Nergens thuis: hoe de wooncrisis neerslaat in nieuwe romans

Als iemand me vroeg waarom ik na tien jaar Amsterdam had verlaten, gaf ik altijd allerlei diepzinnige redenen. ‘De stad heeft haar mysterie verloren’, ‘de kunst heeft geen plek meer’, ‘de stad heeft haar ziel verkocht’, enzovoort. Pas daarna kon ik de eigenlijke aanleiding toegeven: ik kon geen woning betalen. Ik was dertig en woonde nog steeds op kamers. Ik verlangde naar een eigen plek. Als zzp’er zonder vermogende ouders moet je dan de stad uit. Het leek me te banaal om er een punt van te maken.

Het leek me altijd iets heroïsch, om je ondanks alles aan Amsterdam te blijven vastklampen. Vroeger was het heroïsch omdat Amsterdam een rommelige stad was, gehuld in een walm van wiet, vol bezopen toeristen en criminelen; later was het heroïsch omdat er geen woningen waren en je desondanks toch altijd wel ergens je plek kon uitgraven, al was het op een oude zolder bij een hospita waar de muizen over het aanrecht renden. Weer later was het heroïsch omdat je elke zes maanden moest verhuizen naar de volgende te dure onderhuur zonder recht op inschrijving. En nu had ik het opgegeven de stad te mythologiseren. Wat zei dat over mij? Was ik dan toch een gewone burger? Vond ik wooncomfort belangrijker dan een interessant leven in de hoofdstad?

Wie geen huis kan vinden is een loser in dit land, lees ik bij Marente de Moor. In haar duizelingwekkende nieuwe roman De bandagist raakt een 29-jarige gesjeesde muzikant en bandagist – een oud woord voor een therapeut die met drukverbanden werkt – zijn kamer kwijt, en belandt op straat.

In de studentenwoning waaruit hij allang had moeten vertrekken worden statushouders geplaatst; ontheemden waarvoor mensen nog wél medelijden kunnen opbrengen, al is dat tegenwoordig ook aan het verdwijnen. Hij past een tijdje op katten of logeert bij een vriendinnetje in een volkstuin, waarna het tuinhuisje wordt opgeofferd aan luxe nieuwbouwwoningen van de firma ‘Zwam Realty’, die door de hele stad als paddenstoelen uit de grond schieten.

Zijn beste vriend gaat op wereldreis, dan heeft het nomadisch bestaan nog enige eer, ‘dan ben je een vrijgevochten kosmopoliet’. Maar de bandagist kan dat niet en wil dat niet, want het is zijn werk om de oedemateuze, stinkende benen van de ouderen van de stad te zwachtelen. De ouderen die kasten van huizen bezet houden, tot de nok gevuld met boeken, terwijl ze nooit die ene stoel verlaten. En zo is de bandagist een ‘inheemse zwerver’ geworden, nomade van de laagste soort, ‘de loser die het zich allemaal maar heeft laten overkomen’.

Andere diersoort

De stad is vol, overvol, en niet alleen schrijvers, maar ook bandagisten kunnen het niet meer betalen. Tot voor kort was het normaal dat personages in Nederlandse romans zonder al te veel problemen in Amsterdam woonden. Het drama van het vinden van een woning of het ophoesten van de torenhoge prijzen was haast nooit een plotelement. Maar onlangs verschenen er een aantal (erg goede) romans, waarin de wooncrisis de inzet is. Waarin alles draait om het vinden of behouden van een appartement.

Behalve De bandagist las ik De perfecties van de Italiaanse auteur Vincenzo Latronico, een satirische novelle over de internationale havermelkelite van Berlijn. En ik las het eerder in deze krant al enthousiast besproken Man maakt stuk van Maurits de Bruijn, over een kunstenaar die het geluk heeft goedkoop in het appartement van een kunsthandelaar te kunnen wonen, een gunst die zijn toch al kwetsbare maatschappelijke positie nog verder onder druk zet. Wat voor licht werpen deze romans op de effecten van de woningcrisis op de menselijke geest?

De bandagist voelt zich tegenover huizenbezitters als een andere diersoort. Hij is het ongedierte van de stad. „Ik was er zo eentje die de stad liever kwijt was dan rijk”, zegt hij, kijkend naar de welvarende mensen op terrassen die eruitzien alsof ze wel een huis hebben. „Zo eentje die te laat was. Ik had lopen slapen en was wakker geworden in een schemergebied.”

Wie wel een huis heeft, denkt dat hij dat aan zichzelf te danken heeft. Niemand ziet het als een maatschappelijk probleem, volgens de bandagist. De woningmarkt is een stoelendans voor de nieuwe rijke bewoners van de stad. Ben je te laat, dan heb je dikke pech.

De bandagist is op de leeftijd gekomen waarin de klassenverschillen zich plots scherp beginnen af te tekenen. Lange tijd leek iedereen uit hetzelfde hout gesneden, maar nu kopen zijn leeftijdsgenoten ineens een huis dankzij een jubelton van hun ouders (de honderdduizend euro die je belastingvrij kunt schenken, al kom je daar op de huizenmarkt niet heel ver mee tegenwoordig). Hem wordt niets gegund, want „dat werkwoord heeft deze stad verlaten. Wat je in de schoot wordt geworpen kan alleen nog uit de schoot komen waaruit je bent geboren.”

Maar hoe lang kan de stad nog doen alsof er niets aan de hand is? Wie buiten de boot valt, wordt langzaam gek. De bandagist is dan ook geen betrouwbare verteller. Fenomenaal raaskallend, met humor en tragiek, vertelt hij over zijn omzwervingen nadat hij op straat werd gezet. Nu verblijft hij ergens waar hij toegang heeft tot een onbeperkte hoeveelheid boeken en goede rode wijn uit Saint-Emilion, maar geen eten; pas aan het slot wordt duidelijk waar hij is.

Dronken en hongerig begint hij steeds meer te fabuleren als personages uit de literatuur die hij verslindt, hij versmelt met Dostojevski’s Raskolnikov uit Misdaad en straf (die zijn hospita vermoordt) of citeert de Dostojevski van Aantekeningen uit het ondergrondse. Hij ziet overal dubbelgangers, drinkt Meursault met Dorian Gray. De literatuur is zijn vlucht, het heden is een Danteske hel van mensen die naar schermpjes staren en fitgirls die voorbij sjezen op weg naar sushiwafels en shakshuka. Zijn we niet allemáál op weg waanzinnig te worden, vraagt de bandagist zich terecht af. Hoelang duurt het nog voor er weer op elke straathoek een gekkie staat te schreeuwen?

Illustratie Frann de Bruin

Woonstress

Ik schaamde me dus een beetje voor mijn uittocht uit Amsterdam, maar na een jaar of wat in een appartement elders dat ik met niemand hoefde te delen, begon ik te begrijpen hoe een fijne woning alles verandert. Hoe de dramatische ophemeling van de hoofdstad mijn geest had beperkt, en hoe het hebben van een ruimte je geest juist laat ademen. Maar ook hoe de afwezigheid van woonstress je zoveel weerbaarder maakt voor het leven. Het was geen banale reden geweest waarom ik Amsterdam had verlaten; een huis is altíjd een plotelement.

Je huis is een lichaam, schrijft Maurits de Bruijn treffend in zijn boek, „het tweede lichaam dat we hebben”. Het huis is geen bijzaak, maar een extensie van onszelf. „Ik zou nog verder willen gaan”, zegt David in Man maakt stuk ook nog, „en zeggen dat huizen altijd een rol spelen, in scheidingen, fraude, jeugdtrauma’s, het uiteenvallen van gezinnen.”

De verteller in Man maakt stuk – dat was genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs – valt het ook op, hoe de stad in korte tijd alarmerend schoon is geworden, hoe de buurtwinkels zijn vervangen door koffietenten en de stoepen worden geblokkeerd door gigantische rijwielen. De arme buurtbewoners zijn vervangen door jonge stellen in opzichtig dure kleding; „rijkdom was vervallen tot een look; een lifestyle.”

Maar net als de bandagist zit David vast aan Amsterdam. Hij kan niet weg, zoals een schrijver als ik. Hij is kunstenaar, en is voor zijn levensonderhoud afhankelijk van curatoren, tentoonstellingen en musea. Maar belangrijker nog is dat hij nergens anders dan in een stad kan wonen omdat hij homo is. „Veel mensen denken dat het een kwestie van willen is, maar ik ben gewoonweg niet veilig in de provincie, dorpen of buitenwijken. Hoe lager de vierkantemeterprijs, hoe groter de kans dat ik word beschimpt en bespuugd. Dat maakt dus dat ik als homo hoge huur betaal in ruil voor mijn veiligheid.” En zelfs in de stad voelt hij zich regelmatig onveilig.

Wanneer een groep jongeren van de stoep onder zijn serre hun dagelijkse hangplek maakt, begint de buurt te veranderen. De jonge mannen blowen, gebruiken lachgas en maken lawaai tot ’s avonds laat. Davids buurtgenoten groeten hem ineens, stellen zich aan hem voor. Ze willen dat ook hij klaagt bij de politie, dat maakt hun klacht sterker. Maar David wil hen niet aangeven.

Hij raakt gefascineerd door de jongeren, waarvan de leider ook nog eens heel aantrekkelijk is. Al is hij bang voor hen, hij voelt toch ergens een soort verwantschap. Zoals de jongeren is ook hij een paria in de buurt; ook hij heeft nergens een vaste plek voor zichzelf. Omdat hij slechts te gast is in het appartement van de kunsthandelaar, is hij afhankelijk van de goodwill van de eigenaar. Kon hij maar ruimte innemen, zoals deze jongeren onverstoorbaar doen.

Maar ook hij is deel van het probleem van de stad. Een van de sterke elementen in Man maakt stuk is dat de verteller geen veilige buitenstaander is, niet enkel het slachtoffer van een uitbuitend systeem. Hij is een wandelende tegenstelling. Als kunstenaar draagt hij bij aan de opwaardering van de buurt. En hij breekt door met een reeks schilderijen, waarin hij de jongeren van de stoep afbeeldt als homo’s verwikkeld in seksuele handelingen. Hij vraagt geen toestemming om hen tot zijn object te maken; ook hij maakt zich schuldig aan toe-eigening en het profiteren van andermans kwetsbaarheid.

TikTok-cliché

Het is de paradox die ook terugkeert in De perfecties van Vincenzo Latronico, dat niet Amsterdam maar Berlijn als onderwerp heeft. De stad verandert, en dat wat Berlijn ooit een aantrekkelijke, unieke plek maakte, is aan het verdwijnen. Maar Latronico’s hoofdpersonen zijn zelf ook deel van het probleem. Ze klagen hoe de stad in korte tijd zo duur is geworden, terwijl zij met hun perfecte plaatjes op sociale media en hun yupperige levensstijl ook bijdragen aan het wegduwen van de oorspronkelijke stad en haar cultuur.

Anna en Tom, twee jonge Italiaanse grafische ontwerpers, verhuizen naar Berlijn, aangetrokken door het imago van overvloed en vrijheid. Na een jaar van voortdurende verhuizingen veroveren ze een plek en leiden ze een leven als een TikTok-cliché: tropische planten in huis, houten vloeren, goede koffie, in het weekend brunchen met andere buitenlandse vrienden en feesten in de club Berghain. Latronico weet perfect hun generieke lifestyle te vangen, die niet eens zo veel verschilt van die van mij – precies dat maakt het zo’n benauwende vertelling.

Als digitale nomaden kunnen ze vaak op reis, en verhuren dan hun huis via Airbnb, waar hun woning doeltreffend als dromerig, knus nest geadverteerd wordt. Ondertussen verandert de stad in hoog tempo. Oorspronkelijke bewoners worden vervangen door jongere en rijkere nieuwkomers. Veel van hun vrienden verdwijnen ook stilletjes, weer terug naar het land van herkomst, de vele verhuizingen zat.

Het straatbeeld wordt homogener. Anna en Tom bezoeken zelf ook de speciaal-bierzaakjes en de kunstgaleries die de schoenmaker en de slager hebben verdrongen. „Ze realiseerden zich dat zij medeverantwoordelijk waren voor het probleem dat nu ook hun wereld begon te raken, maar ze realiseerden het zich op een onuitgesproken, liminale manier, zoals rokers wanneer ze aan kanker denken.”

Wat kunnen ze eraan doen? Hun verlangens worden geregeerd en bepaald door de sociale groep waartoe ze behoren, door sociale media, door het droombeeld waarmee de stad zichzelf verkoopt. Ze jagen die droom na, en ondertussen hollen ze hem uit.

Opvallend aan De perfecties is dat niet de personages zelf gek worden, zoals in De bandagist, of de boel grandioos laten escaleren, zoals in Man maakt stuk. Terwijl Anna en Tom uiteindelijk wegkomen met een erfenis en zich tot keurige burgers bekeren, had ik als lezer aan het slot zo’n grauw gevoel over het hedendaagse stedelijke leven dat ik zelf zin had om iets te slopen. We krijgen geen catharsis en blijven achter met de wanhoop. Wat kunnen we doen? Kunnen we wel iets doen? Hoe niet gek te worden in deze wereld?

Zoals de bandagist vluchten in de literatuur is natuurlijk geen duurzame oplossing, maar wel een heel fijne troost.