Neem alle Quirke-romans van John Banville mee op vakantie en hoop op regen

John Banville heeft afscheid genomen van het pseudoniem Benjamin Black. Zo lijkt het tenminste. Jarenlang schreef hij onder die naam politieromans, waarin een grote rol was weggelegd voor patholoog dokter Quirke. Over Quirke schrijft Banville nog steeds, maar nu onder zijn eigen naam. Het opgeven van het pseudoniem lijkt een logische beslissing. De Quirke-romans overschreden altijd al de grenzen van de genrefictie, je las ze niet om het plot, maar om de stijl, de onderkoelde humor, de sfeer; en die humor, sfeer en stijl zijn helemaal van Banville.

De garage is na Sneeuw (2021) en April in Spanje (2022) de derde politieroman die onder Banvilles eigen naam verschijnt. In het grauwe, provinciale Dublin van 1957 wordt in een afgesloten auto het lijk van de jonge historica Rosa Jacobs gevonden. Rechercheur Strafford, een vaste gast in de Quirke-serie, vermoedt zelfmoord, maar als Quirke het lijk onderzoekt, blijken er aanwijzingen te zijn dat ze is vermoord.

Vervolgens is het aan Strafford (‘Stafford?’ ‘Nee, Strafford’) om uit te vinden wie het heeft gedaan. Een eenvoudige zaak is het uiteraard niet, er zijn lijntjes naar het Duitsland van vlak na de oorlog, naar Israël, er is iets met atoomgeheimen – maar zoals gezegd, Banville lees je niet om het plot, maar om te genieten van zijn proza, van zijn beelden, van zijn doeltreffende karakteriseringen. Een kleine bloemlezing: een prior van een klooster heeft ‘oogleden zo fijn als gekreukeld crêpepapier’; professor Armitrage, bij wie de vermoorde Rosa studeerde, heeft ‘een smal gezicht en geolied zwart haar dat vanaf zijn voorhoofd recht naar achteren was geborsteld, waardoor het leek of hij voortdurend op een vage manier verbaasd was’. Enzovoort.

Je kan in deze tijd geen whodunits schrijven zonder op het genre zelf te reflecteren, zeker als je een schrijver bent die ironie niet schuwt. In Sneeuw, waarin Strafford de moord op een priester in een afgelegen landhuis onderzoekt, laat Banville iemand zich afvragen of alle bewoners het misschien samen hebben gedaan, zoals in dat boek van, kom, hoe heet ze ook weer – een duidelijke verwijzing naar Moord in de Oriënt-Expres van Agatha Christie. Iemand anders staat stil bij het ironische feit dat de moord dan ook nog eens in de bibliotheek is gepleegd – een bekend cliché uit het verleden van het genre.

Geen pastiche

Toch zijn de Quirke-romans geen pastiches of parodieën. Daarvoor neemt Banville het decor van het verhaal te serieus. Zijn beeld van het naoorlogse Ierland is allesbehalve ironisch. De bekrompenheid van de maatschappij en de almacht van de katholieke kerk, die levens en carrières kan maken en breken, en dat dan ook met enthousiaste gewetenloosheid doet, worden genadeloos neergezet. En ook zijn personages neemt Banville serieus. De drankzuchtige Quirke en de eenzaat Strafford worden steeds fascinerender naarmate je meer over ze leest, door hun verschillend achtergronden en persoonlijkheden, en door de humane manier waarop Banville ze beschrijft.

Dat is het enige probleem van De garage: op zich is het boek onderhoudend genoeg en prima als zelfstandige roman te lezen, maar de waarde ervan wordt sterk verhoogd als je Sneeuw en April in Spanje hebt gelezen. In Sneeuw wordt het personage Strafford uitgediept, in April in Spanje staat Quirke centraal in al zijn woedende onmacht. (‘Hij huilde op niemands schouder.’) Na lezing van die twee boeken begrijp je veel beter waarom Strafford en Quirke in De garage zo omzichtig met elkaar omgaan, ze krijgen er een dimensie bij, De garage wordt er een beter boek van. Lees ze alle drie, neem ze mee op vakantie en hoop op regen.