Op papier verenigden Oost- en West-Duitsland zich vierendertig jaar geleden in de Bundesrepublik Deutschland, in werkelijkheid is van echte eenheid nooit sprake geweest. Als in een slecht huwelijk kijken de inwoners van Oost en West naar elkaar met bevreemding, argwaan en onbegrip. Dat is jammer voor al die gedesillusioneerde Duitsers, voor de literatuur is het een groot geschenk. Niet alleen een ongelukkige jeugd is een goudmijn voor een schrijver, elke vorm van ellende is dat en de Oost-Duitse ellende van na de val van de Muur vormt inmiddels al bijna vijfendertig jaar lang een gezond kloppende literaire levensader.
Alhoewel de productie van wat in Duitsland ‘Wendeliteratur’ heet al vrij lang constant is, zie je wel een verandering van toon. In de jaren na de eenwording overheerste boosheid, aan beide kanten van de verbrokkelde muur. Het westerse verhaal over het einde van de DDR gaat over bevrijding, over de afschaffing van de dictatuur, de overwinning van de democratie. Wat hierbij verloren gaat is het feit dat de meeste Oost-Duitsers, ook degenen die en masse deelnamen aan illegale protesten overal in hun land, niet het einde van de DDR wilden maar een betere DDR. De overheersende hoop was die op een humaner, maar nog steeds socialistisch, alternatief voor het rücksichtsloze kapitalisme van het Westen – een socialisme ‘vor dem keiner mehr wegläuft’, zoals de Oost-Duitse schrijver Christa Wolf het noemde.
In plaats daarvan hield hun land van de ene op de andere dag op te bestaan, werd het opgeslokt door West-Duitsland. Onder Oost-Duitsers heerste daarop ontgoocheling en paniek – over de huur die opeens vertienvoudigd werd, de vertrouwde instituten die werden opgeheven, het beschermende socialistische vangnet waaronder iedereen (afgezien van de partij-apparatsjiks) even rijk was – of even arm, afhankelijk van hoe je het bekijkt. Onder West-Duitsers heerste onbegrip over het gebrek aan dankbaarheid van hun oosterburen die, eindelijk bevrijd uit hun meedogenloze politiestaat niet ophielden met klagen – wat hen de bijnaam ‘Jammerossis’ opleverde.
In zijn overzichtswerk Literaturgeschichte der deutschen Einheit 1989-2000: Fremdheit zwischen Ost und West (2019) laat literatuurwetenschapper Arne Born zien hoe de diepe vervreemding tussen Oost- en West-Duitsland de literatuur in de jaren na de Wende domineerde, in de vorm van clichés, beschuldigingen, karikaturen en stereotypen. West-Duitsers zijn koud, oppervlakkig, niet in staat tot echte vriendschap, en ze geven alleen om geld. Oost-Duitsers zijn lui en laks, passief, dom, lethargisch. Wendeliteratur was, kortom, een literatuur van de teleurstelling, van wederzijds onbegrip.
Nieuwe generatie
Een nieuwe generatie Oost-Duitse schrijvers – want het is toch vooral een Oost-Duits genre, uiteindelijk zijn het de voormalige inwoners van de DDR op wie de val van de Muur de grootste invloed had – schrijft anders. Deze generatie is opgegroeid in de DDR, maar was jong genoeg om na het ineenstorten van hun land te leren hoe ze in het Westen moesten leven. Zij schrijven met minder rancune en bitterheid, met meer aandacht voor de alledaagse levens van gewone mensen in de DDR, voor wat er met het einde van de dictatuur ook aan goeds verloren is gegaan – op een manier die een simplistische ‘Ostalgie’ overschrijdt.
Dit laten twee nieuwe romans zien van schrijvers die allebei de val van de Muur als jongvolwassenen hebben meegemaakt: Kairos van Jenny Erpenbeck en Het liefdespaar van de eeuw van Julia Schoch. In beide boeken begint en eindigt een obsessieve liefde tegen de achtergrond van de staatkundige veranderingen in Oost-Duitsland.
Meesterlijke roman
Jenny Erpenbeck (1967) is goed op weg om de nieuwe grande dame van de Duitse literatuur te worden. Haar werk wordt lovend besproken en wint veel prijzen en Erpenbeck wordt regelmatig getipt voor de Nobelprijs. Meerdere van haar boeken werden in het Nederlands vertaald en kregen ook hier veel aandacht. In haar nieuwe, meesterlijke roman spiegelt een steeds grimmigere affaire het einde van de DDR.
Katharina en Hans ontmoeten elkaar in 1986, drie jaar voor de val van de Muur. Katharina – negentien jaar, levenslustig, onderzoekend, een tikkeltje naïef – haalt net de bus waar Hans in zit en vrijwel direct ontvlamt tussen die twee een hartstochtelijke passie van het soort dat alleen maar slecht kan eindigen. Hans is drieënvijftig (tien jaar ouder dan Katharina’s vader), een gerenommeerd schrijver met bril, nicotinevingers en een cynische blik op de wereld.
De eerste maanden van hun liefde worden in ademloos proza verteld, zonder aanhalingstekens; gedachten en gesproken woorden lopen door elkaar op een manier die de intensiteit van hun aantrekkingskracht weergeeft. Tegelijkertijd onderstreept de dwingende stijl hoezeer ze van elkaar verschillen. Als ze voor het eerst in elkaars armen liggen lezen we: ‘Nooit meer zal het zijn zoals vandaag, denkt Hans. Zo zal het nu voor altijd zijn, denkt Katharina.’
Vanaf het begin is Hans meer leraar dan minnaar, hij wil dat Katharina alles door zijn ogen ziet. Vanaf het begin ook is Hans bezig om Katharina te vormen naar zijn wensen. Dit gebeurt zo geleidelijk en subtiel dat Katharina het nauwelijks doorheeft. Heel terloops lezen we bijvoorbeeld dat Hans ‘veel moeite [heeft] gedaan om te zorgen dat ze zich aan hem aanpaste.’ Ze luistert naar zijn muziek, leest de boeken die hij haar aanraadt. Hans introduceert steeds gewelddadigere kinky spelletjes in de slaapkamer – vastbinden, zweepjes, dat werk; zij ondergaat het gelaten, dankbaar bijna. Zo wordt Katharina steeds meer zijn pop, zijn speeltje.
Wanneer Hans – zelf getrouwd en geen onbekende met affaires – erachter komt dat Katharina met een studiegenoot naar bed is geweest legt hij haar een meedogenloze en jarenlange straf op en de manier waarop Katharina zich gedwee naar zijn wraak voegt is moeilijk om te lezen. Hans ontpopt zich tot een sadistische meester-manipulator.
Zoals de totalitaire Oost-Duitse staat met betrekking tot zijn burgers rust Hans niet tot hij Katharina volledig aan zich onderworpen heeft; zoals de Stasi alles van zijn onderdanen wil weten, eist Hans inzage in haar diepste wezen. Katharina moet hem haar dagboeken tonen, haar agenda, haar aantekeningen en brieven, en je krijgt als lezer het gevoel dat de reden dat ze zo makkelijk aan zijn eisen toegeeft te maken heeft met het feit dat ze haar leven lang al gewend is om zich te voegen naar haar even tirannieke staat. Hans’ zucht naar controle en zijn Wille zur Macht nemen tegen het eind van het boek een diepere politieke betekenis aan die ik hier niet zal verklappen maar die maken dat je het verhaal in een nieuw licht gaat zien.
Verlammende melancholie
Dat Katharina zich eindelijk begint los te maken van Hans merk je aan de stijl voordat je het ziet in de plot: langzaam maar zeker wordt de roman alleen nog vanuit haar perspectief verteld, een teken dat ze een eigen stem ontwikkelt. Maar in plaats van opluchting overheerst bij haar een gevoel van verlammende melancholie. Ze verlost zich van haar beul maar is ook haar grote liefde kwijt. Het einde van de affaire loopt synchroon met het eind van de DDR, beide begonnen in euforische hoop, eindigen in pijn en radeloosheid. Kairos laat prachtig zien hoe schrijnend de val van de Muur was voor gewone burgers, hoe de wereld zoals ze die kenden met één klap werd weggevaagd. ‘Wat vertrouwd was’, denkt Katharina, ‘staat op het punt te verdwijnen. Het goede en het slechte.’
Kairos grijpt je bij de strot en laat je niet meer gaan, waardoor je bijna opgelucht bent als je het boek dicht slaat. Het Liefdespaar van de eeuw daarentegen neemt je losjes bij de hand en trekt je steeds dieper het verhaal in en als het uit is denk je, wat? nu al? Het is een totaal ander soort roman – fluïde van vorm, sober van toon, abstract en filosofisch en vol zelfspot – maar niet minder indrukwekkend dan Kairos.
Historisch begint Het liefdespaar waar Kairos eindigt: de geliefden uit de titel, die naamloos blijven, ontmoeten elkaar een paar jaar na de val van de Muur. Maar ook hier gaat het over de manier waarop de DDR haar burgers blijvend heeft gevormd. In Het liefdespaar klampt de verteller zich op een obsessieve manier vast aan haar geliefde omdat ze met de teloorgang van het communisme haar identiteit is kwijtgeraakt.
Rijzende ster
In haar eigen land is Julia Schoch (1974) een rijzende literaire ster, buiten Duitsland is ze minder bekend; dit is de eerste van haar romans die in het Nederlands vertaald wordt en hopelijk niet de laatste.
Het liefdespaar valt met de deur in huis. ‘Eigenlijk is het heel eenvoudig’, luidt de eerste zin, ‘ik ga bij je weg.’ Het gaat er in dit verhaal niet om wat er gebeurt, maar hoe het gebeurt, en waarom. Voor de vrouw is dit vanaf het begin niet zomaar een liefde. De man behoudt zijn eigen leven, gaat zijn eigen weg maar zij gaat geheel in hem op, wordt steeds afhankelijker van hem. ‘Het leek me logisch alles op te geven voor jou’, zegt ze al snel. Zozeer wil ze zich met hem vereenzelvigen dat ze zich net zo gaat kleden als hij, zelfs haar haren laat afknippen zodat ze meer op hem lijkt. Ze is niet zozeer op zoek naar een man als naar een nieuw narratief voor haar leven; haar relatie noemt ze steevast ‘ons verhaal’. Als hij, ergens in het begin, een tijd niet komt opdagen maakt ze zich zorgen: ‘Niet zozeer om jou. Ik maakte me zorgen om ons verhaal.’
Het verhaal van haar jeugd is met het einde van de DDR weggevaagd; de vrouw heeft een DDR-vormig gat in zich dat gevuld moet worden. ‘We waren allebei opgegroeid in een dictatuur’, reflecteert ze. Als niet-DDR-burger verwacht je dan een verhandeling over het repressieve regime, over angst en paranoia, maar wat ze vervolgens denkt is: ‘Het is moeilijk de zoete uitzichtloosheid te beschrijven waarin onze kindertijd zich afspeelde.’ ‘Er heerste vrijheid’, schrijft ze elders. ‘Toch leek het alsof al mijn vrienden, ikzelf incluis, dood wilden.’
Ook al was de vrouw zeventien toen de Muur viel, jong genoeg om opnieuw te beginnen, toch lukt het haar niet te aarden in het nieuwe Duitsland. Ze verlangt terug naar ‘een tijd vol dwang en bevoogding van buitenaf… In zo’n tijd weet je dat anderen verantwoordelijk zijn voor jouw ellende en het gevoel dat je ongelukkig bent. In de wereld van totale vrijheid waarin wij leefden was het alleen nog een privékwestie, alleen nog mijn zaak. Het leek me oneindig veel gemakkelijker om naar vrijheid te streven dan erin te leven.’
Met het verstrijken der jaren maakt de vrouw zich los uit de ongezonde band waarmee ze zich aan haar man heeft vastgeklonken. Wat haar aanvankelijk in hem aantrok was zijn wens om uniek te zijn; het is iets nieuws voor haar. ‘In de wereld van mijn kinderjaren kon je maar beter geen individu zijn. En zelfs nu nog voelt het een beetje als een scheldwoord.’ Om in het herenigde Duitsland te kunnen functioneren moet je juist wel een individu zijn, niet opgaan in het collectief zoals dat in Oost-Duitsland verwacht werd. Ook de vrouw moet een individu worden maar dat kan ze niet zolang ze opgaat in haar man. Dat is de pijnlijke paradox van hun huwelijk: dat wat ze van hem moest leren is hetzelfde als dat wat haar nu van hem afdrijft: ‘Je zou kunnen zeggen dat emancipatie de dood is van de liefde.’
Kairos en Het liefdespaar van de eeuw tonen hoe misschien nu pas, vijfendertig jaar later, echt duidelijk wordt wat de val van de Muur voor mensen betekende. Is het einde van ‘ons verhaal’ een verslag ‘van een geleidelijk verlies of van een bevrijding?’ vraagt de vrouw in Het liefdespaar zich af. Dezelfde vraag stellen Erpenbeck en Schoch met hun romans over de DDR en het antwoord, laten ze ieder op hun eigen manier zien, is natuurlijk: allebei.