In de auto vraag ik mijn vader naar zijn verwachtingen. We gaan anderhalve week met elkaar doorbrengen, reizen samen vanuit Nederland de voormalige Duitse Democratische Republiek (DDR) in. Op 9 november zal het 35 jaar geleden zijn dat de Muur viel. Daarom heb ik hem uitgenodigd om met mij naar het DDR-museum in Berlijn te reizen.
Als we onderweg stoppen bij een tankstation naast Helmstedt-Marienborn, een beroemde grensovergang waar vooral West-Duitsers het Oosten in konden, loop ik even langs de voormalige grenshekken. Sinds 1996, mijn geboortejaar, is hier een museum ter herdenking van de voormalige scheiding. „Burgers uit het Oosten moesten lang wachten tot hun dromen om naar het Westen te gaan, waargemaakt konden worden”, lees ik bij de ingang, terwijl ik het geluid hoor van auto’s die op hoge snelheid beide kanten op rijden.
Ik vraag het mijn vader, die schuilend voor de felle zon bij het tankstation staat te wachten. „Droomde jij over het Westen?” Hij moet besmuikt lachen, denkt er even over na.
Wat ís de DDR? De DDR is in ieder geval de Val van de Muur, die Wende, het moment dat alles anders werd. Wanneer ik eraan denk, zie ik de beelden die mijn docent Duits liet zien in de vijfde klas van de middelbare school. Juichende mensen, mensen die elkaar de hand schudden, heroïsche muziek. Ik weet nog dat ik moest huilen, omdat ik me voor het eerst betrokken voelde bij mijn eigen geschiedenis. Maar ook leerde ik dat de DDR repressief was geweest, dat alles opgelegd werd door de staat, dat er geen keuzevrijheid was.
De DDR was ook een thuis. Mijn ouders zijn er allebei geboren en opgegroeid. Ze kwamen een halfjaar voor mijn geboorte naar Nederland. Dat was in augustus 1995, zo’n zes jaar nadat de Muur gevallen was. Ze hadden in Jena gewoond, een universiteitsstad in Thüringen, in Berlijn, en nu landden ze voor het eerst in het Westen, in Den Haag. Samen met mij en later met mijn zusje erbij leerden ze de Nederlandse taal en cultuur kennen. Ze vertelden zelden over hun jeugd, maar ik denk niet dat dat een bewuste keuze was: in Nederland voelde die tijd wel erg ver weg. „Mijn vaderland bestaat niet meer”, zei mijn moeder als ik ernaar vroeg. Zij was 16 jaar toen de Muur viel, mijn vader 24.
En toch heb ik altijd het gevoel gehad hun verhaal te moeten verdedigen. Juist omdat het beeld zo eenzijdig was. Dat het niet zo erg was geweest, hield ik nieuwsgierige mensen voor, het was ook gewoon leven. Niet altijd grauw, grijs, ook weleens goed. Vrouwenrechten, top geregeld. Iedereen had altijd een huis, top geregeld. Maar ik had alleen de kruimels aan kennis die mijn ouders zo af en toe hadden laten vallen. Ik verdedigde mijn ouders zonder hun verhaal echt te kennen.
En daarom wil ik mijn vader nu, tijdens deze anderhalve week, vragen het me te vertellen, hoe het toen was. Ik ben al eens in mijn eentje in het DDR-museum geweest en vond het toen vreemd om hun geschiedenis, míjn geschiedenis, zo educatief en speels verpakt te zien. Hoe zal hij het ervaren, vraag ik me nu af. Ik weet dat hij zichzelf nooit zo op de voorgrond zou zetten en ben benieuwd hoe hij op mijn vragen zal reageren, die ik, zo weet ik nu al, opdringerig zal gaan stellen. Dat hij minder vertelt dan ik zou willen, wijst niet per se op een verschil in karakter. Het is een generatieverschil misschien, maar het laat ook zien uit wat voor andere werelden hij en ik komen: mijn ‘ik’ is hier in Nederland belangrijk, hij heeft in de DDR geleerd dat zijn individualiteit er niet toe doet.
Mijn vader stemde toe, op één voorwaarde: dat ik daarna mee zou reizen naar zijn geboortestreek, verder het Oosten in, om een tweedehandswinkel te bezoeken die de inboedels van huizen verkoopt. Daar zullen we de échte DDR vinden, zegt hij stellig.
23 augustusDDR-Museum, Berlijn
De volgende dag staan we in het DDR-museum te kijken naar een maquette van de oude staat. Mijn vader staat aan de oostkant, bij Dresden, de regio waar hij is opgegroeid, en zegt dat hij niet echt over het Westen droomde. Het was in die regio lastig om überhaupt westerse tv- of radiozenders te ontvangen. Wilde hij naar het Westen? Hij wist niet eens echt wat het was, laat staan hoe ernaar te verlangen.
Hij kijkt nieuwsgierig om zich heen. We zijn hier voor openingstijd – een voorwaarde om met een fotograaf te mogen rondlopen – dus het is stil. Het blijkt een goede zet te zijn geweest om voor de toeristen uit het museum te bezoeken. Mijn vader lijkt het allemaal rustig in zich op te willen nemen. Daar is ruimte voor nodig.
Bij een muur met alledaagse DDR-producten toont hij niet het sentiment dat ik had verwacht
Een halfuur geleden stonden we voor de ingang te wachten op de fotograaf. „Ik ben bang voor verkeerde nostalgie”, zei mijn vader terwijl we over de Spree uitkeken. „Ik wilde nooit naar dit museum. Je eigen verleden plotseling in een museum zien, daar voelde ik me te jong voor. Ik vind het spannend, ik wil geen verkeerd beeld overbrengen. Te negatief, of te positief.”
„Waarom zou je dat spannend vinden?” vraag ik.
„Elke keer als ik met iemand in Nederland praat over de DDR, dan merk ik dat er bepaalde beelden en verwachtingen zijn bij die ander over hoe het daar was. Wil ik dat beeld bevestigen?”
Hij lijkt te vragen: mag ik me nostalgisch voelen over mijn jeugd in een land dat volgens velen grauw, onvrij en repressief was?
Bij een muur vol met alledaagse DDR-producten vertoont hij niet het sentiment dat ik had verwacht. Ja, de koffie die mijn vader als jonge man dronk staat hier in een vitrine, maar ook de Im Nu, een merk granenkoffie dat mijn moeder nog steeds dagelijks drinkt. Op de muur staat dat er vaak een tekort aan producten was.
„Tenzij je goede connecties had”, spreekt mijn vader de teksten tegen.
„En, hadden jullie die?”
Foto’s: Gordon Welters
Oma, zijn moeder, bleek de juiste relaties te hebben onderhouden met het winkelpersoneel, waardoor zij wel de bananen kregen die anderen misschien niet hadden. En daarom waren ze, zo blijft hij herhalen, toch wel gewoon tevreden.
De fotograaf blijkt zelf in Oost-Berlijn te zijn opgegroeid en was 16 toen de Muur viel. Hij verstaat geen Nederlands, dus hij begrijpt niet wat mijn vader allemaal vertelt, maar spiegelt zijn verhaal toch. Hoe was het? Eigenlijk heel gewoon. Je was tevreden met wat je had of je leerde tevreden zijn met wat je had.
Zowel de fotograaf als mijn vader gaat in het DDR-museum ook niet met meer dan nieuwsgierigheid door de woning die er nagebouwd is. Het is groter dan de woningen daadwerkelijk waren, zeggen ze. Dat bloemetjesbehang dat in de woonkamer hangt, dat wilde mijn oma ook graag. De stoelen zijn wat luxer, het bed is inderdaad erg klein en het shirt dat in de kledingkast hing, had mijn moeder ook. Blauw, van nep-zijde.
In de museumwinkel verkopen ze koelkastmagneetjes met „Heilstaat, hierheen”
Voor de fotograaf is het museum vooral veel herkenning. „Hoe kan het dat mijn kindertijd hier staat?” vraagt hij achteraf, verbaasd.
De verontwaardiging die ik bij beiden veel eerder had verwacht komt wel, maar pas in de museumshop, als ze de magneetjes zien die er verkocht worden. Er staan teksten op als „Heilstaat, hierheen” en „Pas op, Sperrgebiet”.
„Dit zou ik nooit op mijn koelkast hangen”, zegt mijn vader hoofdschuddend. De fotograaf zegt dat de stukjes Muur die je er kan kopen nooit echt kunnen zijn. „Zoveel muur was er niet eens.”
23 augustus Bernauer straße, Berlijn
Mijn vader had ook een stuk Muur, authentiek van achter de Brandenburger Tor, maar dat is hij kwijtgeraakt. Hij reisde pas twee maanden na de val naar het Westen, om rustig te kunnen kijken wat daar aan de andere kant eigenlijk allemaal was.
Ik ken mijn vaders verhaal van die gebeurtenis niet, die toch zo bepalend voor hem geweest moet zijn, dus ik vraag het hem terwijl we bij de herdenkingsplek zitten aan de Bernauerstraße. „Waar was je toen de Muur viel?”
Hier staan nog restanten, tussen hoge huizenblokken in, en een heropgebouwde kerk die de verdeling in eerste instantie niet overleefde. De toeristen zijn inmiddels wakker, dus we zoeken een rustig plekje. Een kerkklok luidt op de achtergrond terwijl we naar de restanten van de Muur kijken, intussen met graffiti bespoten.
Hij moet lachen om mijn vraag. Hij was op een conferentie. Die hadden ze als studenten theologie georganiseerd en hij vond het belangrijk dat die door kon gaan. Dus hij bleef, maar twee derde van de bezoekers niet, en de conferentie werd uiteindelijk toch afgeblazen.
Waarom ging hij niet zodra hij het nieuws hoorde, in zijn geval op de radio, met zijn studiegenoten mee naar Berlijn? Ik ben er zeker van dat ik dat gedaan zou hebben. Ik heb de indruk dat mijn vader niet zo goed durfde. Het was natuurlijk niet zeker hoe de situatie zich zou ontwikkelen, na november 1989, of de DDR zou blijven bestaan.
In het DDR-museum.
Foto’s: Gordon Welters
Dat is een reden, maar de eigenlijke reden was ook dat het allemaal wel prima was. Mijn vader studeerde toen, in Jena. Toen duidelijk werd dat de DDR zou ophouden te bestaan, gingen hij en zijn medestudenten – ze zaten samen in de faculteitsraad – vol enthousiasme aan de slag met de veranderingen. Ze schreven een nieuw curriculum en bogen zich over een hervorming van de statuten van hun opleiding. Tot de West-Duitse delegatie kwam en vertelde dat vanaf nu het West-Duitse curriculum zou gelden.
Als hij bij colleges later hoorde wat er goed was aan het Marxisme en Leninisme, schrok hij toch een beetje. Het was leuk om er theoretisch over te horen, het was anders om het lijfelijk te hebben meegemaakt. Maar hij zei er niets van, want hij wilde niet als domme Ossi overkomen.
En, belangrijker, lijkt mij, de West-Duitse studenten vroegen er ook niet naar. Je voegde je naar hen, die veel meer leken te weten en meer hadden gelezen. Die wel wisten dat je een thermobroek maar beter niet in de zomer aan kon doen. Die fout maakte mijn vader wel een keer, toen hij niet in Oost-Duitse kleding wilde lopen in het Westen. De thermobroek was het enige westerse kledingstuk dat hij had. Zij raakten ook niet in de war van de vele soorten tandenpasta in de supermarkt. „Waar heb je die allemaal voor nodig?” bromt mijn vader terwijl hij daar aan terugdenkt.
29 augustus Großhennersdorf, Sachsen
Bijna een volle week later parkeren we voor een grote loods. Dit is de tweedehandswinkel waar mijn vader graag heen wilde. Het is warm geworden, er hangt onweer in de lucht, wat hier op het platteland in Sachsen meer opvalt dan in Berlijn. In de tussentijd hebben we familie opgezocht en zijn we even niet met de DDR bezig geweest. Of toch wel, want die is overal.
Hier aan de grens met Polen en Tsjechië, waar de heuvels je van het ene naar het andere vervallen huis brengen, komen we elk jaar sinds ik jong ben. Door de huizen en de verweerde gezichten van de mensen, waar de sporen van het verleden op te zien zijn, werd ik altijd bevestigd in het negatieve beeld van de geschiedenis zoals ik die in Nederland had geleerd. En tegelijkertijd koesterde ik het: die ruime en rommelige achtertuin van het huis van mijn tante waar we altijd – en ook nu weer – verbleven. Dat zij iedereen kende in het dorp en elke dag wel weer iemand wist te helpen. Dat mijn vader altijd – en ook nu weer – zichzelf hervond in zijn geboortestreek door in het Duits te gaan praten, oude vrienden opzocht, maar ook minder spraakzaam werd.
Mijn vader raakt afgeleid door oude wasmanden die hij herkent van vroeger. „Zal ik er eentje meenemen?”
Nu we in deze loods staan vol met fysieke herinneringen, vraag ik mijn vader nog een keer naar zijn jeugd. Anders dan in het museum twijfelt hij nu over zijn antwoord.
„Is wat ik verteld heb wel interessant genoeg?” vraagt hij, en hij raakt afgeleid door wat oude wasmanden die hij herkent van vroeger. „Zal ik er eentje meenemen? Die kunnen we thuis nog gebruiken.” In deze loods is één keer per week een tweedehandswinkel open met spullen uit leeggehaalde huizen. Servies, schooltassen, oude radio’s; grotendeels DDR-producten die nog ver na die Wende in gebruik waren. Mijn vader wil er liever doorheen rommelen dan erover praten.
De eigenaar lacht sceptisch als ik zeg dat ik het een mooie hal vindt, met mooie spullen. Hij vertelt, met een accent zo typisch voor deze regio, dat er een jaar geleden twee Nederlandse vrouwen kwamen die alleen maar – alléén maar, gooit hij er met verbazing uit – DDR-spullen wilden hebben.
„Open een winkel daar”, suggereert een vrouw die meeluistert. Waar ik dacht dat het museum verwarring zou oproepen, is het deze opmerking in de tweedehands winkel. Dat ik een DDR-theepot gewoon in Nederland kan kopen, zo ver over de grens en weg van het verleden heen.
Door de gesprekken die ik dezer dagen gevoerd heb – met mijn vader, met mijn familie, met de fotograaf en met de winkeleigenaar – werd me duidelijk: na de val van de Muur deed het Oost-Duitse verhaal er niet meer toe. Het museum brengt het terug, maar in een opgepoetste, geromantiseerde versie. Hier in de winkel mag het er gewoon zijn.
Is mijn vaders verhaal interessant genoeg voor het Westen? Later op de dag, het onweer is intussen losgebarsten, zitten we in mijn tantes keuken. We praten na over de reis, morgen ga ik weer naar huis.
„Nog één vraag heb ik wel”, zeg ik, daarbij mijn vader onderbrekend die over de deelstaatverkiezingen praat die dit weekend hier worden gehouden, en waar de AfD op grote winst staat. „Als je een waarde uit de DDR zou moeten kiezen om aan je kinderen mee te geven, welke zou dat dan zijn?”
Hij noemt er twee: „Koester je contacten, maar wees op je hoede voor ideologie”. Wees open naar de ander, maar blijf kritisch. Het is een mooie tegenstelling die we vaker zijn tegengekomen: ga mee met de massa, maar blijf ook jezelf.
28 oktober Utrecht
Mijn vader appt me op een herfstige zondagmiddag. „Dit is het stukje van de Muur dat ik van de Brandenburger Tor heb meegenomen.” Een foto erbij van een steen met een gele rand.
Ik bel hem op. „Je hebt het teruggevonden! Waar?”
Hij was er niet eens echt naar op zoek, zo blijkt. Gewoon toevallig gevonden in een mandje met andere stenen. Ik vraag hem wat hij ermee gaat doen, of dit een erfstuk van onze familie moet worden – weer ben ik gretiger als het over zijn geschiedenis gaat dan hijzelf.
„Ja, dat moeten jullie zelf weten,” zegt hij.
Ik heb niets gekocht in de tweedehandswinkel, realiseer ik me terwijl ik onze gesprekken terugluister. Wel ooit magneetjes in het DDR-museum, die prominent op mijn koelkast hangen. Elke ochtend lees ik bij het koffiezetten de tekst die op een illustratie van een ondergaande zon staat: „Meine Heimat, die DDR”.
Geef mij dat stuk Muur maar, denk ik, terwijl ik naar de magneet kijk. Ik zoek er wel een plekje voor, gewoon op mijn bureau, voor dat échte stukje geschiedenis.