We staan al vijf uur te wachten op het strookje industrieel niemandsland dat de grens tussen Polen en Oekraïne is, de grens tussen het veilige Europa en de belegerde oostgrens. Luikjes gaan open en dicht. We worden heen en weer gestuurd tussen loketten. Documenten moeten in veelvoud geprint, gestempeld, afgekeurd. Er is overgeschakeld naar een nieuw computerprogramma, dat geen enkele douanier begrijpt. Het Engels is gebrekkig, of non-existent. Uren en uren, we weten niet waar we op wachten. Het begint te sneeuwen.
Het moet ergens in september zijn geweest, een maandagavond, schrijver Jaap Scholten fietste langs. Jaap, die ik maar half kende, nam mij nadrukkelijk op. „Jij ziet er stevig uit”, begon hij. Hij vroeg of ik sportte, of mijn conditie op peil was, of ik een rijbewijs had. Merkwaardige praktische vragen, zeker voor een schrijver. „Ik heb mensen nodig”, besloot hij. Hij vroeg mijn nummer en fietste weg. Een week later appte hij me. Toen hij kort na het uitbreken van de oorlog aan de Oekraïense grens stond om vluchtelingen te helpen, besefte hij dat hij aan symptoombestrijding deed; de ziekte was Rusland, dat verslagen diende te worden. Met een aantal vrienden en kennissen was hij in de zomer van 2023 in een konvooi van tien jeeps richting het gevechtsfront gereden; ze brachten geen wapens, wel medicijnen, helmen, traumapacks. De jeeps lieten ze achter. Voor zijn tweede tocht zocht hij nu mensen, ze zouden binnen een week vertrekken. Te kort dag voor mij.
December jongstleden kreeg ik opnieuw een appje: het derde konvooi werd voorbereid, wilde ik mee? Ja, zei ik direct. Maar waarom wilde ik dat eigenlijk? Waarom zit ik vandaag in deze jeep, en sta ik samen met negentien andere mannen from all walks of life, bijeengebracht door Jaap Scholten, verdeeld over tien volgeladen jeeps, te wachten of we de grens over mogen en verder kunnen naar Lviv en daarna Kyiv?
Verlossen uit de impasse
Natuurlijk, er gloorde avontuur. Natuurlijk, misschien kon ik er wel over schrijven, er lag potentieel materiaal in het verschiet. Maar de werkelijke reden was een andere. En nee, betrokkenheid met de zaak was niet de hoofdreden. Ik voelde wel degelijk sympathie voor Oekraïne, en een bijna even zo grote antipathie voor Rusland. Die antipathie had ik al sinds ik in 2017 namens Amnesty International naar Rusland reisde om te spreken met leiders en coördinatoren van ngo’s; kort daarvoor was er een wet aangenomen die de financiering van ngo’s afkneep, waardoor ze feitelijk niet konden voortbestaan. Het waren sombere gesprekken, met bijna geknakte ooit-idealisten, die beseften dat ze de boel binnenkort moesten opdoeken of achter Poetins tralies zouden belanden. Maar eerlijk: van de strijd in Oekraïne lag ik ’s nachts niet wakker.
De hoofdreden om mee te gaan met dit konvooi: ik wilde mezelf verlossen uit de impasse waar ik me al jaren, in elk geval sinds de Russische aanval op Oekraïne, in bevond. Een impasse die sinds de terroristische aanval van Hamas en de daaropvolgende wraakexercitie-in-oorlogsvorm van Israël alleen maar beknellender is geworden. Ik wilde me engageren, ik wilde maatschappelijk betrokken zijn, maar wist niet meer hoe. Ik las artikelen en boeken over de kwesties, ik sprak erover met vrienden en kennissen, ik doneerde geld, maar daar bleef het bij.
Mijn betrokkenheid digitaal belijden lukte me in het geheel niet. In deze truck, met deze bestemming, hoef ik me niet meer bekneld te voelen. Dit rijden is een ondubbelzinnige handeling. De jeeps zijn ondubbelzinnig, de ladingen zijn ondubbelzinnig, de snelwegen zijn ondubbelzinnig, de grens is ondubbelzinnig. Je zou natuurlijk kunnen zeggen dat zo’n konvooi een druppel op een gloeiende plaat is, maar Scholten leverde wel mooi 300 drones af; de regering leverde er 527. Een betrekkelijk grote druppel dus. Bovendien geloof ik in druppels. Druppels zijn tastbaar. Sociale media-engagement is voor mij daarentegen een moreel labyrint, waar ik telkens in verdwaal.
Millennials (toe wie ik behoor) en Gen-Z’ers zijn opgegroeid met de smartphone, ze hebben de advent van sociale media meegemaakt, of kunnen zich zelfs geen wereld zonder Instagram, Facebook, Twitter / X of TikTok meer voorstellen. Worden ze geconfronteerd met onrecht in de wereld dan tonen ze op sociale media hun verontwaardiging, zodat zoveel mogelijk mensen er kennis van nemen. Dat is niet zonder nut: sociale media zijn zeer geschikt om een misstand onder de aandacht te brengen, en te houden.
Aan de juiste kant
Maar deze digitale betrokkenheid is wat mij betreft ook problematisch. (Zeker als die niet gepaard gaat met concrete handelingen.) Dat hangt ermee samen dat sociale media in grote mate gecureerd zijn. We hebben geleerd digitaal de wereld een zelfgekozen beeld van onszelf te tonen; we etaleren ons idee van onszelf. Dat deden en doen we door middel van foto’s en filmpjes, maar ook via het wereldnieuws waartoe we ons verhouden, dat we verder ‘delen’ via onze kanalen, vaak voorzien van eigen commentaar: zo laten we onmiddellijk zien waar we staan ten opzichte van conflict X.
Dat gebeurt niet zelden met een zekere gretigheid. Hoe sneller je positie bepaalt, hoe meer je jezelf associeert met de ‘juiste’ kant van het conflict. In een recent essay over morele verontwaardiging in dagblad De Standaard noemde schrijver Saskia de Coster dit de „haast om niet medeplichtig te zijn”. Maar volgens mij gaat het dieper. Het is geen negatieve haast, om iets níét te zijn, het is een haast om iets wél te zijn, namelijk een strijder aan de juiste kant van de streep. Sta je daar eenmaal, dan zul je veel bijval krijgen van gelijkgestemden, wat statusverhogend werkt. Uitgever Toine Donk beschreef millennial-engagement in de Volkskrant „als een vorm van persoonlijk merkbeheer”. Millennials zouden geneigd zijn hun „deugdzaamheid als een fashionstatement uit te dragen”. In de Verenigde Staten noemt men dit ‘virtue signalling’, ofwel ‘het seinen van deugdzaamheid’.
Het lukt me niet de meeste sociaal betrokken posts vooral te zien als sociologisch verschijnsel: als de kortste weg om, door middel van sociaal-politieke distinctie, sociaal kapitaal te verwerven. Dit kan natuurlijk bestaan naast oprechtheid; iemand kan zeer begaan zijn met conflict X en daarover posten, daar is niks mis mee, en de openbaarheid doet aan zijn intenties niks af. Ik doel op een algemene dynamiek, over de sociaal-kapitaal-mini-economie op Facebook, X (voorheen Twitter) en Instagram, die opvlamt bij elk groot conflict waarbij sprake is van een flinke asymmetrie tussen de strijdende partijen; waarbij er, al dan niet schijnbaar, sprake is van een agressor en een slachtoffer.
Deze dynamiek speelde niet of nauwelijks bij voorgaande generaties, die met hun standpunten over conflict X hooguit wel of geen eer inlegden bij een klein gezelschap, in een café of een buurthuis, maar die er niet de publieke arena mee betraden. Toen de oorlog tussen Rusland en Oekraïne was losgebarsten stond een (pensioengerechtigde) in Berlijn wonende vriend van me met betraande ogen op het perron, waar hij hielp Oekraïense vluchtelingen op te vangen. Zijn vader was Nederlands, zijn moeder Duits; de Tweede Wereldoorlog bleef altijd een moreel ijkpunt. Hij zag een historische parallel tussen toen en nu. Hij hielp, en heeft er niet één Instagram-post aan gewijd.
Medeplichtig
Inmiddels zijn we de grens over. We rijden richting Lviv, over wegen vol gaten en putten, er steekt een storm op. Tien jeeps doorkruisen een besneeuwd Oekraïens bos. We zijn van simkaart gewisseld; aan onze oude simkaarten zouden we getraceerd kunnen worden; de Russen en hun raketten zijn niet dol op westerse konvooien.
„Ik ben ouderwets, ik heb de pest aan de ijdelheid van het gratuite digitale engagement”, vatte Jaap Scholten zijn standpunt over engagement twee dagen eerder samen, in een Pools langs-de-snelweg-hotelletje. „Je moet echte dingen doen, zoals wandelen in de natuur, houthakken, en spullen brengen.” Even wilde ik hem voor de voeten werpen dat het ook een privilege is om dat te kunnen doen, om daar de tijd en ruimte voor te hebben, maar ik deed het niet – van alle mensen die ik ken offert niemand zoveel tijd en moeite als hij, waarom zou ik uitgerekend hem het vuur aan de schenen leggen?
Of je Insta-engagement nu wel of niet gratuit vindt, duidelijk is dat het om een eigenaardige manier van betrokkenheid gaat: die is zowel zeer absoluut als zeer relatief. Absoluut, aangezien het geen nuance of stilte verdraagt. De teneur is vaak: men mag echt niet langer stil blijven over X. Dit kan overhellen naar: wie stil blijft, is medeplichtig. Rond de protesten naar aanleiding van de moord op George Floyd, in 2020, raakten leuzen als ‘ben je geen deel van de oplossing, dan ben je deel van het probleem’ of zelfs ‘silence is violence’ in zwang. In mijn inbox krijg ik met regelmaat de vraag waarom ik me niet publiekelijk uitspreek over X, bekende influencers met een groot sociaal betrokken gevolg krijgen wekelijks tientallen soortgelijke berichten, vaak met een beschuldigende toon.
Maar Insta-engagement is ook zeer relatief. De aanleidingen voor onze collectieve verontwaardiging komen en gaan, in golven. (De constante is de verontwaardiging zelf.) De zwarte vierkantjes na George Floyd, de vlaggen van Oekraïne, Iran, Palestina. Deze veranderlijkheid wekt weer nieuwe verontwaardiging op, bij mensen die anderen beschuldigen selectief te zijn in hun verontwaardiging, en zich alleen maar te interesseren voor het lot van mensen die in verschijning of cultuur dichter bij henzelf staan; wel voor Oekraïne strijden maar niet voor Palestina, of juist wel voor Palestina maar niet voor Soedan. Dit heb ik altijd een problematische of zelfs destructieve exercitie gevonden; elke uiting van sociale betrokkenheid valt inderdaad ook uit te leggen als uiting van sociale desinteresse, simpelweg omdat je niet over alles de hele tijd verontwaardigd kunt zijn. Dan zou de term verontwaardiging alle betekenis verliezen. Zoals socioloog Joop Goudsblom eens stelde: selectieve verontwaardiging is een pleonasme. In het gunstigste geval wek je met de beschuldiging van selectiviteit schuldgevoel en verwarring op bij mensen die zich dus al maatschappelijk betrokken voelen (maar zich wellicht voortaan minder geroepen zullen voelen dit te uiten) en in het slechtste geval moedig je neutrale of neutralige mensen aan om zich helemaal niet meer uit te spreken.
Dat het op sociale media veelal draait om de eigen positie ten aanzien van het conflict – je bent niet zozeer tegen een conflict, als wel voor een van de strijdende partijen – leidt vaak tot zelfcensuur; ben je voor kant A, dan zul je bewijzen die een daad van B legitimeren niet vermelden, en vice versa. Ik herinner me nog goed het ongemak van veel vrienden op Instagram toen bleek dat de raket die verantwoordelijk was voor het instorten van een ziekenhuis in Gaza-Stad, op 17 oktober 2023, vermoedelijk niet door Israël was afgeschoten; dit paste niet in hun model, bij hun positie. „Of een bepaalde daad goed of fout is”, schreef George Orwell in 1945 in zijn essay Notities over nationalisme, „wordt beoordeeld niet naar gelang de verdienste maar op basis van de persoon die hem verricht, en er is haast geen gruweldaad – martelaars, gijzelaars nemen, dwangarbeid, massadeportaties, gevangenzetten zonder proces, vervalsing, moordaanslag, het bombarderen van burgers – die niet van morele kleur verandert als hij wordt begaan door ‘onze’ kant.’’ Het uiteindelijke gevolg van Insta-engagement: dat je deel wordt van het conflict in plaats van dat je een buitenstaander blijft die vanaf de zijlijn empathisch maar kritisch nadenkt, en waar mogelijk te hulp schiet.
Keer op keer waagde ik me in het labyrint, keer op keer verdwaalde ik erin. Ik had een opvatting, ik had een mening, maar het lukte me niet om die op de gangbare (digitale) manier te uiten. Ik wilde geen eer inleggen met mijn standpunt, ik wilde, zelfs niet op symbolische wijze, profiteren van misstanden. Een uiterst ongelukkige situatie, want nu deed ik zowel in praktische als in symbolische zin helemaal niks; wat de belangrijkste kwesties van nu betreft leek ik maatschappelijk impotent te zijn geworden. Liever had ik op eigen kracht het labyrint verlaten, liever had ik deze virtuele muur zelf doorbroken, maar toen kwam Jaaps konvooi langs; ik was een lifter die achter het stuur ging zitten.
Tijd, moeite, geld
In Lviv lever ik mijn jeep in bij een eenheid mariniers, die er een dezer dagen mee naar het front zullen trekken. Op een verregende parkeerplaats houdt een van hen een vurig pleidooi, dat ze onze hulp nodig hebben, dat de Russen westwaarts zullen blijven trekken tot ze gestuit worden. Eerder die dag hebben we rondgelopen op een begraafplaats voor gesneuvelde militairen. Foto’s van honderden en honderden jonge gezichten, geel-blauwe vlaggen eromheen. Bij een van de graven hurkte een moeder, ze huilde niet, ze zette haar bloemen recht.
Een deel van de groep zal verder rijden, naar Kyiv, of zelfs helemaal naar het front. Maar ik keer terug naar de echte wereld, waar ik over onze tocht kan gaan posten, als ik dat zou willen. De laatste woorden van dit essay schrijf ik op de plek waar het begon: op de grens tussen daar en hier, tussen hen en ons, tussen Oekraïne en Polen. Wat heb ik precies bereikt, met deze tocht? Een Oekraïense dronebouwer bedankte ons, met tranen in zijn ogen. Een soldaat die overmorgen naar het front gaat gaf me een stevige, stoïcijnse hand. Ik heb de contouren van een oorlog gezien, met eigen ogen. Ik heb iets geofferd – tijd, moeite, geld. En ik heb kacheltjes afgeleverd, tourniquets. Ze kunnen een verschil maken. Het kan.
Wat ik zeker weet: ik heb het labyrint verlaten.
Als je iets wil doen: doe iets. Denk na over jouw manier. Die kan digitaal zijn, financieel, of anderszins. Als je je afzijdig wil houden: ook dat mag. Maar verdwaal niet in het labyrint, zoals ik zo vaak heb gedaan. Doe je dat toch, vrees niet. Meld je bij Jaap Scholten. Hij wil echte dingen doen. Wandelen. Houthakken. Spullen brengen.