‘Sommige mensen die mijn foto’s zien, leggen gek genoeg de link met de werkelijkheid niet. Ze kijken naar de beelden, en die zijn poëtisch, emotioneel, soms heel rauw. Door die documentaire, bewegend beeld, in kleur, realiseren ze zich veel meer dat het dus écht is, al die verwoesting en al die ellende in Oekraïne. Dat het gaat om echte mensen.”
Eddy van Wessel (59) krijgt soms emotionele reacties na de vertoning van de documentaire Eddy’s oorlog, waarin regisseur Joost van der Valk de fotograaf volgt tijdens meerdere reizen naar Oekraïne. Van der Valk filmt hem als hij aan het werk is in een kapotgeschoten Bachmoet. Na een dramatisch bombardement op een pizzeria in Kramatorsk. Als hij over een verwoeste brug klimt die vaak onder Russisch vuur ligt. We zien tanks, artillerievuur, drones met granaten. Kermende gewonde soldaten, gedode burgers die op straat liggen, rouwende moeders. ‘Welkom in de hel’, lezen we op de muur van een huis waar nauwelijks nog iets van over is.
De documentaire draaide de afgelopen weken in verschillende filmtheaters in het land, vaak gevolgd door een Q&A met de fotograaf. „Mensen zijn geraakt. Boos soms ook”, zegt Van Wessel. „Ik vertel in de documentaire dat ik niet voor of tegen Oekraïne of Rusland ben, maar gewoon tegen oorlog. ‘Ik kan dat niet uitstaan, dat je uitspreekt dat je niet voor Oekraïne bent’, zei een vrouw die Oekraïners in haar huis had opgenomen. Maar het ligt voor mij zoveel genuanceerder. Het gaat mij om de mens. Aan beide kanten vechten soldaten die er in de meeste gevallen ook niet zelf voor kozen daar te zijn.”
Lees ook
Eddy van Wessel: ‘Zij schieten met kogels, ik met film’
Van Wessel vertelt aan de tafel in zijn studio annex appartement boven een autogarage in Huizen. Hier verblijft hij als in hij in Nederland is – sinds zestien jaar woont Van Wessel met zijn vrouw Marianne en hun drie kinderen (Marc, 28, en de tweeling Wouter en Merel, 23 – zij zijn inmiddels het huis uit) in Zweden, in een groot houten huis met een uitgestrekt gazon aan de rand van een meer. In zijn geboorteplaats Huizen parkeert hij doorgaans zijn auto als hij terugkomt uit Oekraïne. Hier hangt hij de kogelvrije vesten weer op een haakje, legt de helmen en het gasmasker op de kast. Er is een werkhoek met computers en scanners, een vitrine met tientallen camera’s, er hangen eigen foto’s van eerdere reizen aan de wand.
Niet tegen Rusland of voor Oekraïne? Best een opmerkelijke uitspraak.
„Natuurlijk ligt mijn sympathie bij het land dat binnengevallen is door een vijand. Maar het gaat niet over politiek in mijn werk, het gaat over mensen. Op het moment dat je daar aan de frontlinie staat, verandert alles. Dan is er dat grote, grijze gebied waarbij soldaten aan de ene kant van die lijn net zozeer slachtoffer zijn als die aan de andere kant. Aan beide kanten zie je wat zo’n oorlog met mensen doet, hoe ze veranderen, welke wrede mechanismen er op gang komen. Terwijl ze misschien ook liever gewoon nog voor de klas hadden gestaan. Het is niet aan mij om een keuze te maken. Het is mijn taak om alles te fotograferen wat ik zie. Als journalist zie ik mezelf veel meer als een geschiedschrijver. Dan moet je een volledigheid optekenen, zo neutraal mogelijk.”
Krijg je daar in Oekraïne de ruimte voor?
„Er zijn collega’s die er niet meer heen gaan omdat ze de controle van de overheid daar te beperkend vinden. Oekraïne is sterk in zijn pr. Er is een militair regime, alles staat in het teken van de oorlog. Die belangen staan bovenaan. En dan komt persvrijheid in het geding. Ze bepalen soms wat je wel en niet te zien krijgt. Ik vind de situatie te belangrijk om te zeggen: ik ga niet. Ik wil laten zien wat er gebeurt. En ik denk dat ik daar met mijn werkwijze toch een eigen draai aan kan geven.”
Die werkwijze, zo zien we in de documentaire, is er een van doorpakken, doorduwen, persoonlijk contact maken met de plaatselijke bevolking. Uiterlijk onbewogen en hypergefocust struint Van Wessel langs kapotgeschoten gebouwen en spreekt met soldaten en burgers. Als dat niet via een fixer kan, een lokaal iemand die vaak zorgt voor vervoer en contacten, dan met handen en voeten – Van Wessel spreekt de taal niet. „Dat klinkt misschien gek maar dat vind ik soms juist wel prettig. Ik kijk liever mensen aan. Dan heb je gelijk een connectie. Met een gebaar zeggen ze: kom maar binnen. Ze wijzen: kijk, daar in die stoel in de woonkamer stierf mijn vrouw na een raketinslag. Ineens sta je midden in iemands leven.”
Lees ook
‘Ik denk niet te veel aan het plaatje’
Eddy van Wessel is de enige fotograaf die viermaal de Zilveren Camera won (in 2013, 2015, 2019 en 2022). Hij werkte in landen als Tsjetsjenië, Afghanistan, Syrië en Irak, en publiceerde zijn werk onder meer in Trouw, Der Spiegel, de Zweedse krant Svenska Dagbladet en internationale tijdschriften als Paris Match en The Washington Post Magazine. Ook won Van Wessel een aantal internationale prijzen. In februari kreeg hij tijdens de uitreiking van de Zilveren Camera (waar hij dit jaar niet aan meedeed) uit handen van demissionair staatssecretaris Fleur Gräper-van Koolwijk (cultuur en media) een lintje voor zijn werk als fotojournalist in conflict- en rampgebieden: hij is nu Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Wat doet dat met je, al die heftige dingen die je ziet?
„In de documentaire zie je mij toch een soort van pragmatisch door zo’n gebied gaan. Dat vond ik achteraf best confronterend. Terwijl er natuurlijk van binnen bij mij wel van alles gebeurt. De emotie die misschien niet zichtbaar is aan de buitenkant, zie je terug in mijn foto’s. Kijk naar het beeld van de begrafenis van die tweeling [bij de aanval op de pizzeria in Kramatorsk verloor een moeder haar beide dochters, red.], dat is zo emotioneel. Die moeder moesten ze letterlijk dragen. Het heeft geen zin als ik daar met mijn ogen vol tranen sta, dat helpt mij niet om een goede foto te maken.”
Wat is voor jou een goede foto?
„Je kent die beroemde uitspraak van Robert Capa wel: als je foto’s niet goed genoeg zijn, dan sta je niet dichtbij genoeg. Ik maak bijna elke foto binnen een afstand van drie meter. Dat schept een enorme intimiteit. Dan stap je als het ware ook zelf die scène in. Ondanks het feit dat er iets gebeurt waar je misschien niet naar wil kijken, omdat het zo erg is, zo verdrietig of gruwelijk, wordt je er toch in gezogen.”
Daar hebben mensen misschien niet altijd zin in, dat jij zo dichtbij komt.
„Nee, dat moet je wel aanvoelen. Het is koorddansen. Soms moet je juist even géén foto maken. Ik was in 2012 ter plekke bij een bomaanslag in Bagdad, Irak. Omstanders begonnen wanhopig mensen onder het puin vandaan te trekken. Toen heb ik de camera over mijn schouder gegooid en ben ik gaan helpen. Er hing zo’n razend gevoel van onmacht – was ik gelijk was gaan fotograferen, dan had zich die tegen mij gekeerd. Je moet niet de westerse journalist zijn die alleen maar even iets komt halen. Maar uiteindelijk pak ik altijd mijn camera.”
Waarom werd je oorlogsfotograaf?
„Ik begon bij een kleine studio in Baarn. Bruiloften, de lokale krant, commerciële fotografie van objecten, gebouwen. Een ideale leerschool. Maar voor een baas werken was mijn ding niet. Toen ben ik de Fotovakschool gaan doen. Begin jaren negentig ging ik met een vriend mee naar Bosnië, met een oude Land Rover gingen we hulpgoederen brengen. Dat was mijn eerste kennismaking met oorlog.”
Je was gelijk als een vis in het water?
„Nee, nee. De eerste keer aan de frontlinie vond ik heel moeilijk. Ik ontmoette een groepje jonge soldaten in volle uitrusting, geweer over de schouder, heel heroïsch en stoer. Toen ik even later weer op die plek terugkwam, was een van hen dodelijk geraakt en lag bloedend op de grond. Zo schokkend. Net stonden ze nog te kletsen met elkaar. Ik besefte: dit gaat over leven en dood. Dit is geen film op tv. Het was een enge situatie.”
En toch bleef je teruggaan.
„Wat ik ook merkte, was dat ik onder zulke omstandigheden rustig bleef en kon focussen op de foto’s die ik wilde maken. En de intensiteit, de helderheid van zulke situaties vond ik gelijk fascinerend. Op dit soort plekken is er maar een dunne lijn tussen leven en dood. Terwijl je je zo kwetsbaar voelt, voel je je tegelijkertijd zo lévend. Je ziet de mens in z’n meest rauwe werkelijkheid; het echte ‘zijn’. In de eerste jaren was het de spanning die me dreef, naast de wil om te begrijpen hoe dit toch kon; dat mensen dit elkaar maar blijven aandoen.”
Is dat in de loop van de ruim dertig jaar dat je als oorlogsfotograaf werkt veranderd?
„Als fotograaf ben ik niet veranderd, wel als mens. Ik stelde mezelf eerder veel meer centraal, nu gaat het vooral om iets doorgeven. Vandaar dat woord ‘geschiedschrijver’; ik maak mijn foto’s niet voor de krant van morgen maar hoop dat ze over honderd jaar nog steeds relevant zijn. Ik wil de wereld laten zien wat er gebeurt in een oorlog. Ik wil een verschil maken. Dat is wat voor mij belangrijk is in het leven: dat je iets toevoegt, dat de wereld rijker en wijzer wordt door jouw bijdrage.”
Hoe kan een foto van oorlog het verschil maken?
„Misschien word je je bewust van hoe erg oorlog is. Misschien word je milder naar de mens als vluchteling. Ik maak me zorgen over het populisme van politici als Wilders en Trump. Ik weet hoe het eruitziet als je de beschaving afschaft. Ik maak me zorgen als ik Macron hoor zeggen dat hij Europese troepen in Oekraïne niet uitsluit. Worden we dan die oorlog in gezogen? Ik ben geen politiek dier, ik weet ook niet of ik ervoor of -tegen moet zijn, maar ik zie wel het gevaar van dit soort uitspraken. Ik ken de realiteit van oorlog.”
Hoe kom je thuis na zo’n reis?
„Kapot! Ik slaap als ik in Oekraïne ben meestal maar een paar uur per nacht. In een shabby pensionnetje, bij mensen thuis, tussen een bataljon soldaten of in m’n auto, een fourwheeldrive Subaru – zo’n hoestbui op wielen. Nu met de filmcrew van Joost erbij was het luxer: een hotel, een echt ontbijt op echte borden. Over het algemeen rij ik naar de eerste de beste benzinepomp, koop ik drie Snickers en koffie uit de automaat en is mijn dag begonnen. Als ik naar huis ga, rij ik eerst naar Huizen, dump m’n spullen, doe mijn films in m’n tas en pak het eerste vliegtuig naar Zweden. Daar loop ik nog twee dagen te stuiteren en dan zakt alle energie weg. Dan slaap ik een paar dagen bijna de hele tijd.”
Hoe verwerk je wat je zag?
„Na een paar dagen uitrusten begin ik met films ontwikkelen in de doka. Die hang ik te drogen, ze gaan op een lichtbak, en dan ga ik ze met een loep bekijken, of printen, of scannen. Al die beelden komen weer voorbij, een voor een, en dan begint het te bezinken. Als de foto’s dan de wereld in gaan, naar kranten, naar magazines, kan jij zien wat daar gebeurt, en ben je hopelijk geschokt dat het zo heftig is. En dan kan ík het loslaten. Als ik een verhaal niet publiceer, krijg ik daar last van. Mensen vertrouwen mij in de meest kwetsbare situaties, ze gaan ervan uit dat ik hun stem ben. Dat beeld móét gezien worden. Daarna komt het praten, de Q&A’s na de vertoningen van de documentaire nu, de interviews met kranten, lezingen. Het helpt allemaal om het een plek te geven.”
In de documentaire vertel je dat je overal briefjes voor je vrouw achterlaat als je weggaat. Wat staat daarop?
„Kleine dingen: weet je nog, ik hou van je, ik doe voorzichtig, sorry dat ik alweer op reis ben.”
Zou Marianne niet liever hebben dat je stopt?
„Ja, ze zou het liefst hebben dat ik er gisteren mee stopte. Maar ze weet ook dat ik dan niet meer de persoon ben die ik nu ben. Het is voor mij zó belangrijk het verschil te kunnen maken. Als ik iets anders zou vinden waarmee ik datzelfde gevoel zou hebben, waar ik al mijn energie in kan stoppen, wie weet, ooit.”
Je zoon studeert fotografie in Den Haag, richting documentaire. Wat zou je ervan vinden als hij oorlogsfotograaf wil worden?
„Ik zou het wel begrijpen maar een journalist is toch een doelwit. Ik zou het geen goed plan vinden.”
Eddy’s Oorlog, een documentaire van Joost van der Valk, is donderdag 28 maart om 22.15 uur te zien bij BNNVARA op NPO 2.