N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Veenkoloniën De grote rijkdom is verdwenen. Maar noem de inwoners van De Veenkoloniën geen slachtoffer. „De relatie is hier veel hechter dan ik in het westen gewend ben.”
De Veenkoloniën zijn prachtig maar de hoger opgeleiden trekken weg. „Hartstikke jammer”, zegt directeur Hendrik Hachmer van het Veenkoloniaal Museum in Veendam. „De toppers op middelbare scholen gaan elders studeren omdat ze niet verwachten hier aan de bak te komen.” De slimmeriken worden node gemist. „Onze schaakclub in Pekela had ooit meer dan dertig leden. Er zijn er nu nog maar acht.”
Hachmer hoopt dat investeerders deze ruime, met de auto goed bereikbare en ooit zo welvarende streek gaan ontdekken. Zoals een Amerikaans bedrijf dat een fabriek voor medische isotopen in Veendam wil bouwen. Van rigoureus overheidsingrijpen, zoals de verplaatsing van instellingen, verwacht Hachmer niet veel. „Je kunt economische ontwikkelingen niet afdwingen. De geschiedenis hangt van toevalligheden aan elkaar. Dat zie je in de Eemshaven. Jarenlang is daar vergeefs geprobeerd bedrijven naartoe te krijgen. En nu ineens lukt het wel.”
Strokarton en aardappelmeel
De lager opgeleiden werkten tot de jaren zestig en zeventig in de Veenkoloniën vooral in de fabrieken voor strokarton en aardappelmeel. Die zijn gemechaniseerd, gefuseerd of gesloten. De voormalige werknemers zijn blijven hangen en vinden moeilijk werk. Hachmer: „De mensen zijn hier heel honkvast. Ze willen zelfs niet naar Delfzijl verhuizen als daar werk is. Dertig kilometer vinden ze al te ver. Toen de Brinta-fabriek hier in Foxhol verhuisde naar Nijmegen, zijn maar drie van de dertig man personeel meegegaan.”
Veruit de grootste werkgever in de Veenkoloniën is Wedeka, een sociaal ontwikkelbedrijf dat vijftienhonderd tijdelijke en vaste banen biedt voor mensen met „grote afstand tot de arbeidsmarkt”, zoals dat heet. Daar is niks mis mee, vertelt directeur Jan Edzes. Trots toont hij de werkplaatsen, waar honderden mensen machines repareren, lunchtrommels en drinkbekers monteren, snoertjes vastzetten en producten van bedrijven in de buurt inpakken, zoals hondenkoekjes voor Paragon en seksspeeltjes voor EasyToys.
Edzes: „Ik sta je graag te woord omdat ik niet hou van het woord achterstand. Dit gebied heeft geen achterstand. Wij zijn geen slachtoffer. De Veenkoloniën hebben bijzondere kenmerken zoals inderdaad een grote groep mensen die een beroep doen op publieke voorzieningen, zoals uitkeringen, speciaal onderwijs en gezondheid. We hebben hier vier keer zo veel mensen met een beperking aan het werk als gemiddeld in heel Nederland. Ik zeg: zorg voor deze mensen, creëer banen, geef ons werk dat nu nog wordt gedaan door bedrijven die niet de middelen hebben om onze doelgroep een baan te bieden. Waardeer dat wij Nederlanders opvangen die het anders niet redden.”
Stil geld
Het is best goed wonen hier. Prachtige huizen in Jugendstil-architectuur herinneren aan de welvaart die met name de scheepvaart twee eeuwen geleden heeft gebracht. Dat de Veenkoloniën nu armoediger gevonden worden, noemt museumdirecteur Hachmer „tragisch” en misschien ook te verklaren uit de teleurstelling dat de grote rijkdom is verdwenen. Anderzijds: „Als ik zie hoeveel woningen er worden gebouwd en snel worden verkocht, denk ik dat hier nog veel stil geld zit.”
De huizenprijzen zijn relatief laag. De mensen „mopperen graag” en er is „wrevel” dat ook hier schade door aardbevingen is ontstaan maar de streek daarvoor minder gehoor vindt dan andere gebieden in de provincie Groningen. Maar „tevreden” zijn ze meestal wel, blijkt uit enquêtes.
Directeur Jan Edzes van het sociale ontwikkelbedrijf is in het gebied geboren en getogen en heeft zijn hart eraan verpand. Edzes: „De mensen zijn misschien wat stug en afwachtend. Maar als je het vertrouwen eenmaal hebt, is de relatie veel hechter dan ik in het westen gewend ben. Daar is het leven vluchtiger.”
Hoe aantrekkelijk de inwoners zelf hun Veenkoloniën ook vinden, de verhouding tot ‘het westen’ wordt wel als problematisch ervaren. „Ik zelf heb niets te klagen, ik woon hier prima, niet ver van de stad Groningen, maar om mij heen wordt wel gezegd dat wij worden achtergesteld”, zegt Jan Sporrel (80), voormalig zeeman, militair, monteur en voorzitter van de dorpsvereniging Kropswolde, een dorp aan de noordrand van de Veenkoloniën.
Sporrel: „Het gevoel bestaat dat mensen uit de Randstad ons wel horen maar niet luisteren. Er is weinig belangstelling. Er wordt vaak schouderophalend voorbij gegaan aan problemen.” Ook directeur Jan Edzes van sociaal bedrijf Wedeka heeft meegemaakt hoezeer landelijke normen in deze streek slecht uitpakken. „Als je bezuinigingen per werknemer afkondigt, zoals acht jaar geleden, dan worden die hier vier keer zo zwaar gevoeld als elders. En als je daarover aan de bel trekt, reageert Den Haag met een commissie. Die adviseert dan bedrijven samen te voegen. Dat is het dan. Je voelt je niet gezien. Dat voelen de mensen hier. En dat is wat Caroline van der Plas voor veel van onze inwoners zo duidelijk verwoordt.”
Toch moeten we de problemen niet overdrijven, stelt directeur Hachmer van het Veenkoloniaal Museum. Overal ter wereld voelen mensen zich achtergesteld. Misschien is het grootste probleem van de Veenkoloniën het imago. „Mensen weten vaak niet eens waar het gebied ligt en associëren het met armoedige plaggenhutten in Drenthe.” En: de voorouders van de minister-president van Nederland komen uit Kropswolde. Hij grijnst. „Wat wil je nog meer?”
Lees ook: De stadsprofessor gaat wandelend op zoek naar ‘een spannend verhaal’ voor Noord-Nederland