N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Essay De heroïsche taal uit het verleden is uitgewerkt en voor literaire ambiguïteit is geen ruimte meer. De oorlog die sinds een jaar in Oekraïne woedt, dwingt de schrijvers daar te zoeken naar een nieuwe taal, ziet vertaler Tobias Wals.
‘Schrijf toch iets literairs, zeiden ze, een verhaal bijvoorbeeld, een sprookje, een tekst die geen krantencolumn of essay over de oorlog is. Schrijf toch, zeiden ze. Ik beloofde het en wist dat het een loze belofte was.’
Zo begint Tanja Maljartsjoek, een Oekraïense romanschrijver die in Wenen woont, haar essay ‘Hoe te schrijven over de onmogelijkheid van het schrijven’. Sinds de Russische invasie van haar land krijgt ze geen woord meer op papier, in ieder geval geen fictie. ‘God is gestorven’, schrijft ze, ‘de metafoor is dood, de emotie ligt op sterven.’ Alles wat ze schrijft voelt triviaal, machteloos in het aangezicht van de Russische vernietigingsmachine.
Het is iets wat ik van meer Oekraïense schrijvers hoor. Zodra ze iets proberen te schrijven wat de beelden van ruïnes en lijken overstijgt, verliezen ze elke lijn. Hoogstens brengen ze fragmentarische brokken tekst voort, losse observaties vol nervositeit, anxiety – het Oekraïense woord voor die gemoedstoestand is tryvoha, wat ook luchtalarm betekent.
Intussen voelen ze wel degelijk de noodzaak om te schrijven. Wie moet anders de voorbijtrekkende geschiedenis vastleggen en er betekenis aan geven – is dat niet hun beroep? En bovendien: oorlog was toch bij uitstek materiaal voor grote literatuur?
De esthetiek van roestig wapentuig, verweerde gezichten, poelen bloed. De dramatiek van het hogere doel, het vaderland in nood, zelfopoffering en trouw, haat en wrok. Alles in overvloed aanwezig in Oekraïne.
Maar de woorden komen niet.
Schaapsherder
En dat terwijl het allemaal met strijd begon. Verzet tegen onderdrukkers, en dan vooral Russische onderdrukkers, is de bron waaraan de Oekraïense literatuur ontsprong.
Haar grondlegger, begin negentiende eeuw, was Taras Sjevtsjenko, een horige schaapsherder met schildertalent die van zijn Russische heer mee mocht naar Sint-Petersburg en daar student werd aan de kunstacademie. In de verre, koude hoofdstad van het Russische Rijk begon hij te dichten in zijn moedertaal, het Oekraïens. Gedragen, zangerige strofen, zoals in zijn gedicht ‘Testament’ (1845):
Als ik doodga, begraaf mij dan
Midden op de steppe
Van mijn lieve Oekraïne,
Mijn weidse, ongerepte,
Zodat ik de velden kan zien,
De Dnjepr, en de rotsen,
En ik het water kan horen,
Het brullen en klotsen.
Maar het bleef niet bij nostalgische natuurbeschrijvingen. Sjevtsjenko’s poëzie kreeg algauw een opstandige, zeg maar gerust bloeddorstige boodschap:
Ja begraaf mij en verhef je,
Breek de ketens voorgoed,
En drenk je verworven vrijheid
In dat verdorven bloed.
Waarmee, voor de goede orde, Russisch bloed bedoeld is. Deze strofen sloegen in Sjevtsjenko’s moederland in als een bom. Zijn epische gedichten werden voorgedragen door kobzars, blinde troubadours die in het Oekraïne van weleer van dorp naar dorp trokken. Nog bij leven groeide hij uit tot een volksheld.
De tsaar nam hem zijn poëzie niet in dank af. Sjevtsjenko werd verbannen naar de heetste en stoffigste uithoek van het imperium, een fort aan de Kaspische Zee. Een paar jaar na zijn dood werd in het hele Russische Rijk de Oekraïense drukpers verboden. Maar de geest was uit de fles.
Vooruitgang
Anderhalve eeuw later is Sjevtsjenko alomtegenwoordig in Oekraïne, sinds de Russische inval op de Krim en in de Donbas in 2014, maar vooral sinds de grote invasie vorig jaar. Zijn teksten staan op posters en T-shirts, mokken en agenda’s. Op Facebook en Telegram gaan filmpjes rond van jongens in loopgraven die de grote kobzar citeren: ‘Vecht en jullie zullen overwinnen, God staat jullie bij! Aan jullie zijde staan de waarheid, de kracht en de heilige vrijheid.’
Kennelijk bestaat er behoefte aan dit soort strofen, die als ronkende strijdleuzen kunnen dienen. Sjevtsjenko’s literatuur geeft opnieuw uitdrukking aan de gevoelens van miljoenen. Maar hoezeer zijn lyriek ook aanspreekt, zó schrijven gaat niet meer tegenwoordig. Wie Sjevtsjenko’s stijl emuleert, klinkt meteen opgeblazen.
„Dat is hoe matige auteurs schrijven”, zegt Iryna Koeptsjynska, een dichteres die vorig jaar naar Duitsland is gevlucht, desgevraagd. „Het rechtstreekse appèl, het vaste metrum, het beroep op een goddelijke macht.” Het past niet meer bij deze tijd, wil ze maar zeggen: „Betere schrijvers hebben iets meegekregen van de vooruitgang in de literatuur tussen Sjevtsjenko en nu.”
De Oekraïense literatuur heeft zich zeker de afgelopen dertig jaar, sinds de val van de Sovjet-Unie en de dood van het oersaaie socialistisch realisme, stormachtig ontwikkeld. Ineens was alles mogelijk: magisch realisme, pamflettistische autofictie, sociaal-kritische sciencefiction, ironische herschrijvingen van de geschiedenis. De nieuwe generatie Oekraïense schrijvers is, of was, niet bezig met strijd en verzet, maar met identiteitskwesties, feminisme, seks, existentiële verwarring, met het blootleggen van complexiteit en nuances. Kortom: met de condition humaine in de eenentwintigste eeuw.
Wellicht dat de oorlog in de Donbas zich daarom wél goed leende voor verdichting en literaire verbeelding. Menig auteur, zowel gevestigde namen als nieuwkomers, heeft zich de afgelopen jaren gewaagd aan deze prelude, zoals we die oorlog met de kennis van nu kunnen noemen. De ‘Donbas-roman’ is tot een bescheiden genre uitgegroeid. Maar dat was dan ook een ander soort oorlog, die met zijn meerduidigheid, zwevend tussen vrede en open strijd, bij uitstek in dit tijdsgewricht paste.
De personages in zulke boeken bewegen zich vaak in schemerzones. In Andrej Koerkovs Grijze bijen, afgelopen jaar verschenen in Nederlandse vertaling, zit een imker vast in het niemandsland tussen de strijdende partijen en moet zijn bijen in veiligheid zien te brengen. De hoofdpersoon in Serhi Zjadans Het internaat, eveneens in vertaling verkrijgbaar, moet zijn neefje ophalen uit een internaat aan de andere kant van een stadje dat geleidelijk wordt overgenomen door de Russen en hun proxy’s. Beide verhalen lopen uit op een desoriënterende helletocht.
Niet dat Koerkov en Zjadan politiek neutraal zijn. Over de Russische agressie laten ze geen twijfel bestaan, en bij Zjadan ontpopt de hoofdpersoon zich gaandeweg tot Oekraïens patriot. Maar tegelijkertijd drukken beide boeken een toestand van onzekerheid uit. Dat is typisch voor Donbas-literatuur: de personages proberen vat te krijgen op een verwarrende, ambigue werkelijkheid, die zich nooit helemaal laat vastpinnen.
Het probleem is: sinds 24 februari 2022 is er niets dubbelzinnigs meer aan de oorlog. De duizenden tanks, de honderdduizenden doden, de miljoenen vluchtelingen – het lijken getallen uit een andere eeuw, de twintigste of negentiende eeuw. Onder aanvoering van Poetin sleurt Rusland Oekraïne mee terug in de geschiedenis.
Daarom lijken Sjevtsjenko’s strofen opeens vervuld van nieuwe zin. En daarom stuiten de hedendaagse schrijvers op een onverbiddelijk writer’s block. Ze zijn niet behept met de woorden om hierover te schrijven. Het ligt niet aan hen, het is de oorlog die uit de tijd valt.
Vluchtelingenbestaan
Niet dat er op literair vlak niets gebeurt. Het vluchtelingenbestaan, dat voor tientallen auteurs dagelijkse realiteit is geworden, biedt wel degelijk stof om over te schrijven. Bijvoorbeeld voor de dichteres Iya Kiva, die in 2014 uit Donetsk naar Kyiv vluchtte en in 2022 van Kyiv naar Lviv:
De eerste nacht in een veilig gebied – zoals we het westen van het land noemen –
breng je door op de vloer van een theater als een rekwisiet
van een oorlog die je zonder paywall kan bekijken
in de ogen van al deze doodsbange dieren tegelijk.
Andere schrijvers, zoals Iryna Koeptsjynska, zoeken hun heil in sprookjes en andere werelden, wat misschien ook een manier is om over de ervaring van vlucht te schrijven.
Van het front komen nieuwe stemmen, veelal jonge mannen die de horror van zich af proberen te schijven. Hun teksten zitten dicht op het vuur – letterlijk – maar overstijgen het nog niet. Het zijn eerder pogingen tot vastleggen. Dat is sowieso waar de meeste Oekraïense schrijvers zich momenteel op toeleggen: documenteren, het bij elkaar sprokkelen van fragmenten. In de hoop dat er met de jaren verhalen uit groeien.
Maar om de oorlog tot fictie te maken, om hem te sublimeren, is het te vroeg. Europa beleeft een Zeiten-wende, een nieuw tijdperk breekt aan, dat om een andere literatuur vraagt, een andere stijl, een andere toon. Het zal nog even duren, maar als het zo ver is, zullen Oekraïense schrijvers, noodgedwongen, in de voorhoede staan.