‘Om er te zijn, hoef je niet iemand te zijn. Je bent er al’

Op bezoek bij een vriend viel het oog van boeddhistisch leermeester Han de Wit (79) op een plaatje van een beer en een varkentje wandelend door het groen.

‘Welke dag is het?’ vraagt Winnie de Poeh.

‘Het is vandaag’, piept Knorretje.

‘Mijn lievelingsdag’, zegt Winnie de Poeh.

Zo is het, dacht De Wit. Als je vandaag alleen ziet als een opstap naar morgen en morgen doe je dat weer, wanneer leef je dan eigenlijk? En nu hij toch bezig was: als je de plek waar je je bevindt alleen maar ziet als opstap van hier naar daar, waar hang je dan eigenlijk uit? Het idee liet hem niet meer los. Poeh-dist, noemt hij zich sindsdien ook wel. ‘Hier ben je geboren’, dichtte hij, ‘hier ben je thuis, hier is waar je waar je leeft en sterft, je bent nooit weggeweest.’

Han de Wit is een van de bekendste boeddhistische leraren van Nederland. In de jaren zestig studeerde hij psychologie in Groningen en hij promoveerde in Amsterdam. Maar psychologie spitste zich naar zijn smaak te veel toe op gedrag en te weinig op hetgeen omgaat in de geest zelf. Bij het boeddhisme vond hij wat hij miste. Hij verhuisde naar Amerika en werd een student van de bekende Tibetaanse filosoof Chögyam Trungpa Rinpoche (1939-1987), oprichter van de wereldwijde boeddhistische organisatie Shambhala. De Wit begon een Shambhala-centrum in Amsterdam en later ook in Rotterdam en elders, hij houdt lezingen en schreef een reeks boeken over boeddhisme en het snijvlak met psychologie, ethiek en godsdienst.

Hij klinkt hees en praat wat moeilijk want, zo vertelt hij aan tafel in zijn woonkamer in Oegstgeest, onlangs onderging hij een operatie aan zijn halsslagader. Een zenuw moest opzij en die stuurt zijn stemband aan. Zijn medicijn is mineraalwater, hij schenkt zichzelf in en zegt maar meteen waar het op staat: de hoofdvraag van dit interview, wat maakt het leven de moeite waard, vindt hij „veel te cognitief”. Alsof je van een afstandje je leven overziet en dan eens gaat bedenken wat zoal de moeite loont.

Zo werkt het niet?

„In mijn ervaring niet nee. Neem nou compassie. Een heel belangrijk begrip, niet alleen in het boeddhisme maar ook in het christendom. Maar het is niet zo dat ik compassie de moeite waard moet vinden om haar te kunnen voelen. Dat waardeoordeel voegt niets toe. Leed om mij heen benaderen met compassie: dat voelt gewoon goed. Het is de aard van het beestje.”

Welk leed benadert u met compassie?

„Wat dan ook. Het kan de hond zijn, die buiten zit en naar binnen wil. Maar het kan ook groot leed zijn. Een goede vriend die een oog verliest. Dat speelt nu ja.”

En wat kun je dan doen?

„Meeleven. En als we ergens gaan wandelen, wat bescherming bieden, als we bij een stoep zijn ofzo.”

En dat voelt goed?

„Dat voelt goed ja. Je geeft die steun omdat je het niet laten kan. Je gaat niet eerst bedenken: is het ethisch juist om te gaan helpen? Is het de moeite waard? Nee, zo zit de mens in elkaar. De meeste mensen deugen. Daar ben ik het mee eens.”

Onderschrijft u wel dat ‘moeite’ bij het leven inbegrepen zit?

„Ja, moeite in de zin van ‘moeizaam’. Dat zit ’m vanuit mijn boeddhistische achtergrond vooral in hoe wij geneigd zijn onszelf te ervaren. Namelijk gescheiden van de wereld om ons heen. Ik hier en de wereld daar. Geloof in die scheiding roept meteen de vraag op: hoe ga ik met die wereld om? Er zijn voor dat ‘ik’ dan drie smaken: heb ik wat aan die wereld, zodat ik hem naar me toe wil halen? Of bedreigt hij mij? Of geen van beide zodat ik hem kan negeren? Dat zijn de drie stijlen van wat het boeddhisme de ‘egocentrische levenswijze’ noemt. Ze maken het leven moeizaam. En die gewoontes zijn behoorlijk diep in onze geest ingesleten.”

Hoe raak je die gewoontes kwijt?

„Je moet je losscheuren van je zelfpreoccupatie. Dat kost moeite, maar de openheid die je voelt als je het doet, motiveert om je in die richting te blijven bewegen.”

Waarom is het loskomen van dat ‘zelf’ moeilijk?

Omdat we sterk hechten aan ons ‘ik’, wat in feite neerkomt op ons zelfbeeld. We identificeren ons ermee. Als je dan vraagt wie ik ben, dan ga ik mijn zelfbeeld voor je in woorden vatten. Dan weten we allebei wie ik ben. Wat heel vreemd is, want diegene die ik nu ben is totaal anders dan bijvoorbeeld degene die ik was als kind. Ons zelfbeeld geeft de illusie van een gelijkblijvende identiteit.”

Is dat erg?

„Nou…als iemand aan mijn zelfbeeld komt, dan komt hij aan mij! En dat vindt mijn ‘ik’ niet leuk.”

Wanneer had u daar zelf last van?

„Ik gaf eens een lezing, ik was een jaar of veertig en het was pauze. Ik dronk een kop koffie en zag een groepje mensen staan en hoor iemand zeggen tegen anderen: ‘Óngelooflijk! Ik heb nog nooit zó’n slechte lezing gehoord! Dat ze zo’n man uitnodigen!’ Ik dacht: wat doe ik? Zeg ik er wat van? Ik geloof dat ik dat wel gedaan heb ja – al weet ik niet meer wat ik gezegd heb.”

Maar u bent voor uzelf opgekomen. Dat wil zeggen: voor uw ‘zelf’.

„Ja, totaal onnodig, maar zo voelde dat toen. Ik had me met mijn zelfbeeld geïdentificeerd en dat beeld was beschadigd. En zo was ik dus gekwetst! Han is iemand die altijd goede lezingen geeft! Zo ben ik! Als ik mij met dat zelfbeeld niet zo had geïdentificeerd, dan had ik zeker anders gereageerd. Luchthartiger: o, kennelijk moet ik mijn zelfbeeld een beetje bijstellen.”

Die persoon kon toch ongelijk hebben?

„Dat kan, maar in mijn opvatting heeft de luisteraar altijd gelijk. De luisteraar of de lezer. Als ik een tekst schrijf en de lezer zegt ‘ik snap er niks van’ dan heb ik een probleem. Dan faalt mijn tekst. Dat hoef ik aan jou niet uit te leggen als journalist.”

Als het zelf een illusie is, hoe zit dat dan met zelfvertrouwen? Ik dacht altijd dat dat belangrijk was om jezelf een beetje op de been te houden.

„Zelfvertrouwen, zoals ik die term gebruik, is vertrouwen hebben in je kwaliteiten. In wat je kunt bijdragen. Dat is geen vertrouwen in dat zelf. Het is een weten: ik kan vertrouwen in mijn mogelijkheden.

Die lijn is nogal dun toch? Uw vertrouwen dat u een goede lezing kon geven, werd toch geschaad?

„Niet mijn vermogen een goede lezing te geven, maar mijn zelfbeeld als goede lezingengever werd geschaad. Het is het verschil tussen een goede daad doen en een goede dader zijn. Voor het doen van een goede daad hoef je jezelf helemaal geen goede dader te vinden. Dat is totaal onnodig. Maar die neiging hebben we wel, om dat te doen. We hebben in Nederland een fantastisch gezegde: ‘Doe wel en zie niet om’. Ken je die? Je hoeft niet te zeggen: wat heb ik dit toch goed gedaan, wat ben ik toch een goed persoon! Dat is omzien. Dat je je daden gebruikt om je zelfbeeld mee op te poetsen. Want dat zelfbeeld, al is het nog zo’n mooi gebouw, gaat in de weg zitten. Al was het maar omdat het door ouderdom langzamerhand instort.”

Hoe bedoelt u?

„Ik heb nu dat probleem met mijn stem. Ik heb net een weekend moeten afzeggen waarin ik een lezing zou houden. Dat vind ik jammer. Ik had die ‘daad’ graag gedaan. Maar het is een stapje verder als ik zeg: ‘nu ben ik iemand die geen lezingen meer kan geven.’ Dan maak ik het dubbel zo erg. Het is ook heel vermoeiend, je moet zo’n zelfbeeld de hele tijd bijhouden. Ik weet nog dat ik vroeger, ik was vijftien of zestien, dichter wilde worden – wie niet. Ik schreef er een paar en die werden erg gewaardeerd, door schoolkameraden en de leraar. Dus: ik werd dichter. Daarna kreeg ik grote moeite met gedichten schrijven. Ik was niet meer bezig met de tekst, ik was bezig met dichter zijn. Dat is een klus hoor!”

Zelfbeeld gaat in de weg zitten. Al was het maar omdat het door ouderdom langzaam instort

een podcast-interview dat u ‘geen toekomst’ heeft en ook ’geen doodsangst’. Waarom niet?

„Dan komen we in de sfeer van het Poeh-disme! Geen doodsangst, dat heeft te maken met ‘hier’. Je bent ‘hier’ en ‘hier’ ben je niet dood. En waar de dood is, is geen ‘hier’.”

Wat is dat ‘hier’ eigenlijk voor plek? U noemt het een ‘open ruimte’, las ik. Het is geen enge steeg?

„Oh nee! ‘Hier’ is zeg maar het gebied tot waar je zintuigen op dit moment reiken. Gewoon, de wereld die je waarneemt om je heen. Het is een open ruimte waarin de benauwenis van dat egocentrische perspectief niet meer overheersend is. Ik kan het ook zo zeggen: om er te zijn hoef je niet iemand te zijn. Je bent er al. De preoccupatie met wat voor iemand je bent is onnodig.”

Mensen hebben het vaker over het ‘nu’. Nota bene Winnie de Poeh zelf had het over zijn favoriete dag. Waarom maakt u er ‘hier’ van?

„Ik vind dat ‘nu’ moeilijker te interpreteren. Het voordeel van ‘hier’ is dat je kunt aangeven waar het is. Ik zie het als een tegenwicht tegen de bedachte wereld, de gesproken wereld, al die gedachten over onszelf en ons werk en ga zo maar door die zo sterk kunnen zijn dat ze de werkelijkheid worden. Wie je bent wordt dan wie je denkt dat je bent. Waar je bent is waar je denkt dat je bent. Wat je doet is wat je denkt dat je doet. Terwijl je gewoon ergens bent en iets doet.”

U haalt het cerebrale eraf.

„Ik ga van het conceptuele naar het perceptuele.”

Je bent ‘hier’, en ‘hier’ ben je niet dood. En waar de dood is, is geen hier’

Hoe werkt ‘hier’ in de supermarkt? Stel u staat in de rij en de andere rij gaat veel sneller. U voelt die onrust dan toch ook? Zo van: heb ik weer, de verkeerde rij. Blijft u dan in uw eigen rij staan?

„Nee dat denk ik niet. Maar je kunt op twee manieren naar die andere rij gaan. Ik kan daar heen gaan omdat ik zie dat die rij sneller gaat en dat is dat. Of ik kan daarheen gaan terwijl ik vanbinnen een heel verhaal ophang van ‘overkomt mij weer, mijn hele dag gaat al zo.’”

Is het leven eigenlijk alleen maar de moeite waard in het ‘hier’?

„Ha, daar moet ik even over nadenken…..” Hij neemt een slok van zijn prikwater. „Laat ik het zo zeggen”, gaat hij verder, „‘hier’ leven heeft een zekere mate van zorgeloosheid. Stel je krijgt te horen dat je huidkanker hebt, noem maar wat. Dan kun je denken: waarom overkomt mij dat, dat heb ik toch niet verdiend? Je kunt ook denken: natuurlijk, huidkanker bestaat, waarom zou ik het niet krijgen? Dan ben je ook wat meer geneigd om te handelen, denk ik. O, de huisarts vindt het plekje op mijn huid verdacht, laat ik maar naar de dermatoloog gaan. In plaats van een hele waaier op te bouwen van paniek en ontkenning waardoor je de arts pas veel later belt. Want nee, huidkanker past niet bij mijn zelfbeeld.”

Dus het hele ‘hier’-idee is eigenlijk een manier om het leven te versimpelen?

„Door het te ontdoen van onnodige mentale ballast ja, zo is het maar net.”