Nederland gaf relatief weinig uit aan energiesteun

Energieprijzen Het bedrag dat het kabinet uitgaf om burgers te compenseren voor de gestegen energieprijzen ligt onder het EU-gemiddelde.

Steunmaatregelen voor de gestegen energieprijzen zijn volgens economen niet zonder risico. Overheden zouden hiermee inflatie kunnen aanwakkeren.
Steunmaatregelen voor de gestegen energieprijzen zijn volgens economen niet zonder risico. Overheden zouden hiermee inflatie kunnen aanwakkeren. Foto Rob Engelaar/ANP

Nederland was qua energiesteun niet zo gul als andere EU-lidstaten. Het bedrag dat het kabinet uitgaf om burgers te compenseren voor de gestegen energieprijzen ligt onder het EU-gemiddelde. Dat schrijven economen van het ministerie van Financiën dinsdag in economenvakblad ESB.

Vorig jaar maart, na de inval van Rusland in Oekraïne, stegen de energieprijzen – die toen al enige tijd aan het stijgen waren – nog forser. Het Nederlandse kabinet trok 23,5 miljard uit voor maatregelen om de effecten daarvan te verzachten. Eind vorig jaar kregen alle energieverbruikers in Nederland 190 euro uitgekeerd van de staat. Sinds dit jaar compenseert het kabinet burgers en bedrijven met een prijsplafond. In veel landen viel de uiteindelijk gerealiseerde steun lager uit dan de aangekondigde steun, onder meer doordat de energieprijzen eind vorig jaar sterk zijn gedaald. In Nederland komen de kosten voor het prijsplafond hierdoor mogelijk neer op ongeveer 5 miljard euro.

Economen Pierre Lievers en Jasper Schalkwijk berekenden hoeveel procent van het bruto binnenlands product (bbp) de uitgaven voor de uiteindelijk gerealiseerde steunmaatregelen van vorig jaar en dit jaar behelsden. Ze maken onderscheid tussen gerichte steun (alleen aan de laagste inkomens) en generieke steun, aan elke energiegebruiker, ook aan gebruikers die de rekening ondanks gestegen kosten nog kunnen betalen.

Nederland gaf in totaal 2,1 procent van het bbp uit. Een derde van de Nederlandse steun was alleen voor de laagste inkomens – ongeveer hetzelfde als het Europees gemiddelde. Spanje gaf net iets meer uit aan totale steun: 2,3 procent. Duitsland en Frankrijk zaten dichter bij het gemiddelde van 2,8 procent met respectievelijk 3,2 en 2,9 procent van het bbp. Polen, zo berekenden de economen, deed met 4,5 procent ten opzichte van het nationaal inkomen relatief de grootste uitgaven aan energiesteun.

Niet zonder risico

Steunmaatregelen voor de gestegen energieprijzen zijn volgens economen niet zonder risico. Overheden zouden hiermee inflatie kunnen aanwakkeren. Met name de steun die ook bij hoge inkomens terechtkomt, draagt volgens economen bij aan verdere stijging van de prijzen. Consumenten kunnen door steunmaatregelen meer geld uit blijven geven, waardoor de economie niet verder afkoelt. En dat is juist nodig om de hoge inflatie waar landen mee kampen in te dammen.

Griekenland gaf relatief het meeste geld uit (5,1 procent van het bbp) dat ook in de zakken van hoge inkomens terechtkwam. In totaal gaf het land 5,7 procent van het bbp uit aan energiesteun. De Griekse overheid financierde dat deels door relatief veel ‘overwinstbelasting’ te heffen bij energiebedrijven. Dit is een belasting op ‘buitensporige’ winsten die sommige energiebedrijven zouden hebben gemaakt als gevolg van de gestegen prijzen. Voor Griekenland kwam dat neer op 3 procent van het bbp. Europese lidstaten hieven gemiddeld met 0,4 procent van hun bbp veel minder overwinstbelasting. Hetzelfde percentage geldt voor Nederland. In Griekenland werd dus een aanzienlijk groter deel van de kosten voor energiesteun teruggehaald bij de betrokken bedrijven dan in de rest van de EU.

Zuid-Europese lidstaten, die vanwege hun soms hoge staatsschulden beperkte budgettaire ruimte hebben, gaven meer uit aan energiesteun dan verwacht. Op het hoogtepunt van de crisis, schrijven Lievers en Schalkwijk, werd gevreesd dat deze landen minder in staat zouden zijn burgers en bedrijven te compenseren voor de gestegen energiekosten. Dit zou een „verstorend effect” hebben op het gelijke speelveld voor bedrijven op de Europese interne markt. Bedrijven in landen die minder energiesteun bieden, zouden dan een oneerlijke achterstand oplopen ten opzichte van bedrijven in landen die meer steun uitkeren. Uit de berekeningen van de twee economen blijkt nu dat deze zuidelijke lidstaten burgers en bedrijven in vergelijkbare mate hebben ondersteund als de rest van de EU.

Volgens Lievers en Schalkwijk lijkt het gevreesde effect van de ongelijkheid tussen lidstaten niet te zijn opgetreden. Uiteindelijk blijkt bijvoorbeeld Duitsland, dat met een steunpakket van 200 miljard euro (voor vorig jaar, dit jaar en komend jaar) destijds voor onrust zorgde, met de huidige maatregelen en energieprijzen minder steun te bieden aan burgers dan onder meer Italië en Polen. Een mogelijke verklaring voor de verschillen in uitgaven is volgens de onderzoekers dat de effecten van de energiecrisis per land anders zijn. In landen waar traditioneel veel met variabele energiecontracten wordt gewerkt, werden de prijsstijgingen bijvoorbeeld sneller gevoeld en voelden overheden de noodzaak om snel steun te verstrekken eerder.