
Er gaat geen week voorbij of je hoort de ‘noodklok’ uit de Nederlandse industrie. Die waarschuwt voor een naderende ondergang. De belangrijkste boosdoener: hoge energieprijzen. Dat bedreigt energie-intensieve chemiecomplexen, zoals Chemelot en de Rotterdamse haven, of bedrijven als kunstmestfabrikant Yara en plasticfabrikant Dow.
Nederland is wat energieprijzen betreft „van het padje af”, waarschuwde voorzitter van industriebranchevereniging FME Theo Henrar in NRC. „De basisindustrie is in gevaar”, zegt de VEMW, de vereniging voor grote energiegebruikers. Ook in Den Haag klinken volop echo’s van die noodkreten, bleek eind vorige week in de Tweede Kamer. „De donkere wolken van de-industrialisatie hangen boven ons land”, aldus de VVD. „We zijn koploper in het uit de markt prijzen van onze industrie”, zei de ChristenUnie.
De Tweede Kamer sprak over de industrie vlak nadat naar buiten kwam dat twee kleinere chemische bedrijven in de Rotterdamse haven sluiten: pigmentmultinational Tronox en kunststoffenfabrikant LyondellBasell. Die laatste wees nadrukkelijk naar hoge energieprijzen als oorzaak.
Industriebedrijven en lobbyorganisaties grepen dit aan om opnieuw hun punt te maken. Nu zei Ingrid Thijssen, voorzitter van VNO-NCW, dat de industrie kapotgaat. Vrijdag deden de Nederlandse raffinaderijen vervolgens nog een noodkreet in De Telegraaf: zij zouden „op omvallen” staan. Daaronder ook Shell, dat eerder in de week al had laten weten nog eens goed te kijken naar de winstgevendheid van Europese chemiefabrieken van het bedrijf.
De industrie vraagt het kabinet nadrukkelijk om in te grijpen. De timing is geen toeval. De Europese Commissie maakt werk van maatregelen voor het behoud van de Europese industrie, met het doel onafhankelijker te worden van de VS en China. De tijdgeest is rijp, kun je zeggen, voor het perspectief van de industrie. Dichter bij huis beoogt het kabinet op 11 april te besluiten over de begrotingsupdate voor het aankomende halfjaar, de zogeheten Voorjaarsnota. Talloze sectoren lobbyen daarom voor hun positie.
De industrie zet vol in op de in hun ogen oneerlijke energiekosten waar het in Nederland mee te maken heeft en pleit voor de terugkeer van bepaalde subsidies. In hoeverre heeft de industrie een punt? En wat zou de regering kunnen doen?
Onterechte boete
Kort gezegd: het klopt dat de energieprijzen in Nederland relatief hoog zijn, zegt Pieter Boot van het Centre for International Energy Policy. In heel Europa zijn deze hoger dan op andere continenten: afgelopen februari kwam de gasprijs in Europa uit op het hoogste niveau in twee jaar tijd. Op dit moment ligt deze rond de 40 euro per megawattuur, waar de prijs vóór 2021 zelden boven de 30 euro uitkwam. Een gevolg van het wegvallen van Russisch gas.
Binnen Europa is Nederland weer relatief duur. Dat komt onder meer door hogere nettarieven. Boot: „Nederland heeft een probleem dat andere landen niet hebben. Door ons verleden met gas, lopen wij nu achter met het elektriciteitsnet.” Gas vereist een andere infrastructuur voor transport, opslag en doorvoer dan elektriciteit. Landen als Frankrijk verwarmen hun huizen al jaren via het elektriciteitsnet en hoeven hun net een stuk minder uit te breiden.
De kosten van verzwaring van het stroomnet, dat nodig is voor de energietransitie, worden tot 2040 geschat op in totaal 295 miljard euro. De nettarieven, waaruit die investeringen worden betaald, zijn in Nederland redelijk evenredig verdeeld tussen burgers en bedrijven ten opzichte van andere landen. „In Duitsland betalen huishoudens bijna de volledige netkosten voor de industrie. Daar is veel gedoe over”, zegt Boot.
Ook kent Nederland relatief hoge belastingen op energie vergeleken met de buurlanden: bij elektriciteit kan dit volgens data van de Europese Commissie oplopen tot circa 20 procent van de prijs, bij gas ligt dat nog hoger. Het draagt er volgens de industrie allemaal aan bij dat sinds 2021 de productie in de chemische industrie daalde met bijna 20 procent, bij de basismetalen 14 procent, aldus cijfers van het CBS.
Daarbij speelt ook mee dat er in de chemie sprake is van overcapaciteit. In China zijn er de afgelopen jaren veel productielocaties bijgekomen, waardoor Europese bedrijven met meer concurrentie te maken hebben gekregen. Nu de gasprijzen in Azië veel lager liggen dan in Europa, zien multinationals de aantrekkelijkheid van hun Europese locaties afnemen. LyondellBasell en Tronox verwezen expliciet naar deze mondiale overcapaciteit.
Concreet heeft de industrie een paar eisen: ze wil af van de extra, nationale belasting op CO2-uitstoot, die sinds 2021 in Nederland geldt en dit jaar voor het eerst effect heeft. Bedrijven vinden deze CO2-heffing een onterechte boete nu verduurzaming langzamer loopt dan verwacht. Ook willen ze lagere nettarieven voor de industrie.
Daarnaast verwijst de industrie naar een compensatieregeling voor CO2-kosten voor grote stroomverbruikers, die de afgelopen jaren wisselend is ingezet. Deze indirecte kostencompensatie (IKC) werd door het kabinet-Rutte IV afgeschaft, omdat het in feite een fossiele subsidie is. Dat zorgde destijds voor het leeuwendeel van grote prijsverschillen met België, Frankrijk en Duitsland: in Nederland betaalden bedrijven 95 euro per megawattuur stroom, in Duitsland was dat 46 en in Frankrijk 32, volgens onderzoek van bureau E-Bridge. Een bedrijf als zinksmelter Nyrstar legde de productie in Nederland stil, maar ging in België door.
Na kritiek is de IKC vorig jaar tijdelijk terug ingevoerd door toenmalig klimaatminister Rob Jetten (D66) – Nyrstar ging weer draaien. Daarvoor trok het kabinet 186 miljoen euro uit. Voor de periode na 2025 is dit nog niet vastgelegd, en daar lobbyt de industrie nu voor.
Tegengeluid
Tot zover het verhaal van de industrie. Waar je best enkele nuances bij kan aanbrengen, zegt Herman Vollebergh, hoogleraar bij Tilburg University en onderzoeker bij het Centraal Planbureau (CPB). „We zitten in feite met een aanpassingsprobleem, doordat de industrie geen goedkope gascontracten meer heeft.” Bovendien, zegt Vollebergh, heeft Nederland wel hoge energiebelastingen, maar het is maar de vraag in hoeverre bedrijven die ook echt betalen. „Dan moet je naar vrijstellingen kijken.”
En daar wordt het lastig. De precieze fiscale regelingen die landen voor hun industrie hebben opgetuigd, zijn vaak moeilijk te vergelijken en niet transparant, zeggen zowel Vollebergh als Boot. „Toen ik vijftien jaar geleden bij het ministerie van Economische Zaken werkte, probeerde ik ook eens uit te zoeken of onze bedrijven meer betalen”, vertelt Boot. „Daar kwam je niet achter: die landen vertellen echt niet wat die bedrijven precies aan nettarieven neerleggen.”
In grote lijnen denkt Vollebergh ook dat de elektriciteitstarieven in Nederland aan de hoge kant zijn. Daarbij spelen allerlei factoren op de elektriciteitsmarkt een rol, benadrukt hij, en ook de IKC en een voormalige korting die de industrie tot 2023 verkreeg op transportkosten voor stroom.
Toch is het gemakkelijk om vooral te luisteren naar de luidste stem, waarschuwt Vollebergh. „Je hoort vooral de verliezers”, maar niet elk bedrijf ondervindt evenveel nadeel. Zo zijn er een aantal grote energie-intensieve bedrijven die tegelijkertijd grote ontvangers zijn van verschillende duurzaamheidssubsidies, zoals Shell en ExxonMobil. Ook profiteren sommige ondernemingen van belastingvrijstellingen die „flink kunnen oplopen” (fossiele subsidies).
Een ander tegengeluid in de lobby van de industrie kwam half maart van een groep prominente economen. Volgens de economen, onder wie Barbara Baarsma (Universiteit van Amsterdam) en Hans Stegeman (Triodos Bank), is het niet meer dan logisch dat de omvang van de industrie in Nederland zal afnemen. Het tijdperk van overvloedig Gronings en Russisch gas is voorbij, en door de energietransitie winnen andere regio’s terrein als vestigingslocatie. In Spanje is bijvoorbeeld veel goedkope groene stroom beschikbaar, net als in Zweden. Dáár zullen industriebedrijven zich dus vermoedelijk in de toekomst vestigen, terwijl energieschaarste in West-Europa blijft. Mocht de politiek besluiten dat het bepaalde sectoren wil behouden en steun wil verlenen, dan moet dat Europees gecoördineerd worden, zeggen de briefschrijvers.
Tot slot komt de lobby volgens hen ten dele van bedrijven die de afgelopen jaren grote winsten hebben gemaakt, waarbij ze expliciet wijzen naar Shell en Yara. Verder zou de energie-intensieve industrie relatief beperkt bijdragen aan het bbp: zo’n 1 procent.
De kritiek van de economen raakt aan de politieke vraag: hoe verdeel je de lasten die opduiken nu er geen goedkoop gas meer is en de energietransitie gefinancierd moet worden? „De focus ligt nu erg op de pijn van de verliezers en hoe we die pijn moeten compenseren”, zegt ook Vollebergh. „Dat is niet hoe we hiernaar moeten kijken. De transitie is al lang aan de gang, en als we niet oppassen missen we de kansen die er zijn voor de ontwikkeling van nieuwe industrie.” Dáár moet wat hem betreft eerder het geld naartoe.
Ook Boot pleit voor het maken van scherpere keuzes. „Stel je zegt: we willen één raffinaderij, één staalfabriek, één bierbrouwer. Wat moet je doen om ervoor te zorgen dat het voor die bedrijven aantrekkelijk blijft?” Niet kiezen is „laf”, vindt hij. „Ik snap dat het moeilijk is, maar het is te makkelijk om te zeggen dat het niet kan.”
De kritische geluiden vanuit de industrie vinden hun weerklank in de politiek. In recente actieplannen vanuit Brussel maakt de Europese Commissie het overeind houden van de industrie tot speerpunt. Europa zoekt naar oplossingen voor de instroom van goedkope, Chinese producten via protectionistische belastingen op niet-Europese producten.
De angst is dat de Europese industrie anders omvalt en zodoende het continent wéér afhankelijker maakt van het buitenland, zoals de VS en China. Ook heeft de Europese Commissie lidstaten opgeroepen om energiebelastingen (op elektriciteit) te verlagen, zodat de Europese industrie weer concurrerender wordt.
Stiller, en voorzichtiger, begint op de achtergrond langzaamaan de discussie over een betere coördinatie over welke industrie waar het beste werkt: wat als het continent de strategische voordelen binnen Europa nou optimaal uitbuit? Als Zweden en Spanje, met overvloedige groene stroom, staal gaan maken, en Nederland zich richt op drones? Publiekelijk willen politici zich daar nog niet aan branden. CPB-directeur Pieter Hasekamp betoogde dit wel met zoveel woorden in een opiniestuk dat hij vrijdagmiddag publiceerde in Het Financieele Dagblad.
‘Duitse route’
De Haagse politiek is ondertussen niet doof voor de zorgen uit de industrie. In het regeerakkoord zette het kabinet al een streep door de voorgenomen extra CO2-heffing en de verhoging van de energiebelasting voor grootgebruikers van het vorige kabinet. Inmiddels heeft de Tweede Kamer het kabinet opgeroepen snel met een plan van aanpak te komen om „een gelijk speelveld” met onze buurlanden te herstellen.
De coalitie lijkt de IKC terug te willen brengen en ook in de CO2-heffing aanpassingen te doen. De Tweede Kamer schaarde zich deze week achter een motie die een uitzondering vroeg voor bedrijven die door een uitblijvende netaansluiting niet kunnen verduurzamen. Minister Sophie Hermans van Klimaat en Groene Groei (VVD) zei dat zulke uitzonderingen moeilijk uitvoerbaar zijn, omdat dan per berdrijf moeten worden uitgezocht wie niet kán verduurzamen en wie niet wíl.
De uitbreiding van het stroomnet is een ingewikkelder, en prijziger, probleem. Schuiven met de lasten van de netwerktarieven richting burgers ligt gevoelig. Een andere optie is de ‘Duitse route’: daar heeft de beoogde coalitie net bekendgemaakt honderden miljarden te willen lenen voor onder meer de uitbreiding van het net.
In Den Haag schaarde bijna de voltallige Tweede Kamer (behalve JA21 en FVD) zich deze week achter een iets andere oplossing. Tennet leent op de internationale kapitaalmarkten via eigen vermogen geld voor investeringen. Via een soort gift, een zogeheten ‘kapitaalstorting’ aan Tennet, zou de netbeheerder tegen goedkopere rentes kunnen lenen. Dit draagt, hoopt de Tweede Kamer, bij aan lagere nettarieven, omdat Tennet zo netuitbreiding goedkoper kan financieren. Wel loopt door een dergelijke storting de staatsschuld verder op.
Minister van Financiën Eelco Heinen (VVD), die zich positioneert als strenge handhaver van begrotingsregels, is hier vermoedelijk geen fan van. Klimaatminister Hermans houdt zich vooralsnog stil over haar voorkeur in de financiering van het stroomnet en zei alle opties in de Voorjaarsnota te overwegen.
