Nederlands bedrijf moet schadevergoeding betalen aan Iraanse slachtoffers van Iraakse gifgasaanvallen in jaren tachtig

Forafina Beleggingen, voorheen KBS Holland, moet een schadevergoeding betalen aan vijf Iraanse slachtoffers van Iraakse gifgasaanvallen in de jaren tachtig. Dat heeft de rechtbank in Den Haag woensdag bepaald. Het bedrijf, dat destijds chemische stoffen leverde aan Irak en door de slachtoffers aansprakelijk wordt gesteld voor het letsel dat zij opliepen door mosterdgasaanvallen van dat land, moet de schadevergoeding betalen nadat het geen verweer voerde tegen de aansprakelijkheidsstelling. De rechter heeft de hoogte van de vergoeding nog niet bepaald.

De vijf Iraniërs – ten tijde van de aanvallen tussen de 16 en 22 jaar oud – waren militair of vrijwilliger in het Iraanse leger, toen ze volgens hun advocaat Liesbeth Zegveld „afschuwelijk letsel” opliepen door Iraakse aanvallen met mosterdgas, onder meer aan hun longen, ogen en huid. Ze vochten in het grensgebied tussen Iran en Irak. Tijdens deze Irak-Iranoorlog (1980-1988) zette Irak herhaaldelijk chemische wapens in, waaronder mosterdgasmunitie.

Melchemie niet aansprakelijk

Naast KBS Holland klaagden de slachtoffers ook Otjiaha, voorheen Melchemie, aan. Volgens de slachtoffers wisten beide bedrijven dat de stoffen die zij aan Irak leverden werden gebruikt voor de productie van mosterdgas en niet als bestrijdingsmiddel voor de landbouw, zoals zij altijd hebben beweerd. Melchemie is volgens de rechtbank echter niet aansprakelijk. Toen het bedrijf de chemische stof TDG, nodig voor mosterdgas, aan Irak leverde, zou nog niet in brede kring bekend zijn geweest dat het Iraakse regime mosterdgas inzette in de oorlog tegen Iran.

Nog onduidelijker is het volgens de rechtbank of Irak het door Melchemie geleverde TDG gebruikte om mosterdgas mee te maken. „Die stof kan ook voor vreedzame doeleinden worden gebruikt, bijvoorbeeld als bestrijdingsmiddel in de landbouw of voor de vervaardiging van plastics”, aldus de rechtbank.