Nieuw ICJ-advies haalt Israëlische rechtvaardiging van bezetting Palestijnse gebieden onderuit

Of je het advies van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) vrijdag – dat de Israëlische bezetting van Palestijns gebied onwettig is – een mijlpaal noemt, hangt van je gezichtspunt af.

Directe gevolgen heeft het advies niet: Israël weigert, zoals gebruikelijk, om zich aan uitspraken van internationale rechtbanken te houden. Bovendien is het advies van dit hoogste gerechtelijke orgaan van de Verenigde Naties niet bindend. De onderdrukte partij, de Palestijnen, schiet dus niet meteen iets op met het oordeel van de rechters in het Haagse Vredespaleis.

Maar vanuit juridisch oogpunt is de uitspraak wel degelijk baanbrekend. Het oordeel dat de voortdurende aanwezigheid van Israël op het gehele Palestijnse grondgebied onwettig is, en dat daar zo snel mogelijk een einde aan moet komen, gaat verder dan eerdere adviezen van het hof.

Vier belangrijke inzichten uit het advies:


Lees ook

ICJ: Israëlische bezetting van Palestijns gebied is onwettig

Leden van de Palestijnse delegatie worden begroet in het Internationaal Gerechtshof tijdens een niet-bindende uitspraak over de juridische gevolgen van de Israelische bezetting van de Westoever en Oost-Jeruzalem.

1. De bezetting van de Westelijke Jordaanoever is onwettig

Het is niet per definitie illegaal om tijdelijk een stuk land te bezetten, zolang de bezetter zich maar aan het bezettingsrecht houdt. Zo bepaalt de Haagse Conventie van 1907 dat een bezettende macht slechts zeer beperkt gebruik mag maken van het onroerend goed van de bezette bevolking, zoals landerijen, bossen en landbouwgronden. Kern van het bezettingsrecht is dat een bezetting per definitie tijdelijk is; de bezettende macht heeft de plicht om de veiligheid en het welzijn van de inwoners van bezet gebied te waarborgen en ervoor te zorgen dat zij hun leven kunnen leiden conform hun eigen wetten, cultuur en tradities.

Volgens het hof voldoet Israël niet aan deze eisen. De bezetting van de Westelijke Jordaanoever is onwettig, omdat Israël de Westelijke Jordaanoever probeert te annexeren en permanente controle over dit gebied probeert uit te oefenen. Dit is in strijd met het Palestijnse recht op zelfbeschikking.

Over Oost-Jeruzalem stond al langer vast dat er sprake is van annexatie: Israël heeft dat stadsdeel in 1980 eenzijdig, en in strijd met het internationaal recht, geannexeerd. Dat ook de bezetting van de Westelijke Jordaanoever een poging tot annexatie genoemd wordt, is nieuw.

Hiermee verwerpt het hof het klassieke argument van Israël dat het het Palestijnse gebied tijdelijk bezet houdt. Die ‘tijdelijkheid’ duurt inmiddels 57 jaar, en dat vindt het hof wel lang genoeg: het advies stelt dat de bezetting niet mag worden gebruikt op een manier die de bezette bevolking voor onbepaalde tijd in een staat onzekerheid achterlaat. Evenmin mag Israël delen van het Palestijnse grondgebied in de eigen staat integreren.

2. Israël schendt wetten die rassendiscriminatie verbieden

Een andere juridische mijlpaal is de vaststelling dat Israël internationale wetten schendt die rassendiscriminatie en apartheid verbieden. Dit doet het door Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever onder een ander wettelijk regime te plaatsen dan de Israëlische kolonisten in hetzelfde gebied. Als voorbeelden van rassendiscriminatie noemt het hof het verblijfsvergunningsbeleid dat Israël oplegt aan Palestijnen in Oost-Jeruzalem en beperkingen van de bewegingsvrijheid van Palestijnen. Ook sloopt Israël bij wijze van straf Palestijnse bezittingen en discrimineert het Palestijnen bij het verlenen van bouwvergunningen.

Eerder hadden ngo’s als Amnesty International en Human Rights Watch al geconcludeerd dat Israël zich aan apartheid bezondigt; met dit advies van het hof krijgt hun argument meer gewicht.

Israëlische soldaten gebruiken in februari 2020 pepperspray tegen een Palestijnse demonstrant bij de Israëlische nederzetting Yitzhar.
Foto Majdi Mohammed/ AP

3. Israël is verplicht om Palestijnse slachtoffers te compenseren

Het hof spreekt zich bovendien uit over de plicht die op Israël rust om Palestijnse slachtoffers van de bezetting te compenseren. Ook dit onderwerp krijgt door dit advies meer zwaarte, nadat er tot op heden vooral over gesproken was door mensenrechtenactivisten en op universiteiten.

Het ICJ sprak in een eerder advies, uit 2004, ook al eens over compensatie, maar dat ging toen specifiek over Palestijnen die door de bouw van de Israëlische afscheidingsmuur hun land kwijt waren geraakt. Deze keer is de verplichte genoegdoening veel breder: ze omvat ook de teruggave van land aan Palestijnen, de evacuatie van alle kolonisten, en de terugkeer van alle Palestijnen die door de bezetting ontheemd zijn geraakt.

4. Veiligheid is geen geldig excuus voor de bezetting

Minder baanbrekend, maar wel belangrijk voor de discussie is de verwerping van het argument dat de bezetting uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk zou zijn. Dit argument wordt al decennia door Israël opgeworpen. Maar het Israëlische beleid is in strijd met het verbod op het verwerven van grondgebied met geweld, aldus het hof. De zorgen van Israël over zijn veiligheid kunnen dit verbod niet terzijde schuiven.

Ook verwerpt het hof een argument dat door Israëls bondgenoten in Washington en Londen naar voren gebracht werd: dat niet internationaal recht, maar het Oslo-vredesproces tot een uitkomst van het dispuut over het bezette gebied zou moeten leiden. Juist de Oslo-akkoorden, concludeert het hof, erkennen het Palestijnse recht op zelfbeschikking. Ook gaan de akkoorden niet boven het internationaal humanitair recht. Het hof oordeelt daarom dat de Oslo-akkoorden geen afbreuk doen aan de verplichtingen van Israël op grond van het internationaal recht.

Adviezen van het Internationaal Gerechtshof zijn zeer gezaghebbend. Ook al voert Israël de maatregelen niet uit, dit advies benadrukt dat het land steeds eenzamer komt te staan in zijn afwijkende interpretatie van het internationaal recht. Het land doet nog altijd wat het doet – maar de rechtvaardiging daarvan is door dit advies stevig onderuitgehaald.