Remco van Leen, directeur Video van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), is per direct op non-actief gesteld na signalen dat hij mogelijk betrokken zou zijn geweest bij grensoverschrijdend gedrag. Dat meldde de NPO maandag. Naar aanleiding van een melding over mogelijk grensoverschrijdend gedrag van Van Leen heeft de NPO besloten om een onderzoek in te stellen dat door een onafhankelijke partij zal worden uitgevoerd. Van Leen heeft volgens de NPO aangegeven zich niet te herkennen in de beweringen, maar zegt niettemin zijn volledige medewerking te verlenen aan dit feitenonderzoek.
„De NPO streeft naar een veilige sociale werkomgeving en hecht daarom zeer aan een zorgvuldige behandeling van meldingen daarover in het heden en verleden”, aldus het persbericht op de site van de NPO. „Daarom is besloten een feitenonderzoek te starten naar aanleiding van een recente publicatie en signalen dat directeur Video Remco van Leen mogelijk betrokken zou zijn geweest bij grensoverschrijdend gedrag in zijn periode bij de toenmalige TROS, waar hij tot 2014 werkzaam was.”
De publicatie waarnaar het persbericht verwijst, volgt op een bericht dat roddel-influencer Yvonne Coldeweijer vorige week op Instagram plaatste. Daarin meldde ze dat NRC onderzoek zou doen naar Van Leen, over wie verschillende klachten bekend zouden zijn bij het NPO-bestuur. Waarop ze dit baseerde was niet duidelijk. „Gedurende zijn werkzaamheden bij de NPO en het onderzoek van de commissie Van Rijn, zijn er bij de NPO geen klachten binnengekomen over mogelijk grensoverschrijdend gedrag van Van Leen”, meldt de NPO. Waar die „signalen” uit het persbericht dan vandaan komen, wil een woordvoerder desgevraagd niet zeggen.
„NPO en Van Leen waren op de hoogte van één eerdere melding waarin sprake zou zijn van mogelijk grensoverschrijdend gedrag door Van Leen tijdens zijn werkzaamheden bij de toenmalige TROS”, aldus het persbericht. „Die melding bereikte de NPO kort na zijn aantreden als waarnemend directeur Video NPO. De NPO heeft daarop onmiddellijk actie ondernomen. Na meerdere gesprekken met betrokkenen, een grondige beoordeling daarvan en het maken van duidelijke samenwerkingsafspraken, waren er op dat moment geen gronden die een goede vervulling van zijn werkzaamheden bij de NPO in de weg zouden staan.”