Ook ‘outsiders’ verdienen een plek in het Stedelijk

Kunst Als het Stedelijk echt ‘inclusiever’ wil worden, moet het ook ruimte maken voor kunst van kunstenaars met een beperking, vindt Jan Hoek.

Bezoekers bij de Outsider Art Fair in New York, maart dit jaar.
Bezoekers bij de Outsider Art Fair in New York, maart dit jaar.

Foto Justin Lane / EPA

Ach Rein Wolfs, je doet zo je best! We konden het allemaal volgen in de documentaire White Balls on Walls. Hoe wethouder Touria Meliani je dringend de opdracht gaf te zorgen dat het Stedelijk Museum Amsterdam zich verhoudt tot iedereen in de stad. En hoe je vervolgens als witte, mannelijke heteroseksuele directeur een film lang struikelend over politiek-correct taalgebruik probeert zoveel mogelijk kleur en diversiteit het museum in te krijgen: van aankoopbeleid tot de mensen die je aanneemt. Want zo is daar opeens Charl Landvreugd, ‘hoofd onderzoek en curatorial practice’ (niemand die weet wat dat precies inhoudt), die vervolgens de show steelt in de film omdat hij zo spot on, scherp, geestig en van deze tijd is, dat iedereen zich afvraagt waarom niet gewoon Landvreugd de directeur mag worden. Het antwoord zit ook in de film: Wolfs wil nog wel zeven jaar aan de top staan (Landvreugd heeft daar ook helemaal geen zin in).

Daarin staat het Stedelijk symbool voor de hele staat van de kunstwereld. Precies daarom wordt er ook zoveel over geschreven. Maar liefst vier opiniestukken stonden er al in NRC, te verdelen in twee categorieën. De eerste: het Stedelijk Museum is veranderd in het Wokeheidsmuseum en nu wordt er nooit meer goede kunst getoond! De tweede, in reactie daarop: nou nou, rustig maar hoor, goede kunst en meer makers van kleur tonen, dat is echt geen tegenstelling.

Zelf zit ik duidelijk in categorie twee, en ik vind het te prijzen dat het museum z’n hoofd op het hakblok legt in een poging machtsstructuren enigszins te veranderen.

Blinde vlek

In een nagesprek in debatcentrum De Balie, begin februari, werd daar door Wolfs en Landvreugd nog veel meer verdiepende context aan gegeven. Zo gaf Wolfs aan niet enkel naar zwart-wit te willen kijken, maar te gaan voor „algemene verbreding”. Het museum onderzoekt waarom het werk van bepaalde groepen kunstenaars (lees: witte mannen) structureel meer waard is. Wolfs gaf in het gesprek aan dat het belangrijkste wat hij de afgelopen tijd geleerd heeft „goed luisteren” is.

Tijdens die debatavond werd Wolfs, en de gehele kunstwereld, op een grote blinde vlek gewezen, door Elvira van Eijl, curator van de Art Brut Biennale. Want dankzij activistische bewegingen krijgen vrouwen en mensen van kleur wel steeds meer voet aan de grond in musea. Maar er wordt ook een belangrijke groep vergeten: kunstenaars met een beperking, kunstenaars met een psychiatrische achtergrond, kunstenaars met een daklozenachtergrond. De zogenaamde art brut-kunstenaars, de outsiders. Die zie je niet in het Stedelijk, en trouwens ook nauwelijks in andere musea.

Eindelijk iemand die het zegt. Er zijn in Nederland meer dan tweehonderd ateliers voor mensen met een beperking (het juiste jargon is bij deze groep nog niet helemaal gevonden). Hier zitten fantastische kunstenaars tussen, toch is er bijna nooit iemand uit de kunstwereld die komt kijken. Daarnaast heb je nog ontelbaar veel kunstenaars die om wat voor reden dan ook de kunstacademie niet hebben gedaan, vaak de weg niet weten in de kunstwereld (bijvoorbeeld omdat ze dakloos zijn of in een psychiatrisch instelling wonen), en die soms onder de meest barre omstandigheden oeuvres hebben gecreëerd waar menig Karel Appel jaloers op zou zijn.

Het grootste gedeelte van de kunstwereld is blind voor hen: geen opleiding, niet het goede cv, geen goede galerie die je vertegenwoordigt, dus: niks waard in de kunstwereld. Ja, onder de noemer outsider art zijn er wat speciale plekken waar ze getoond worden, al vindt geen enkele kunstenaar die ik ken het leuk om als ‘outsider’ gelabeld te worden. Dankzij deze tweedeling in de kunstwereld is het Stedelijk voor bijvoorbeeld een kunstenaar met downsyndroom, hoe goed zijn werk ook is, een onbereikbaar fort.

Geen aparte categorie

Directeur Wolfs reageerde even verbijsterend en defensief als onnavolgbaar op de kritiek. Volgens hem heeft deze groep „in brede zin” allang een plek in het museum. Hij gaf twee voorbeelden: Sipke Huismans, voormalig directeur van kunstacademie AKI, en Martin Wong, een Amerikaanse kunstenaar met kunstopleiding die volop meedraait in het kunstcircuit. Beide kunstenaars hebben zich misschien wel laten inspireren door de Art Brut-movement, maar dat is haast hetzelfde als zeggen dat je geen Afrikaanse kunstenaars hoeft te tonen, want je hebt Karel Appel al op zaal.

Wolfs gaf verder te kennen dat hij geen aparte categorie van deze kunstenaars wil maken, omdat daar al specialistische musea voor zijn. Dat is alsof je zegt dat je niet speciaal je best hoeft te doen om kunstenaars van kleur het museum in te brengen, want die hebben het Tropenmuseum al. Dat klinkt misschien krankzinnig, maar het is wat niet eens zo heel lang geleden een gangbare opvatting was.

Dus, beste Rein Wolfs, je bent zo goed op weg, maar pak nu nog even door! Als het Stedelijk echt zijn best wil doen zich te verhouden tot alle mensen in deze stad, dan zal het iets beter moeten luisteren naar mensen die op blinde vlekken wijzen, en ook zijn best moeten doen voor al die kunstenaars die nu tegen hun wil in als ‘outsider’ worden gelabeld.

Praat mee over dit onderwerp en stuur een brief!

Wilt u reageren op een artikel? Stuur via dit formulier een brief (maximaal 250 woorden) naar de opinieredactie van NRC.

Als uw brief gepubliceerd wordt, dan nemen we per e-mail contact met u op. Anonieme brieven en brieven die aan verschillende media zijn gestuurd, plaatsen wij niet. De opinieredactie kan uit uw brief citeren in de zaterdagrubriek ‘Inbox van de redactie’.