Laatst kreeg ik van een lezer via de japkeddenktmee-mail de volgende vraag: „Er zijn steeds meer mensen die ’s ochtends ontbijten in de trein. Zojuist ook weer (ik zit nu in de trein), toen een vrouw achter mij haar yoghurtbakje erbij pakte en allereerst hoorbaar het cellofaantje begon af te likken waarna ze smakkend op haar telefoon kijkend de yoghurt verorberde. Naast het smakgeluid ruikt de hele coupé naar yoghurt. Kan dat niet gewoon achter de keukentafel? Hebben meer mensen hier last van?”
Lieve lezer, je was me nét voor. Want dit was mij zelf ook al opgevallen: de trein is de laatste jaren een rollend ontbijtbuffet geworden. En ja, er zijn meer mensen die zich hieraan ergeren.
Op zich is het natuurlijk prachtig om te zien dat reizigers zich blijkbaar zo ‘veilig voelen’ in de trein dat ze daar ook durven te ontbijten. Dat is een heel groot compliment voor Wouter Koolmees. Maar het gevolg is wel dat het in de trein een stinkende takkeherrie is geworden.
Tuurlijk, niemand heeft een probleem met een bammetje met appelstroop dat prima geur- en geluidloos naar binnen kan worden gewerkt. Maar zo onschuldig is het allang niet meer. Want in Nederland hebben we sinds een paar jaar al die lulkoek gekregen over eiwitten, gezonde vetten, vezels en het ‘ontbijt is de belangrijkste maaltijd van de dag’-geneuzel.
En dus komen er tegenwoordig in de trein allemaal grote bakken krokante muesli, knapperige noten, krakende glutenvrije crackers en knappende pitten en zaden uit de tas. Je zou er bijna misofonie van krijgen. Ook omdat de meeste treineters oortjes in hebben, en zichzelf niet (meer) horen.
En ja, de geur!
Van pindakaas, rijstwafels (!!), gekookte eieren, zure avocadopulp en overrijpe bananen. Om half zeven ’s ochtends. Om over de nawalmende, plakkende troep die achterblijft nog maar te zwijgen, die NOOIT in die kleine k*tprullenbakjes past en vaak maar op de tafeltjes of nog erger, de stoelen wordt achtergelaten. Kennen jullie de lucht van kwark- en yoghurtresten die al vier uur op en neer treinen van Schiphol naar Maastricht?
O ja en een stiltecoupé waar iemand een kilo cruesli zit weg te knagen, met daarna een kilo wortels, een appel en een slurpende sinaasappel is geen stiltecoupé.
Woonden we maar in Italië. Daar gaat iedereen ’s ochtends goedgekleed naar de koffiebar voor een espressootje en een chocoladebroodje, en dan van twaalf tot half drie weer lunchen. Hier in Nederland zit er, als je pech hebt, een idioot met een bak hummus naast je in de trein. Heb je er ook nog een gratis knoflookwalm bij.
Misschien moeten we de treinen nóg korter maken. Zodat mensen geen ruimte meer hebben om te ontbijten – daar werkt de NS al hard aan.
Misschien moeten we aparte coupés maken. Voor stinkontbijt, voor ‘stil ontbijt’, voor lawaaiig stinkontbijt en een coupé waar je BESLIST NIET mag ontbijten.
We moeten sowieso iets met decibellen: hoeveel eetgeluid je maximaal mag produceren. Daar zou je gepensioneerde boomers op kunnen zetten, die dat in de trein met metertjes controleren. Maar ik vrees dat dat matten wordt.
Want het zijn namelijk vaak mensen met vouwfietsen die krakende noten en zaden met stinkyoghurt eten. En geloof me, daar wil je echt geen ruzie mee.
Het beste lijkt me dan ook om ontbijten in de trein maar helemaal te gaan verbieden. Wat zeg ik: verbied meteen ál het eten in de trein! Ook de patatjes oorlog, de frikandelbroodjes, de shoarma, de salami, de rolmopsen, de bloemkool met kaas, de broccolischotels, de haring, de makreel, de Red Bulls (ruikt naar studentenkots) en de zakken chips in de avondspits.
Of, en ik ben hier al serieus mee bezig om dit mogelijk te maken: intraveneuze voeding. Allemaal bij het instappen een slangetje in de kokkerd, een schortje om en bij het uitstappen een nat washandje over het gezicht.
Laatst kreeg ik van een lezer via de japkeddenktmee-mail de volgende vraag: „Er zijn steeds meer mensen die ’s ochtends ontbijten in de trein. Zojuist ook weer (ik zit nu in de trein), toen een vrouw achter mij haar yoghurtbakje erbij pakte en allereerst hoorbaar het cellofaantje begon af te likken waarna ze smakkend op haar telefoon kijkend de yoghurt verorberde. Naast het smakgeluid ruikt de hele coupé naar yoghurt. Kan dat niet gewoon achter de keukentafel? Hebben meer mensen hier last van?”
Lieve lezer, je was me nét voor. Want dit was mij zelf ook al opgevallen: de trein is de laatste jaren een rollend ontbijtbuffet geworden. En ja, er zijn meer mensen die zich hieraan ergeren.
Op zich is het natuurlijk prachtig om te zien dat reizigers zich blijkbaar zo ‘veilig voelen’ in de trein dat ze daar ook durven te ontbijten. Dat is een heel groot compliment voor Wouter Koolmees. Maar het gevolg is wel dat het in de trein een stinkende takkeherrie is geworden.
Tuurlijk, niemand heeft een probleem met een bammetje met appelstroop dat prima geur- en geluidloos naar binnen kan worden gewerkt. Maar zo onschuldig is het allang niet meer. Want in Nederland hebben we sinds een paar jaar al die lulkoek gekregen over eiwitten, gezonde vetten, vezels en het ‘ontbijt is de belangrijkste maaltijd van de dag’-geneuzel.
En dus komen er tegenwoordig in de trein allemaal grote bakken krokante muesli, knapperige noten, krakende glutenvrije crackers en knappende pitten en zaden uit de tas. Je zou er bijna misofonie van krijgen. Ook omdat de meeste treineters oortjes in hebben, en zichzelf niet (meer) horen.
En ja, de geur!
Van pindakaas, rijstwafels (!!), gekookte eieren, zure avocadopulp en overrijpe bananen. Om half zeven ’s ochtends. Om over de nawalmende, plakkende troep die achterblijft nog maar te zwijgen, die NOOIT in die kleine k*tprullenbakjes past en vaak maar op de tafeltjes of nog erger, de stoelen wordt achtergelaten. Kennen jullie de lucht van kwark- en yoghurtresten die al vier uur op en neer treinen van Schiphol naar Maastricht?
O ja en een stiltecoupé waar iemand een kilo cruesli zit weg te knagen, met daarna een kilo wortels, een appel en een slurpende sinaasappel is geen stiltecoupé.
Woonden we maar in Italië. Daar gaat iedereen ’s ochtends goedgekleed naar de koffiebar voor een espressootje en een chocoladebroodje, en dan van twaalf tot half drie weer lunchen. Hier in Nederland zit er, als je pech hebt, een idioot met een bak hummus naast je in de trein. Heb je er ook nog een gratis knoflookwalm bij.
Misschien moeten we de treinen nóg korter maken. Zodat mensen geen ruimte meer hebben om te ontbijten – daar werkt de NS al hard aan.
Misschien moeten we aparte coupés maken. Voor stinkontbijt, voor ‘stil ontbijt’, voor lawaaiig stinkontbijt en een coupé waar je BESLIST NIET mag ontbijten.
We moeten sowieso iets met decibellen: hoeveel eetgeluid je maximaal mag produceren. Daar zou je gepensioneerde boomers op kunnen zetten, die dat in de trein met metertjes controleren. Maar ik vrees dat dat matten wordt.
Want het zijn namelijk vaak mensen met vouwfietsen die krakende noten en zaden met stinkyoghurt eten. En geloof me, daar wil je echt geen ruzie mee.
Het beste lijkt me dan ook om ontbijten in de trein maar helemaal te gaan verbieden. Wat zeg ik: verbied meteen ál het eten in de trein! Ook de patatjes oorlog, de frikandelbroodjes, de shoarma, de salami, de rolmopsen, de bloemkool met kaas, de broccolischotels, de haring, de makreel, de Red Bulls (ruikt naar studentenkots) en de zakken chips in de avondspits.
Of, en ik ben hier al serieus mee bezig om dit mogelijk te maken: intraveneuze voeding. Allemaal bij het instappen een slangetje in de kokkerd, een schortje om en bij het uitstappen een nat washandje over het gezicht.
Hoe zullen we het zeggen? Dat de roman Oersoep van Bregje Hofstede gaat over grensverleggende seks, intense pijn, hallucinante drugstrips? Dat ze beschrijft hoe ze bij die ervaringen toegang kreeg tot de onzichtbare wereld die schuilt onder de zichtbare oppervlakte? Dat die wereld er dus ís.
„Ik heb nog steeds niet het ideale antwoord op de vraag waar mijn boek over gaat”, twijfelt ze. „Als je de plot beschrijft, blijft er niet veel over: een vrouw bevalt, heeft een heftige ervaring en gaat dan op zoek naar parallelle ervaringen, in seks, in drugs. Dus ik probeer liever een stapje dieper te gaan: het gaat over de angst én het verlangen om de controle te verliezen. En hoe je daarbij je tegen de wanden van je ik aan loopt, hoe eng het is om daaruit te breken, maar ook hoe moeilijk het is om daarin opgesloten te blijven. Maar dat is weer zo abstract.”
Je zou ook kunnen zeggen: Oersoep, de derde roman van Bregje Hofstede (1988), is een boek over wat het leven de moeite waard maakt.
Het is in elk geval een van de vijf kanshebbers om deze woensdag de Boekenbon Literatuurprijs (50.000 euro) te winnen. En een boek dat de meningen verdeelde: bij recensenten en andere lezers was er zowel grote lof als sceptisch, niet-overtuigd schouderophalen. „Ik ben niet beledigd als mensen niets met mijn boek kunnen. Dat je zegt: leuk dat jij een weirde ervaring had tijdens je bevalling, maar wat heeft dit met mij te maken? Ik herken dat wel: mensen die je per se willen vertellen over de zaligheid die ze bereikt hebben met hun laatste paddotrip, geven mij de indruk dat ze vooral bevestiging zoeken. Dat ze er helemaal geen rust hebben gevonden, maar zoeken naar erkenning voor hun verlichte staat. Daar ben ik niet op uit. Maar ik wil het wel communiceren, natuurlijk, vanuit de overtuiging dat het het waardevolste is dat ik heb.”
Dat is: ‘het vage, bijna niet te benoemen gevoel dat er iets achter de tastbare dingen ligt, iets goddelijks, iets goeds’, om een formulering uit Oersoep te lenen. Haar bevalling maakte dat gevoel in haar los. „De ochtend na die nacht kon ik nog niet eens rechtop zitten, maar begon ik liggend in bed wel voicenotes op te nemen, om te beschrijven wat ik had meegemaakt. Ik dacht: hier zit wat. Behalve erg pijnlijk vond ik bevallen ook waanzinnig. Ik had het gevoel dat ik in mijn eigen lichaam opgesloten zat én dat ik daar met die baby uit moest: we waren twee mensen in één lichaam en er was maar één uitgang. Ik was bij het ontstaan van het leven en voelde me ook vlak bij de dood – en ik was niet alleen, zodat ik niet eens goed kon spreken van ‘ik’, een omkaderd ‘ik’, een zelf.”
Je was onderdeel van iets groters. Of je was, zou je kunnen zeggen, aan het trippen. Wat maakte dat je dacht: hier moet ik iets mee?
„Het deed me denken aan wat ik vroeger zo meeslepend vond aan rugby spelen. Het is fysiek overweldigend, volledige chaos. De normale grenzen van schoon, droog en warm blijven, gelden niet. Er wordt aan je gesjord, heen en weer gesmeten, maar ik vond dat, in een tijd dat ik slechter in mijn vel zat dan nu, zeg maar heel strák in mijn vel zat, heel bevrijdend.”
Ontsnapping in fysieke ervaringen is een thema in haar boeken. In haar roman Drift (2018) besluit een vrouw te vertrekken uit het zorgvuldig opgebouwde, maar ingedutte, onbevredigende leven en huwelijk dat ze heeft. In haar essay De herontdekking van het lichaam (2016) beschrijft Hofstede hoe een burn-out haar deed beseffen dat ze zo met haar hoofd leefde, dat ze haar lichaam genegeerd had.
„Die bevalling was een vorm van zelfverlies, iets waar ik in mijn leven vaak bang voor was geweest, maar waar ik ook telkens bevrijding in vond. Je hoeft geen kind te hebben gebaard zonder pijnstilling om dit te weten. Zelfverlies opent een poortje. Veel mensen zijn daar actief naar op zoek. Het is inmiddels in mijn omgeving bijna banaal geworden om ervaringen op te doen met paddotrips of ayahuasca – en dan de stem van Moeder Aarde te horen. Denk ook aan mensen die 36 uur lang door de Alpen rennen, zo’n ultramarathon, waarna ze gaan hallucineren, bijna het leven laten. Wat die mensen beschrijven, is dat alles uiteindelijk helder en stil wordt.”
Een bijna spirituele ervaring.
„Ja, een manier voor moderne westerse mensen zonder godsdienst om niet alleen bezig te zijn met het dagelijks brood, om een vorm van verlichting te bereiken. Zonder naar de kerk te gaan of Mariaverschijningen te ervaren.”
Hoe stond jij in je leven tegenover religie?
„Ik kom uit Ede, we waren een niet-religieus gezin in de Biblebelt, en mijn beeld van religie was dat van een vrij knorrig christendom. Er waren veel dingen die niet mochten. Ik kon daar geen chocola van maken, want wat zou die vriendelijke, zielige Jezus nou echt gewild hebben dat onze buurmeisjes naar binnen werden gehaald als wij op straat kwamen spelen?”
Je kende dus ook de andere kant van die religie, voorbij de voorschriften en regels.
„Ja, toen ik een jaar of zeven, acht was had ik ook een soort religieus verlangen – het leek me zo fijn dat er een groot verhaal was, dat niet voorbijging, dat een leven niet betekenisloos was. En ik dacht ooit op vakantie: dit mooie kerkje kan toch niet neergezet zijn voor iets wat helemaal niet bestaat? Later ging ik er ook op neerkijken, op de dan-hoef-ik-wel-niet-naar-je-stomme-feestje-manier, en ik werd achterdochtig over de machtsstructuren die bij de georganiseerde religie komen kijken. Maar de troost en zingeving die mensen eruit halen, bleef ik missen. Inmiddels kan ik de mystiek goed waarderen – dat gaat sterk over de persoonlijke ervaring, zonder autoriteitsfiguur die tussen jou en dat grote komt te staan.”
Waardeer je dan de manier waarop de mystici die persoonlijke religieuze ervaringen zoeken? Of geloof je ook echt in het bestaan van dat hogere?
„Tja, de vraag is: wil ik dit geloven of geloof ik dit echt? Op momenten – zoals tijdens mijn bevalling, of tijdens een heftige drugstrip, of tijdens heel intense seks, als je niet meer precies weet waar de grens is tussen jou en de ander – was er nul twijfel, toen was het een heel overtuigende realiteit. En of er méér is buiten ons bewustzijn, is eigenlijk de vraag niet: er is steeds meer onderzoek naar de intelligentie van planten. Hoe reageren die op hun omgeving, wat kunnen ze voelen en communiceren? Dat gaat buiten onze directe waarneming om, maar we ontdekken er steeds meer over. Dat is mijn beste werkhypothese: dat het menselijk bewustzijn misschien niet slim of gevoelig genoeg is om alle andere vormen van bewustzijn helemaal te doorzien. Maar dat het er soms toch aan kan raken.”
Je schrijft ook over de elektromagnetische straling die planten hebben, als ze wel of niet bevrucht zijn, wat bijen dan weer kunnen aanvoelen. Die bijen weten natuurlijk ook niet van welk systeem zij daarmee deel uitmaken, terwijl die ordening er toch echt is.
„In zo’n systeem leven wij mensen ook, hè: er is heel weinig individueel aan mij. Ik kan niet eten zonder dat andere mensen eten verbouwen en naar de supermarkt brengen. Ik schrijf geleende taal. De individuen die we zijn, bestaan niet zonder anderen.”
Zou het erg zijn als het niet waar was, dat er niet méér is, als het toch allemaal een illusie blijkt?
„Ja, maar nee. Dan is het toch mooi dat het zo werkt: dat we behalve werkende longen en een spijsverteringssysteem ook dit vermogen kregen waarmee we met onze existentiële angst kunnen omgaan. Dat die illusie mij in staat stelt te geloven dat alles met alles te maken heeft – ik weet dat dat ook dicht bij gekte komt – is een vorm van zielzorg. Ik vind het dan eigenlijk prima, dat ik actief dat soort illusies creëer en ervan leef, als schrijver.”
Beschouw je schrijven als zielzorg?
„Het is misschien niet zo literair om te zeggen – want we vinden nog erg dat kunst autonoom moet zijn – maar mijn schrijven is heel performatief, het heeft een bedoeling. Het is een instrument om mijn weg te vinden in het leven. Voordat ik aan Oersoep begon was ik met een heel ander boek bezig, heel anders, niet persoonlijk, niet over mezelf, maar dat voelde lui. Het is best gemakkelijk om van alles te verzinnen en al die dingen met elkaar te laten kloppen en resoneren, zodat het iets gaat betekenen. Want ja, jij hebt als almachtige schrijver de controle. Maar waar ik dan mee worstel is: ik heb niet zo’n leven waarin alles met alles echoot, ik heb een gewoon chaotisch leven waarin ik het moet doen met de dingen die op mijn pad komen, en daar moet ik dan zin en betekenis uit sleuren. Dat vond ik een veel uitdagender opdracht.”
Door van je leven een roman te maken, waarin lezers ervan uitgaan dat alles met alles samenhangt, ontstaat toch weer orde? Is dat dan geen illusie?
„Ja, wel als je die orde al te bewust aanbrengt, maar dan voelt wat je schrijft kunstmatig. Daarom is schrijven ook veel werk, heel veel weggooien, de ideeën laten bezinken en composteren, pas tevreden zijn als wat er staat helemaal waarachtig voelt. Daarin probeer ik dus ook een soort orde of waarheid buiten mezelf te laten neerslaan. Daarom moesten sommige passages ook extreem intiem worden, soms best ongemakkelijk. Maar ik weet: als je maar genoeg inzoomt, zien alle mensen er hetzelfde uit. En daarmee wordt het weer anoniem en gaat het ook minder over mij. Hoe intiemer het wordt, hoe gênanter en gedetailleerder ik mezelf blootgeef, hoe meer mensen zeggen dat ze zich erin herkennen.”
Je beschrijft vergaande ervaringen, pijn bijvoorbeeld of high zijn, die je buiten dat normale bewustzijn brengen. Wat ik me afvroeg: als er echt iets achter de dingen is, iets goeds, waarom kunnen we dat dan zo moeilijk bereiken? Wat zijn jouw gedachten daarover?
„Ik moet denken aan een worm die door de aarde kruipt, die moet het drukverschil kunnen voelen tussen aarde die hij opzij kan graven en een wortel waar hij niet voorbij kan. Want als hij daartegen blijft duwen, verliest hij, dan gaat hij kapot. Zelfbewustzijn is een noodzakelijke voorwaarde voor een bewegend lichaam, om zichzelf in stand te houden. Als je geen grenzen kent en constant high en beaat door de wereld beweegt, is dat gevaarlijk.”
Omdat je kwetsbaar bent?
„Ja, grenzen dienen tot zelfbehoud. Ik denk dat ik lang die strategie had: ik houd mezelf in stand en weiger daarom kwetsbaar te zijn. Nu hanteer ik de omgekeerde strategie: iedereen mag weten hoe ik me voel. Er zit uiteindelijk meer rust en meer leven in die overgave. Tenminste: dat is de theorie, de praktijk is weerbarstiger. Het is nog steeds beangstigend om zo poreus te zijn.”
Moeder: „Ik ben alleenstaand ouder van een dochter van 22 en een zoon van 18. Vader woont in een ver buitenland, er is sporadisch contact. Mijn dochter verwijt mij dat ik meer rekening houd met haar broer dan met haar. Ze vindt dat ik me te veel met hem bemoei. Het klopt dat ik extra meekijk of hij niet uit de bocht vliegt, omdat hij ADHD heeft. Soms scheldt ze haar broer uit: ‘Je bent echt een klein kind’ – dat soort uitspraken. De jongste vindt op zijn beurt dat ik in de conflicten met zijn zus te weinig voor hem opkom. Ik ben nooit met de kinderen het gesprek hierover aangegaan, bang om te horen dat ik het misschien allemaal verkeerd heb gedaan. Het gaat met beide kinderen goed, en we hebben een goede relatie. Ze zijn uit huis, de oudste werkt, de jongste studeert en is alleen in het weekend thuis. Maar zodra we met z’n drieën zijn, is deze dynamiek er weer. Ik voel me klem zitten en weet niet hoe te handelen.”
Uitleggen
Liesbeth Groenhuijsen: „Dat u er in uw eentje voor gezorgd heeft dat uw kinderen goed toegerust aan het leven zijn begonnen, is een niet geringe prestatie. Daar kunt u zelfvertrouwen uit putten. En natuurlijk gaat niet alles in een opvoeding goed, zeker als u die alleen heeft moeten doen. Geen enkele ouder doet het perfect. Gelukkig maar, want kinderen kunnen ook leren van het gemodder dat ze gadeslaan.
„Er zijn fases in het leven waarin kinderen het nodig hebben om te zeggen dat hun ouders het verkeerd hebben gedaan. Dat gebeurt meestal als ze in een onzekere periode zitten. Ze moeten zoveel, voelen zich nog slecht opgewassen tegen het dragen van eigen verantwoordelijkheid. En dan is ‘de opvoeding’ een handige, tijdelijke reden voor hun falen en hun onzekerheid. Wat niet lukt moet wel door moeder komen! Geen fijne rol.
„Maar uw kinderen zijn volwassen, en u kunt ze vragen om die kinderlijke ruzies te staken. Ga in op het feit dat u nu eenmaal twee heel verschillende kinderen heeft, met twee heel verschillende opvoedvragen. En dat uw dochter zich niet goed ontwikkeld zou hebben met de aanpak die uw zoon nodig had, en omgekeerd. Dat valt toch gewoon uit te leggen?”
Gesprekspartner zoeken
Tischa Neve: „Gebeurt dat elkaar in de haren vliegen echt de hele tijd, of zijn er ook gezellige momenten? Ik snap dat u het ’t liefst fijn wil hebben als uw kinderen er zijn, maar het blijven natuurlijk wel broer en zus.
„Het is een gemiste kans om niet met uw kinderen te bespreken wat er aan de hand is. Ze hebben de leeftijd waarop dat prima kan. Doe dat met de kinderen afzonderlijk, op een relaxed moment. Zeg dat u het jammer vindt hoe het gaat nu, vraag wat er speelt op zo’n moment, en hoe jullie het gezelliger kunnen maken met z’n drietjes. Probeer niet meteen te schrikken van wat ze zeggen, maar gewoon te luisteren.
„Mocht dat te spannend zijn, is het interessant om te kijken waarom. Waarom zou een dergelijk gesprek informatie opleveren waar u niet blij mee bent? Ga bij uzelf te rade, of zoek iemand die u kent, of een professional, met wie u kunt ontdekken: waar zit die angst, waar is die op gebaseerd? Er kunnen natuurlijk ook echt dingen zijn waarvan u denkt: dat heb ik niet handig gedaan. Alleenstaand ouderschap is a hell of a job. Ook dat kunt u op een dag aan uw kinderen uitleggen.”