N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Politieke vertegenwoordiging Het idee dat Nederland buiten de Randstad in de Kamer slecht wordt vertegenwoordigd, klopt niet helemaal, blijkt uit onderzoek.
Kan het kabinet het wat schelen dat de Korrewegbrug in Groningen is geramd – die brug ligt toch niet in de Randstad? Wat vindt de minister er van dat kunstenaars uit het oosten van het land naar de Randstad trekken vanwege de scheve verdeling van subsidies? Waarom verdwijnen er vooral brievenbussen op het platteland?
Het zijn drie schriftelijke Kamervragen uit de afgelopen jaren waarin de frustratie van Kamerleden doorklinkt: is er in politiek Den Haag wel evenveel aandacht voor de ‘regio’ als voor de Randstad?
Die vraag is de afgelopen tijd vaak opgeworpen. Je hoorde hem na de overwinning van de BoerBurgerBeweging bij de Provinciale Statenverkiezingen. Of rond de achterblijvende steun aan Groningen na de aardbevingen. Of vanwege de stikstofcrisis en de felle protesten van boeren.
Een ding is duidelijk: de Randstad is oververtegenwoordigd in de Tweede Kamer. Dat blijkt uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen in samenwerking met NRC. Onderzoekers van de universiteit inventariseerden de geboorte- en woonplaats van de 1.188 parlementariërs die tussen 1994 en 2021 in de Tweede Kamer zaten. NRC verzamelde 67.686 schriftelijke Kamervragen uit dezelfde periode. Daarin is geautomatiseerd geteld hoe vaak plaatsen – van gemeenten tot natuurgebieden en vliegvelden – werden genoemd.
De meeste parlementariërs komen uit de Randstad, blijkt uit deze gegevens. Meer dan op basis van het aantal inwoners is te verwachten. Ongeveer 40 procent van de Nederlandse bevolking woont in de Randstad, terwijl 60 procent van de parlementariërs daar woont.
Ook de meeste vragen waarin een regio wordt genoemd gaan over de Randstad – zeker als je inzoomt op de grote steden. Neem Amsterdam: 15 procent van de vragen gaat over die stad, terwijl daar ‘maar’ 7,5 procent van de bevolking woont.
In die Kamervragen is wel een kentering te zien. Landelijke gebieden worden de afgelopen jaren vaker genoemd dan steden; voor een groot deel wordt dat verklaard door de stortvloed aan vragen over de Groningse gascrisis. Voor die tijd werden de grootstedelijke regio’s vaker genoemd.
„We hadden wel verwacht dat de grote steden beter vertegenwoordigd zou zijn”, zegt Bram van Vulpen, die binnenkort aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveert op geografische onvrede in Nederland. Samen met Caspar van den Berg, hoogleraar bestuurskunde aan diezelfde universiteit, schreef hij een wetenschappelijk artikel over het onderzoek. Maar de dominantie van de Randstad in het parlement is minder groot dan ze vooraf hadden ingeschat. „Op basis van de literatuur hadden we verwacht dat er een samenhang zou zijn tussen de bevolkingsdichtheid en de vertegenwoordiging in de Kamer”, stelt Van den Berg. „Dichtbevolkte gebieden zouden dan sterker worden vertegenwoordigd dan landelijkere gebieden. Maar we zien een veel gedifferentieerder beeld.”
Het land is in feite in vier gebieden op te delen. Ten eerste de Randstad, die goed wordt vertegenwoordigd met Kamerleden en in Kamervragen. Daarom heen ligt een ring met relatief grote steden als Apeldoorn, Arnhem en Breda, die minder worden vertegenwoordigd. Deze gebieden worden door Van Vulpen en Van den Berg het „comfortabele midden” genoemd. Hier zijn bewoners relatief tevreden over de politiek, maar er komen weinig Kamerleden vandaan en de regio’s worden weinig genoemd in de Kamer.
Dan zijn er landelijke gebieden als Groningen, Zuid-Limburg en Twente die „vocaal” zijn, met relatief veel Tweede Kamerleden en die ook vaak worden genoemd in de vragen. Die worden juist goed vertegenwoordigd, afgezet tegen het aantal inwoners. Maar de politieke onvrede in deze gebieden is groot en inwoners hebben het wel idee dat hun regio slecht vertegenwoordigd wordt in de politiek.
Als laatste zijn er landelijke regio’s die ‘ongezien’ blijven, zoals de kop van Noord-Holland, de Achterhoek en Drenthe, waar veel minder Kamerleden vandaan komen en die ook minder vaak worden genoemd in Kamervragen.
Lees ook over dit buurtonderzoek: Een land dat moe is van zichzelf
Sterke identiteit
Hoe komt het dat er zulke sterke verschillen tussen regio’s zijn? Het is nog lastig om daar antwoord op te geven, zegt hoogleraar Van den Berg. „Het is voor het eerst dat systematisch onderzoek is gedaan naar hoe goed regio’s in Nederland worden vertegenwoordigd, ook in de Kamervragen. De onderliggende oorzaken moeten nog worden onderzocht, het is dus speculeren.”
Het is in elk geval opvallend, stelt Van Vulpen, dat de regio’s die wel goed worden gerepresenteerd een sterke regionale identiteit hebben. „Mogelijk hebben inwoners van die regio’s meer behoefte aan vertegenwoordigers uit hun eigen streek. Eerder onderzoek naar voorkeurstemmen toonde aan dat er in die gebieden een sterk thuisvoordeel is. Denk aan Pieter Omtzigt in Twente of [oud-Kamerlid] Lutz Jacobi in Friesland.”
Daarnaast speelt de manier waarop partijen hun kieslijsten samenstellen mogelijk een rol, stelt Van den Berg. „Politieke partijen willen graag ook kandidaten uit de regio op hun lijst. Sommige regio’s staan symbool voor de randen van het land, denk aan Twente of Zuid-Limburg. Mogelijk komen die Kamerleden daardoor sneller op een verkiesbare plek.”
Uiteindelijk domineert de Randstad toch in de Kamer. Dat is ook zichtbaar op een andere manier: eigenlijk stelt iedereen vragen over de Randstad, van armoede in achterstandswijken tot geluidsoverlast rond Schiphol. Andere regio’s zijn meer afhankelijk van hun ‘eigen’ volksvertegenwoordigers. Het komt, denkt Van den Berg, omdat ook volksvertegenwoordigers uit de regio serieus genomen willen worden. „Ik hoor soms van Kamerleden: als je hoger in de hiërarchie van een partij wil komen, kun je je beter profileren op thema’s met een nationale uitstraling dan regionale thema’s aankaarten”, aldus Van den Berg.
Dat sommige regio’s niet goed worden vertegenwoordigd kan gevolgen hebben, stelt Van Vulpen. „In regio’s die ondervertegenwoordigd zijn en waar ook veel onvrede over de Haagse politiek heerst, bestaat het risico dat plaatsgebonden problemen minder snel worden gesignaleerd door de nationale politiek. Daardoor kan die wrevel weer worden gevoed.”