Wie wurgt er nou die lieve Elmo, dat poezelige rode monster uit Sesamstraat, met het kinderlijke hoge stemmetje? Wie wil zo’n beestje kwaad doen?
Nou, Larry David.
Tijdens een Amerikaanse tv-show waarin hij en Elmo te gast waren, snelde de komiek plotseling op het monstertje af om dat de mond te snoeren. Hij kon er niet meer tegen, zei David achteraf. Elmo (580.000 volgers op X) bleef maar kwezelig doorzeuren over ‘mentale gezondheid’ en iemand moest dat stoppen, vond hij. Geintje, natuurlijk, maar wel een dat viraal ging en Larry Davids reputatie als „sociale sluipmoordenaar” bevestigde.
Die reputatie kreeg hij in Curb Your Enthusiasm, de serie die David schreef en die hem beroemd (en berucht) maakte. Het twaalfde en laatste seizoen ervan begon vorige week. In Curb speelt de inmiddels 76-jarige David een dwangmatig buitenbeentje dat zegt wat hij denkt (en doet wat hij zegt) en zo voortdurend in pijnlijke of gênante situaties belandt. Min of meer levensecht want, zei hij meermaals, hij speelt grofweg zichzelf – of wie hij zou willen zijn – en heet in de serie dus ook ‘Larry David’. De formule bleef lang succesvol, al sloop er gaandeweg ook herhaling in de serie en ontaardde die soms in slapstick.
Met zijn komische semi-realisme borduurde Curb voort op de hitserie Seinfeld (1989-1998), geschreven door David en zijn compaan Jerry Seinfeld, die een New Yorkse vriendengroep volgde in hun dagelijkse belevenissen maar eigenlijk „nergens over ging”. Ook de eerste Curb (2000) ging ogenschijnlijk nergens over: het geprivilegieerde leventje van een vroeg gepensioneerde maker van Seinfeld en zijn vrouw en hun besognes met familie- en burenruzies, misverstanden en ongelukken.
Improvisatie
Kenmerkend voor de serie was vanaf het begin de grote vrijheid voor de acteurs – vaak collega’s van David uit de wereld van comedy – om hun dialogen en scènes te improviseren. Dat maakte het sociale ongemak dat de kern werd van deze tv-serie alleen maar echter – en met groeiend succes. Niet in Nederland overigens, waar de VPRO het na twee seizoenen op de late avond voor gezien hield.
Al in die eerste seizoenen, maar steeds nadrukkelijker daarna, komt ‘Larry’ over als een onverbeterlijke pain in the ass, een onhandige betweter die anderen tot de orde roept of kapittelt maar nooit twijfelt aan zijn eigen gelijk. Alleen is het eigenlijk nog radicaler. In zijn ogen is het andersom: niet hij is onaangepast, maar de rest van de mensheid.
Ga maar na. Zij dringen voor in de rij, parkeren scheef in, staan te treuzelen bij de kassa, misbruiken hun ‘proef-privileges’ door aan de toonbank schepjes ijs te blijven vragen (voor ze na lang dralen één bolletje vanille kopen), lepelen teveel kaviaar op een toastje, doen schijnheilig tegen jengelende kinderen, beloven elkaar trouw tot in het hiernamaals (terwijl hij hoopt daar weer single te zijn), eten stiekem uit andermans afhaalmaaltijd en zo meer. Kortom, Larry is de enige normale hier. Hij zegt in zulke situaties wat anderen alleen durven denken. In de twaalf reeksen komen zo alle Amerikaanse taboes en trauma’s langs: seks, ras, gender, politiek, geloof, rijkdom. Alles via het filter van misfit Larry David en zijn kennissenkring.
Je kunt dat natuurlijk afdoen als ongein voor rijke stinkerds. Larry David (de echte) werd multimiljonair dankzij Seinfeld, en zijn alter ego laat het op tv breed hangen. Het Curb-universum waarin hij zich beweegt, is er een van lommerrijke villawijken met groene gazons in Santa Monica en omstreken, flessen wijn van een paar honderd dollar, golfclubs en in het algemeen onbekommerde, zo niet decadente luxe. Larry werkt ook niet, hij lanterfant. Geregeld waagt hij zich aan pet projects – een restaurant, een musical – die steevast uitmonden in oeverloze misverstanden, ruzies en tegenslagen.
Maar Curb afschrijven als een oefening in decadentie mist het punt van de serie – en de actualiteit ervan. Larry’s dwarse fixatie op sociale normen – en zijn handhaven van wat hij betere omgangsregels vindt – past heel goed bij een tijdgeest van stringente collectieve etiquette, van wat ooit ‘politieke correctheid’ heette. Larry is een dolende ziel in die wereld, niet uit onwil maar uit onvermogen te huichelen.
Schurend
Dat geeft de serie een absurdistisch en vaak schurend karakter, zeker als het gaat om delicate thema’s als ras of geloof. Geen stereotype is veilig voor Curb en al is Larry een ongelovige liberal, zijn humor heeft vaak een expliciet Joods accent. Niet alleen beweegt hij zich in een vrijwel volledig Joodse vriendenkring – zoals het scheldkanon Susie Greene, echtgenote van zijn manager – Joods-zijn is een motief. Larry neemt zijn advocaat de maat als die flirt met Joodse uitdrukkingen en symbolen. Hij bespot zijn christelijke schoonouders. Hij luncht met zijn boezemvriend en manager Jeff in een Palestijnse eettent („De beste plek voor een Joodse man om overspelig te zijn.”) en legt het tot woede van zijn vrienden aan met een hartstochtelijk anti-zionistische Arabische vrouw.
Het kan erger. De pijngrens wordt pas echt bereikt wanneer in een aflevering een half blinde Holocaust-overlevende en een jonge, vitale deelnemer aan de tv-serie Survivor aan tafel beginnen op te bieden over de ontberingen die ze hebben doorstaan, terwijl gastheer Larry beschaamd probeert de gemoederen te sussen.
Het is galgenhumor die uit de mond van een niet-Joodse komiek niet zou worden geaccepteerd. Zoals Chris Rock en eerder Richard Pryor de spot dreven met het gedrag van zwarte mannen (en vrouwen) op een manier die geen witte komiek zich zou kunnen permitteren. Met die iconoclastische humor staat Larry David in een Joods-Amerikaanse traditie van zelfspot en relativering. Die van The Marx Brothers, Lenny Bruce en de tekenaar en scenarist Harvey Kurtzman, de bedenker van het tijdschrift Mad, dat ook niets en niemand serieus neemt – vooral zichzelf niet.
Misschien is dat ook de ontnuchterd humanistische ‘boodschap’ van Curb: mensen zijn feilbare en onwaarachtige wezens, ze schieten voortdurend tekort, proberen er het beste van te maken, wat meestal mislukt – en eigenlijk kun je ze dat niet eens kwalijk nemen. Zoals Larry David erkent in de eerste aflevering van dit laatste seizoen, als hij weer eens iemand heeft teleurgesteld: „Ik had zelf ook meer van me verwacht, mijn hele leven lang, maar het zit er gewoon niet in.”
Bij de marathon van Chicago heeft de Keniaanse atlete Ruth Chepngetich als eerste vrouw ooit een tijd onder de twee uur en tien minuten gelopen. In 2.09.56 dook de wereldkampioen van 2019 ruim onder het oude wereldrecord van 2.11.53, dat de Ethiopische Tigist Assefa een jaar geleden liep in de marathon van Berlijn. De 30-jarige Chepngetich was in Chicago ook veel sneller dan het parcoursrecord van olympisch kampioen Sifan Hassan, die de prestigieuze stadsmarathon vorig jaar won in 2.13.44.
„Ik voel me zo geweldig”, reageerde Chepngetich in een eerste interview direct na haar recordrace. Afgelopen zomer maakte ze geen deel uit van de Keniaanse selectie voor de Olympische Spelen. In Chicago ging ze hard van start, met twee mannen als gangmakers. Halverwege klokte ze 1.04.16, de snelste halve marathon dit jaar. Het tweede deel ging iets minder snel maar in de slotkilometers vocht ze met succes om onder de 2.10 te blijven. Chepngetich had bijna zeven minuten voorsprong op nummer twee, de Ethiopische Sutume Kebede (2.17.32). De winnaar: „Ik ben heel trots op mezelf. Dit is mijn droom. Ik heb hard geknokt, met het wereldrecord in gedachten.”
Eerbetoon aan Kiptum
Bij de mannen won in Chicago de Keniaan John Korir in een tijd van 2.02.43. Hij kwam niet in de buurt van het wereldrecord van zijn in februari van dit jaar verongelukte landgenoot Kelvin Kiptum, die op hetzelfde parcours in 2023 het wereldrecord bij de mannen had aangescherpt tot 2.00.35. Veel deelnemers liepen in Chicago met een herdenkingssticker op het shirt als eerbetoon aan Kiptum. Ook Chepngetich verwees na haar zege naar haar verongelukte landgenoot. „Het wereldrecord is teruggekomen naar Kenia en ik draag dit wereldrecord op aan Kelvin Kiptum.”
Het publiek in de Gashouder in Amsterdam gaat als één man staan en begint hard te klappen. Niet voor de verrassende winnaar van de net besliste kwartfinale van het World Tour-toernooi in het 3×3 basketbal, een team uit Bahrein waarvoor louter Belgen uitkomen, maar voor de verliezers: Team Amsterdam.
Voor hen zijn de mensen – jong en oud, véél kinderen – naar het tijdelijke basketbalstadion gekomen, dankzij hen is elk van de drieduizend kaarten verkocht. Drie van de vier spelers van het team wonnen in Parijs olympisch goud namens Nederland: Jan Driessen, Arvin Slagter en Worthy de Jong, die met zijn winnende schot acuut werd opgenomen in de Nederlandse sportcanon. Dat was bijna twee maanden geleden; dit weekend was het eerste moment waarop de olympisch kampioenen op Nederlandse bodem in actie kwamen.
In Amsterdam blijkt de olympische roes nog lang niet te zijn uitgewerkt. Het hele weekend zit de met rode lichten gekleurde, ronde hal zo goed als vol, in totaal zijn achtduizend kaarten verkocht. De wedstrijden zijn live te volgen via de NOS. Het applaus is luid als de Nederlandse spelers onder begeleiding van vuureffecten en rookmachines het veld betreden. Na de wedstrijd van Team Amsterdam verdringen kinderen zich, ondanks het verlies, op de eerste rij voor een foto of een handtekening.
Aansluiting met wereldtop
Al een paar jaar is de basketbalsport in Nederland groeiende, zegt Maarten Hoffer, algemeen directeur van basketbalbond NBB, aan een statafel naast de hal. Het ledenaantal ging in drie jaar van ruim veertig- naar zo’n zestigduizend leden. Door vanaf het begin in te zetten op 3×3 basketbal, een nieuwe discipline die sinds 2010 bestaat en waarin met teams van drie spelers op een half veld met één basket wordt gespeeld, kon Nederland aansluiting vinden bij de wereldtop.
De Nederlandse ploeg ging dan ook niet zonder verwachtingen naar Parijs, zegt Hoffer. „Maar zo’n beslissend schot van Worthy, dat was een verrassing. Als je een scriptschrijver vraagt een scenario te schrijven en hij komt met zo’n Hollywood-einde, dan vind je het over de top. Als sport hadden we al de wind in de zeilen, sindsdien is het uitgegroeid tot een soort wervelwind.”
De vraag is nu hoe dat succes te bestendigen. „De gouden medaille verzilveren”, noemt Hoffer dat. De basketbalbond ziet het liefst de sport in de volledige breedte populairder worden: in traditionele vorm van vijf tegen vijf en in de nieuwe 3×3-discipline, onder mannen, vrouwen en gehandicapte sporters.
In Amsterdam is voor het eerst een 3×3-toernooi voor vrouwen georganiseerd. „Ik denk dat de NBB dat expres heeft gedaan, zodat ook wij kunnen groeien”, zegt Zoë Slagter, de zus van Arvin, nadat ze met Team Nederland de halve finale heeft gewonnen. Ze heeft tot nu toe genoten van haar wedstrijden in de Gashouder. „Het is echt onvoorstelbaar hoe het hier leeft.”
Toegankelijk voor iedereen
De Nederlandse basketballers lijken ervan doordrongen dat dit hét moment is om met hun sport door te pakken. Dimeo van der Horst, het vierde lid van de gouden equipe in Parijs, heeft net met zijn Team Utrecht in de kwartfinale verloren. Veel tijd om daarover te mokken geeft hij zichzelf niet. „Ja, vijf minuten, want ik ben wel een beetje chagrijnig. Maar daarna ga ik hier een beetje rondlopen en kan iedereen naar me toekomen voor een foto, handtekening of een praatje.” De sport moet toegankelijk zijn voor iedereen, vindt Van der Horst.
Bij de basketbalbond zijn sinds de Spelen drie keer zoveel aanvragen binnengekomen van gemeenten die een veldje voor 3×3-basketbal willen aanleggen, zegt Hoffer. „Maar alleen zo’n veldje neerleggen is niet onze ambitie. Wij willen dan ook dat er iets op gebeurt, dat er daar een community omheen ontstaat van jongens en meisjes die daar actief zijn. Alleen dan heeft zo’n veldje op lange termijn een meerwaarde.” Hij vraagt geïnteresseerde gemeenten – inmiddels zo’n honderd – daarom vooraf naast geld voor het basketbalveld ook een plan en budget aan te leveren om dat realiseren.
Geld en ruimte vormen sowieso een uitdaging. Niet dat de basketbalbond financiële problemen heeft, maar nu de sport zo hard groeit, zijn er te weinig middelen om alle nieuwe aanwas te faciliteren. Er staan naar schatting zo’n tienduizend mensen op de wachtlijst voor een basketbalclub, omdat er te weinig halruimte beschikbaar is. „Het is heel belangrijk dat we nu voldoende financiële middelen uit de markt kunnen halen zodat onze sport kan blijven groeien”, zegt Hoffer. Daarbij moet je denken aan meer media-aandacht, zegt hij, maar ook aan uitverkochte zalen zoals in Amsterdam.
Goudgekleurde drinkbeker
Die volle tribunes zijn toch vooral te danken aan dat ene iconische moment in Parijs, de buzzer beater in de finale van Worthy de Jong, die in de Gashouder geen drie passen kan rondlopen zonder te worden aangeklampt. „Al die aandacht hoort erbij, denk ik, en dat is alleen maar mooi. En nu moeten we ervoor zorgen dat het zo zal blijven”, zegt hij na afloop van de verloren kwartfinale, een goudgekleurde drinkbeker in zijn hand.
Hoe? „Door verhalen te vertellen. Daar komen de media op af, dat willen de mensen zien. Nu heb ik een groter podium dan ooit, daar wil ik verder op bouwen.” Dan stapt De Jong weg, richting de hekken die het publiek scheidt van de spelers. Daar staat alweer een kleine menigte netjes te wachten op een handtekening.
<dmt-util-bar article="4869172" headline="Olympische buzzer beater van Worthy de Jong leidt tot ‘wervelstorm’ in 3×3 basketbal” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/10/13/olympische-buzzer-beater-van-worthy-de-jong-leidt-tot-wervelstorm-in-3×3-basketbal-a4869172″>
Jos Remmen weet het nog goed. Israëlische tanks waren in de zomer van 1982 Libanon binnengevallen, en de toenmalige 23-jarige sergeant werd geacht de invasie tegen te hoFhermanuden, samen met duizenden andere soldaten van de toenmalige VN-vredesmacht. „Dat kon natuurlijk helemaal niet”, zegt Remmen. „Tegen die tanks viel niks te beginnen.”
Toen de Merkava-tanks een Zuid-Libanees dorp bereikten, sommeerde de Israëlische commandant via een megafoon alle bewoners om alle wapens die ze binnen hadden liggen, voor hun huizen te leggen. En wel binnen twee uur, anders zou hun huis aan puin worden geschoten. Een gezin voldeed niet aan het bevel en zocht snel een goed heenkomen. Een Israëlische tank rolde naar voren, terwijl Remmen en de andere VN-militairen alleen maar konden toekijken: „En boem, daar ging het huis.”
Remmen vertelt het verhaal alsof het allemaal gisteren is gebeurd. Vier andere Libanon-veteranen luisteren ademloos. Alleen het gerinkel van de glazen en gelach van andere bezoekers van het café in Amersfoort dringen door. NRC heeft de vijf mannen – allen zestigers – gevraagd hierheen te komen om hun verhaal te doen over Libanon toen en nu. Hoe kijken zij naar de huidige gebeurtenissen? Zijn er good guys en bad guys?
Na een bloedige burgeroorlog in Libanon en een invasie van Israëlische troepen, stuurden de VN in 1978 militairen naar het gebied. De United Nations Interim Force in Lebanon (Unifil) moest orde en rust bewaken, het gezag van de Libanese regering herstellen en Israël buiten de deur houden. Hoewel bedoeld als interim-vredesmacht, zijn de blauwe baretten – genoemd naar de kleuren van de VN-vlag – 46 jaar later nog steeds bezig met die taak. Eind vorige week nog werd bekend dat twee ‘Unifillers’ gewond raakten in Nakura nadat het Israëlische leger een wachttoren van het VN-hoofdkwartier daar had beschoten. Zondagochtend drongen twee Israëlische tanks een VN-basis binnen bij Ramia, om na drie kwartier weer te vertrekken.
Nederland leverde als een van de meer dan veertig landen in 1979 militairen aan Unifil, zoals deze vijf mannen. In 1985 werd deze bijdrage grotendeels beëindigd. Toen waren er negenduizend Nederlandse militairen in het gebied geweest. Negen militairen overleden, twintig raakten gewond. Honderden veteranen kampten nadien met PTSS-klachten, depressies en slapeloosheid.
Onrechtvaardig
Diverse keren tijdens het groepsgesprek in Amersfoort valt het woord onmacht: niets kunnen doen als zich recht voor je neus iets schokkends en onrechtvaardigs afspeelt, zoals bij Jos Remmen. Onmacht voelen omdat je weet dat de huidige lichting Unifil-soldaten van achter de muren van hun veilige compounds moeten toekijken. „Meer nog dan toen voel ik me machteloos bij het zien van de beelden nu”, zegt veteraan Bert Kleine Schaars, terwijl hij in zijn koffie roert.
Tegelijkertijd heerst er aan tafel een gevoel van trots. De mannen vinden allemaal dat ze er iets van hebben gemaakt, ondanks alle beperkingen die ‘de politiek’ destijds aan de missie stelde, zoals relatief lichte bewapening en pas mogen schieten als er op hen geschoten werd. „Het was prachtig om het gebied te zien opbloeien als het even rustig was”, zegt Fred van der Ploeg, in 1979 als technisch specialist verantwoordelijk voor het wegslepen van kapotte voertuigen. Dat er nu, na het opnieuw binnentrekken van Israël in het gebied, zoveel mensen uit het zuiden wegtrekken, komt volgens hem mede „omdat er in onze tijd juist zoveel mensen naartoe waren getrokken vanwege de betrekkelijke rust daar”.
Ik zag toen veel verdrietige mensen en angstige mensen, en ik zie ze nu weer
Als NRC constateert dat Nederland tegenwoordig nauwelijks nog meedoet aan vredesmissies en zich concentreert op verdediging van het eigen grondgebied, reageert Van der Ploeg emotioneel. „We mogen die arme mensen daar toch niet aan hun lot overlaten?”
Dat de vijf op de uitnodiging van NRC zijn ingegaan voor een gesprek, is geen vanzelfsprekendheid. Twee andere veteranen bedankten voor de eer; ‘het’ zou allemaal toch weer te dichtbij komen. Ook bij degenen die wel op de uitnodiging ingaan, is de stress merkbaar. Bij de een wellen een paar keer de tranen op. Een ander moet „vaker dan anders” tussendoor „buiten even iets roken”. Een vierde veteraan, Herman Oorlog („Inderdaad, over mijn naam zijn veel grappen gemaakt”), vertelt hoe de huidige televisiebeelden hard bij hem binnenkomen: „Ik zag toen veel verdrietige mensen en angstige mensen, en ik zie ze nu weer. Doodsangst in de ogen, doordat ze niet weten waar de bommen gaan vallen.”
Maar alle vijf vinden ze het „fijn”, zegt Kleine Schaars, om de gelegenheid te krijgen over hun vroegere – en huidige – activiteiten in Libanon te praten. „Het was intensief”, appt hij na afloop van het gesprek.
Charles Borst, op de archieffoto tijdens de missie in Libanon, veertig jaar geleden.
Fotografie: Annabel Oosteweeghel / Veteranen voor Libanon
Wereldvrede
„Iets voor de wereldvrede doen.” Dat wilde Kleine Schaars toen hij zich als negentienjarige dienstplichtige uit het Overijsselse Wijhe in 1980 aanmeldde om mee te doen aan de VN-vredesmissie in Libanon. Wist hij veel. „Ik was Nederland nooit uit geweest. Maar ik dacht: als ik dan toch in dienst moet, laat ik er dan maar iets moois van maken.” Bovendien: zo’n term als ‘vredesmissie’, waarmee de VN en Nederlandse politici steeds schermden, dat had wel wat. Daar kon je bij je vrienden mee aankomen. „Het was in die tijd verdacht als je het leger inging, ook als dienstplichtige. Het was de tijd van de massademonstraties tegen kernwapens.”
Tijdens de bloedige burgeroorlog die Libanon vanaf 1975 in haar greep had gehouden, werd in 1978 Unifil opgericht. Die VN-vredesmacht moest voorkomen dat Palestijnse strijders van de PLO (Palestijnse Bevrijdingsorganisatie) en andere militanten het gat zouden vullen nadat Israël zich terugtrok uit het zuiden van het land. In een soms moeilijk toegankelijk gebied voerden Kleine Schaars en andere ‘blauwe baretten’ hun patrouilles uit. Overdag waren er ‘sociale patrouilles’, zoals dat heette. „Zichtbaar zijn voor de bevolking. Praten met de dorpelingen zodat ze je gingen waarschuwen voor hinderlagen van de PLO”, vertelt Jos Remmen.
Ik was Nederland nooit uit geweest. Maar ik dacht: als ik dan toch in dienst moet, laat ik er dan maar iets moois van maken
’s Nachts waren er militaire patrouilles, die waren riskanter dan overdag. Tunnelstelsels werden niet aangetroffen, zoals nu bij Hezbollah. Wel verscholen PLO-militanten zich in diepe grotgewelven in het rotsachtig landschap. „In die grotten gooiden we soms traangasgranaten om er zeker van te zijn dat er niemand in zat”, zegt Kleine Schaars.
Regelmatig stuitten hij en andere VN-militairen op groepjes Palestijnen. „Wij pakten de armed elements op, ontwapenden die en brachten ze naar de dichtstbijzijnde Unifil-post.” Niet dat het veel zin had: al de volgende dag kwamen hoge vertegenwoordigers van Unifil en de PLO naar datzelfde hoofdkwartier, om de in beslag genomen wapens én de aangehouden mannen weer mee te nemen. Kleine Schaars: „Die opgepakte Palestijnen kwam je even later gewoon weer tegen bij je patrouilles.”
Herman Oorlog, linksboven op de archieffoto tijdens de missie in Libanon, veertig jaar geleden.
Fotografie: Annabel Oosteweeghel / Veteranen voor Libanon
Wat doen we hier?
Wat een half jaartje redelijk ontspannen inzet voor de wereldvrede had moeten worden, veranderde in een verblijf waarvan de Unifillers zich steeds vaker afvroegen: wat doen we hier eigenlijk? Maar dan was er toch altijd weer de vraag om hulp van de lokale bevolking – het verbinden van een gewonde neef van een dorpeling, het repareren van een kapotte schuur – die alsnog betekenis gaf aan het werk. „Onze belangrijkste bijdrage was humanitair, niet militair”, zegt Fred van der Ploeg.
Bestaande oordelen over goed en fout kantelden. „Ik had destijds van huis uit een positief beeld meegekregen van Israël”, vertelt Kleine Schaar. „Het was een land waar je na de Holocaust solidair mee moest zijn. Dat beeld werd in Libanon danig op de proef gesteld.” Niet alleen was het Israëlische leger de bovenliggende partij die, op z’n zachtst gezegd, ruw kon optreden tegen de lokale bevolking. Er bleken ook veel Israëliërs te zijn die Nederlands verstonden en spraken. Dat bezorgde de Nederlandse Unifillers een ongemakkelijk, soms zelfs onveilig gevoel.
Onze belangrijkste bijdrage was humanitair, niet militair
„Ze konden meeluisteren met ons radioverkeer”, vertelt Kleine Schaars. „Onze commandanten waarschuwden ons daarvoor. Als wij in ons gebied achter de armed elements aan zaten en gedonder kregen, dan had je binnen de kortste keren nog meer gedonder omdat de Israëliërs wisten wat er bij ons gebeurde. Die begonnen dan ook te schieten.” Ook sergeant Jos Remmen moest zijn beeld bijstellen. Direct na het aan puin schieten van het huis door de Merkava-tank „heb ik iets heel erg fouts over Israël gezegd tegen mijn soldaten”.
Bert Kleine Schaars, rechts op de archieffoto tijdens de missie in Libanon.
Fotografie: Veteranen voor Libanon / Annabel Oosteweeghel
Good guys en bad guys
Het wordt stil aan tafel. En het blijft stil als NRC een uitspraak van overste Thom Karremans ter sprake brengt. De luitenant-kolonel was commandant van het Dutchbat-bataljon dat in 1995 de ‘veilige’ Bosnische moslimenclave in en rond Srebrenica moest bewaken, maar zich in de zomer terugtrok onder zware Servische druk. Kort daarna vermoordden de Serviërs meer dan achtduizend moslimmannen. Karremans zei na de veilige aankomst van Dutchbat in Zagreb dat er „geen good guys of bad guys waren” in het Bosnisch-Servisch conflict. Dat had nogal wat stof doen opwaaien.
Niemand in het café in Amersfoort zegt Karremans zijn uitspraak na. „Er waren daar in Libanon alleen maar bad guys, die elkaars vijanden waren”, zegt Fred van der Ploeg over de strijdende partijen. „De good guys”, vult Charles Borst aan, destijds als negentienjarige dienstplichtige sergeant in Libanon, „dat waren alleen de onschuldige burgers die steeds weer het slachtoffer worden van oorlogen”.
Ik heb alles inmiddels een goed plekje kunnen geven bij mezelf
In het gesprek over goed en fout komt ook enkele malen ‘de politiek’ ter sprake die de kaders en voorwaarden voor de missies vaststelt. De vijf mannen zien daarin geen vooruitgang. „Politici begrijpen nog steeds niet wat je militairen aandoet met een slecht mandaat”, zegt Bert Kleine Schaars. „Kijk bijvoorbeeld wat Macron onlangs zei, nota bene de Franse president. Die riep op tot een staakt-het-vuren, op basis van VN-resolutie 1701. Weet hij dan niet dat die resolutie al sinds 2006 bestaat en nooit serieus is genomen?”
Bijna automatisch komt het gesprek op Unifil anno 2024. Wat kan die nog uitrichten? Nog minder dan destijds, is het algemeen oordeel. Kleine Schaars: „Het grote verschil met toen: wij kwamen nog buiten de deur en waren tenminste nog met patrouilles bezig, dingen in de gaten aan het houden. Nu zitten de 1.200 Chinezen die meedoen voornamelijk in hun compound.” Jos Remmen knikt: „Het is een soort kazerne waar ze nauwelijks uitkomen.”
Uit het laatste VN-evaluatierapport van februari bleek dat de legermacht geen van de pakweg drieduizend wapendepots van Hezbollah had kunnen inspecteren. Niettemin kregen met name de Chinezen van de VN lof toegezwaaid. In juni van dit jaar won het bataljon een prijs van de VN vanwege zijn uitstekende bijdrage aan het promoten van lokale milieu-inspanningen, volgens „de natuurbeschermingsprincipes van de VN”.
Evacueren
De vijf mannen uit Amersfoort volgen de gebeurtenissen in Libanon en de verrichtingen van Unifil dagelijks. Herman Oorlog, actief op social media, krijgt „vaak filmpjes doorgestuurd van families die we daar toen hebben leren kennen. Daarop herken ik veel van de plekken die nu worden aangevallen.” Charles Borst kan er betrekkelijk rustig naar kijken. „Ik heb alles inmiddels een goed plekje kunnen geven bij mezelf.”
Zij hebben mazzel gehad, realiseren ze zich alle vijf. Echt ingrijpende gebeurtenissen die hun lijf of leven blijvend uit balans brachten, hebben ze in Libanon niet meegemaakt – of ze hebben die redelijk kunnen verwerken. Dat moest wel op eigen kracht. Veteranenzorg bestond toen nog niet bij Defensie. Ongeveer vijftien jaar na hun Libanon-tijd, ergens in de jaren negentig, ontvingen de vijf mannen een formulier van Defensie met vragen over hun welbevinden. Jos Remmen kan er nog boos over worden. „Bij vraag 4 heb ik toen op het formulier gekrast: dit is allemaal gelogen, want jullie doen hier toch geen ene reet mee.”
Potje janken
Sommigen uit de groep, zoals Charles Borst en Herman Oorlog, zijn elkaar blijven zien via werk. Anderen, zoals Bert Kleine Schaars, nu onder meer actief in de Deventer gemeentepolitiek, haakten aan na de eerste Veteranendagen die Defensie vanaf 2005 ging organiseren. Er kwamen borrels, reünies. Kleine Schaars nam een paar jaar geleden het initiatief tot de Stichting Veteranen voor Libanon. Die stichting bracht hulpgoederen naar Beiroet en omgeving na de gigantische explosie in de haven van de Libanese hoofdstad, in augustus 2020.
Ook kwamen er ‘terugkeerreizen’ naar het gebied. Menig veteraan kwam gelouterd terug. Herman Oorlog vertelt: „Bij de mijne in 2018 werd onze bus door de politie van de weg gehaald. Wat bleek: we moesten mee naar een gezin in de buurt. Er kwamen mensen en kinderen naar ons toe met foto’s van ons destijds. Die hadden ze al die tijd bewaard. Een oud vrouwtje van in de negentig vertelde dat we destijds haar leven hadden gered en dat van haar kinderen. Nou, toen hebben we met z’n allen wel even een potje zitten janken.”
Lees ook
Wereldleiders reageren verbolgen op Israëlische beschietingen op VN-blauwhelmen: ‘schending internationaal recht’