N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Vijftien uur per week, bijvoorbeeld in diensten van drie uur per dag. Zo’n werkweek voorzag John Maynard Keynes, een van de bekendste economen uit de geschiedenis, in een essay dat hij in 1930 schreef. In Economic Possibilities for our Grandchildren schetste Keynes een toekomst waarin veel werk door technologie overbodig zou zijn geworden. Die resterende drie uur per dag zouden eigenlijk vooral nodig zijn om de doener in ons tevreden te houden.
Gelijk kreeg Keynes niet. Of in ieder geval: nog niet. De econoom bleef zelf kinderloos, maar de Amerikaanse publieke radiozender NPR interviewde in 2015 twee kleinkinderen van zijn jongere zus Margaret, die werkten als hoogleraar en psychotherapeut. De een zei eerder vijftien uur per dag te werken dan per week. De ander zat op vijftig uur per week.
Amerikanen maken vandaag de meeste uren van vrijwel alle bewoners van industrielanden, hoewel het aantal wel stevig is gedaald ten opzichte van een halve eeuw geleden. Maar Europeanen zijn al een stuk verder in Keynes’ richting opgeschoven. Hier zie je het gemiddeld aantal gewerkte uren in Nederland sinds 1970, en dat in de VS.
Nederlanders werken gemiddeld nu nog maar iets meer dan 1.400 uur per jaar, en dat is, op de Duitsers en Noren na, het laagste cijfer van alle industrielanden. Omgeslagen per week, vakanties incluis, is dat 27,2 uur. Aangezien de Nederlandse werkweek in 1930 48 uur was, zitten we al bijna op de helft van wat gebruikelijk was toen Keynes zijn essay schreef. Anders gezegd: onze (over)grootouders werkten zes dagen in de week, wij gemiddeld nog maar iets meer dan drie.
Dat wordt een ding: de bovenstaande grafiek komt, maar dan alleen voor Nederland, ook naar voren in het maandag gepubliceerde Rapport Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050, dat een uitstekend hoofdstuk over economie bevat.
Het lage gemiddelde aantal werkuren voor Nederlanders wil niet zeggen dat hier niet veel gewerkt wordt. Integendeel. Volgens gegevens van de OESO hebben we de hoogste participatiegraad – het deel van de beroepsbevolking dat werkt – van alle industrielanden. En de participatie van jongeren is zelfs met grote afstand het grootst.
Alleen werkt een groot deel van de Nederlanders in deeltijd, en dat haalt het gemiddelde aantal jaarlijkse uren flink naar beneden. Berekeningen verschillen, maar gesteld mag worden dat het Nederlandse bruto binnenlands product per gewerkt uur – een ruwe meting van de productiviteit – relatief groot is.
We werken dus, samengevat, massaal in Nederland en maken individueel relatief weinig uren. Samen komt dat er toch op neer dat het aantal gewerkte uren in de hele economie hoog is vergeleken bij dat in de meeste andere landen. Het is slechts een procent of 10 minder dan de hardwerkende Amerikanen, maar 10 procent meer dan Duitsers, Fransen of Italianen.
Dat laatste werpt een nieuw licht op het idee om gewoon meer te gaan werken om zo de krapte op de arbeidsmarkt te verlichten. In het onderwijs is dat bijvoorbeeld al geopperd. De oproep een paar uren meer maken, waarna de tekorten snel verdwijnen, is makkelijker gedaan dan uitgevoerd.
Want wie wil dat? Het Centraal Bureau voor de Statistiek telde in het derde kwartaal iets meer dan een half miljoen mensen die meer uren zouden willen werken en daarvoor beschikbaar zeggen te zijn. Dat lijkt veel, maar het is bijna een halvering ten opzichte van tien jaar geleden. En dan nog is de kwestie of vraag en aanbod van die extra arbeid wel op elkaar aansluiten. Geen detail hier: de Staatscommissie wijst erop dat het CBS tot 2021 óók bijhield hoeveel mensen minder uren wilden werken. Dat waren er bijna evenveel als mensen die meer uren wilden. Zo groot is het onbenutte arbeidspotentieel dus helemaal niet.
Dat is ook logisch. Met de enorme arbeidsparticipatie van dit moment kan je veronderstellen dat in veel niet-eenpersoonshuishoudens beide partners al werken en er behoorlijk moet worden geschipperd met de balans tussen werk en zorg – iets wat alleenstaanden sowieso al moeten. Misschien zit gewoon niemand meer op extra arbeidstijd te wachten.
Zo komt het totaal aan gewerkte uren, dat volgens onderzoekers van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) gelijk kan worden gesteld aan het totale arbeidsaanbod in een land, alsnog in de knel. En niet alleen in Nederland. Het speelt in heel Europa.
Overal daalt het gemiddeld aantal gewerkte uren per jaar, nu en in de toekomst. Overal speelt de vergrijzing een grote rol bij het verdwijnen van arbeid. En overal is het vooral migratie die ervoor zal moeten zorgen dat het arbeidsaanbod overeind blijft. Volgens de IMF-onderzoekers gaat dat de komende jaren niet lukken. Het aantal gewerkte uren in de EU, een basis voor welvaartsgroei, zal in de eerstvolgende vier jaar voor het eerst licht dalen.
De oplossing? Erg lastig. Maar je zou kunnen zeggen dat, als er een moeilijk oplosbaar probleem is bij het aanbod van arbeid, je iets moet gaan doen aan de vraag naar arbeid. Minder doen, andere activiteiten die minder arbeid vergen, vergaande automatisering en robotisering. Dat is, in de zorg- en diensteneconomie die Nederland vooral is, makkelijker gezegd dan gedaan. Maar waarschijnlijk ligt daar wel de oplossing.
En het lijkt uiteindelijk misschien toch behoorlijk veel op de toekomst die Keynes voor ogen had.