van de beide schrijvers en van verscheidene ondertekenaars”. (De schrijver waren Han Lammers en Hans van den Doel). „Het was voor mij een dramatische gebeurtenis”, schrijft Drees in zijn memoires: „67 jaar was ik lid geweest, achtereenvolgens van de SDAP en de PvdA, die ik mede had opgericht.”
Drees sprak niet vaak over zijn privéleven, des te meer indruk maken de schaarse alinea’s in dit boek waarin hij dat als 96-jarige wél doet.
„Tijdens ons gelukkige huwelijk heeft een verschrikkelijk verdriet ons getroffen. Ons tweede kind, een bijzonder lief en intelligent meisje overleed op zesjarige leeftijd. Mijn levenspartner heeft de leeftijd van 85 jaar bereikt en werd na een huwelijk van 63 jaar van mij weggenomen. (…) Het verscheiden van mijn vrouw heeft voor mij een zwaar verlies betekend. Zij had mij ’s morgens nog voorgelezen tot kwart voor één. Aan tafel gezeten slaakte zij een zucht en ging zij van ons heen, getroffen door een hartaanval. Zij heeft dus niet geleden, en dat is op zich zelf een groot voorrecht.”
Drees zelf overleed in 1988 op 101-jarige leeftijd. Ook voor hem was, om met Omtzigt te spreken, de tol soms „best groot” geweest.