Natuur hoort niet alleen buiten, maar ook ín de stad

Symbiose Meer groen zorgt voor meer leefbaarheid, gezondheid, biodiversiteit. Hoe komt de natuur ook in de stad?


Still uit de documentaire Grijsgroen van Rik van der Linden.

Kijk, dat zijn beukenhaag en wilde liguster. Hier wat kamille. „Allemaal inheems”, zegt Marian Stuiver, wijzend naar de tuin van hun Wageningse nieuwbouwwoning. Palmbomen of oleanders komen er niet in, omdat lokale insecten, vogels, schimmels en wormen daar niks mee kunnen. „Ons grote doel is mollen, egels en vleermuizen in de tuin.”

Stuiver is hoofd Green Cities aan Wageningen University and Research en schrijver van het boek The Symbiotic City (1922), een pleidooi voor ‘symbiotische steden’: plekken waar mensen en natuur veel meer verweven met elkaar zijn dan nu. De lijst van bewezen voordelen van meer groen in de stad groeit snel, volgens onderzoekers in Wageningen: het verbetert het milieu, de biodiversiteit, luchtkwaliteit, het zorgt voor minder geluidsoverlast, verkoelt in sommige gevallen tot wel 20 graden tijdens hitte. Er zijn diverse positieve effecten op de gezondheid en sociale verbondenheid: in groene steden gaan mensen vaker een blokje om en komen ze elkaar vaker tegen.

Maar écht groene steden krijg je niet alleen met wat inheemse liguster en kamille in de tuin, erkent Stuiver. Uiteindelijk moet de maatschappij „van het antropoceen naar het symbioceen”, van een samenleving gericht op mensen naar een samenleving die in symbiose leeft met de rest van de natuur.

Grote woorden, maar ook steeds meer steden en provincies bezigen die over meer natuur in de stad. Van ‘groene corridors’ in Rotterdam tot een ‘miljoen-bomen-plan’ in Limburg. Maar hoe kunnen steden daadwerkelijk symbiotischer worden?

De kern is volgens Stuiver dat inwoners en beleidsmakers moeten leren denken in netwerken in plaats van in hokjes. Niet de natuur zien als iets dat losstaat van de gebouwde omgeving, maar iets wat er constant mee in verbinding staat, als iets waar de stad onderdeel van is en niet zonder kan.

Voorbeelden van netwerken zijn bewonersverenigingen die afspraken maken over welk type groen er in tuinen en perken in de wijk staat, een ‘plantenbibliotheek’ zoals in de Wageningse woonwijk van Stuiver – een kleine tuinkas waar bewoners plantjes kunnen achterlaten voor bure. Of een veldje in de wijk waar mensen hun tuinafval kunnen omzetten in bruikbare compost voor wijkbewoners, en voor de insecten en planten in de omgeving. Die composthopen werden onlangs wel in de fik gezet door hangjongeren, volgens Stuiver: „Ook wat betreft de netwerken rond die pubers is er dus werk aan de winkel.”

Nederland als deltastad

Er is meer samenwerking nodig om het groen binnen en buiten de stad te verbinden, denkt die [Stuiver identificeert zich als non-binair (die/hun)]. Aan de rand van hun Wageningse nieuwbouwwijk kijk je uit over Binnenveldse Hooilanden, een weidegebied tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug met onder meer veel uilen, orchideeën, de moerasparelmoervlinder, de modderkruiper. Door middel van natuurlijke afwatering via drassige grasvelden en sloten staat de woonwijk in directe verbinding met dat natuurgebied, en daarmee weer met andere gemeentes, provincies en waterschappen. Stuiver vindt daarom dat de blik op steden ‘gekanteld’ moet worden. „Nederland is geen verzameling losse steden en groene gebiedjes, maar één grote deltastad die eigenlijk al in het Roergebied begint, met in het midden de Hoge Veluwe en de Oostvaardersplassen als een soort grote stadsparken.”

Internet of Nature

Iemand die op een andere manier probeert stad en mens aan elkaar te verbinden, is Nadina Galle. Zij ontwikkelde aan de Amerikaanse universiteit MIT het concept Internet of Nature, een toekomstvisie waarin technologie mensen en de rest van de natuur in contact brengt. „Dat gebeurt nog niet zo snel als nodig is”, zegt ze aan de telefoon. In veel grote steden, zelfs de steden die ambitieuze plannen hebben voor de aanplant van bomen – Sydney, Amsterdam, Milaan – verdwijnt er de afgelopen jaren nog altijd meer groen dan er bij komt.”

Ze wil digitaal in kaart brengen hoe het gaat met de stadsnatuur, en die informatie veel helderder overbrengen aan inwoners. „We hebben tegenwoordig de technologie om dat te doen: bodemsensoren, satellietbeelden om het groen te monitoren. Die gegevens kun je weer combineren met informatie over de gezondheid in een buurt.” Als duidelijker wordt wat het directe voordeel is voor bewoners, wordt het draagvlak vanzelf groter, denkt ze.

Galle ontwikkelde daarnaast samen met anderen de app NatureDose, een ‘stappenteller voor de natuur’ die meet hoeveel minuten je in het groen bent geweest en je net dat duwtje kan geven om naar een park te gaan.

3/30/300-regel

Dat roept wel de vraag op of meer technologie de beste manier is om de relatie tussen mensen en de rest van de levende wereld te versterken: creëren apps niet juist een extra kunstmatige laag die werkelijke verbinding in de weg staat? „Daar kun je heel filosofisch over doen, maar als dit werkt als tussenstap naar echte symbiose, lijkt me dat grote winst”, zegt Galle.

Ook Cecil Konijnendijk werkt aan het versterken van de verbinding tussen stadsbewoners en het groen. Hij doet dat als ‘urban forester’, als onderzoeker verbonden aan diverse universiteiten, en hij richtte het Nature Based Solutions Institute op, een bedrijf dat steden wereldwijd adviseert over vergroening. Hij bedacht de vuistregel ‘3/30/300’, bedoeld om stadsbesturen en inwoners duidelijker te maken waar het volgens hem heen moet: drie bomen zichtbaar vanuit ieder huis, 30 procent groen oppervlak vanuit de lucht gezien, en maximaal 300 meter afstand tussen iemands huis en een park of groene ruimte.

„‘3/30/300’ is een voorbeeld van een formule die makkelijk te communiceren is, die kan helpen om echt anders te gaan kijken naar natuur in de stad.” Maar je moet nog allerlei groepen meekrijgen, zegt hij, van architecten tot stadsplanners en bewoners. „Bomen en andere natuur moeten gezien worden als cruciale infrastructuur. De manier waarop we de laatste 150 jaar met steden zijn omgegaan: daarmee gaan we die ‘3/30/300’ niet redden”, zegt hij. „Het moet een stadsrevolutie worden.”

Scholeksters op het dak

Die stadsrevolutie lijkt ver weg, als je in Rotterdam rondloopt: weinig steden voelen zo grijs, zo weinig groen aan, en al helemaal op deze grauwe januaridag. Toch zijn ook hier veel initiatieven om de band tussen mens en de rest van de natuur te verbeteren. De Rotterdamse filmmaker Rik van der Linden maakte de tv-serie Grijsgroen voor RTV Rijnmond, waarin hij aan bewoners de dieren en planten op een andere manier laat zien.

Zo volgde hij één broedseizoen een nest scholeksters op een Rotterdams dak. „Je bent geneigd om te denken: wat dóét zo’n beest hier?” Totdat je beter kijkt en ziet dat de kiezels die op daken liggen, erg lijken op de kiezels die liggen in de kustgebieden waar de scholekster voorkomt. De eieren van de scholekster lijken zelf ook op kiezels, zodat ze gecamoufleerd zijn. Zo kunnen scholeksters perfect nestelen op kiezeldaken.

Of neem een ander dier uit Grijsgroen: een slechtvalk die boven op de hoogbouw van het Erasmus MC nestelt. „De slechtvalk ziet de hoge gebouwen als kliffen”, zegt Van der Linden, de favoriete habitat van de vogel. En in de stad kan de slechtvalk lekker jagen op duiven. Als je zo kijkt naar het stadsleven, verandert ook de blik op de duif: dat zijn niet zomaar de ‘vliegende ratten’, maar onderdeel van een natuurlijke voedselketen, zegt hij: „We moeten de stad leren zien als natuurgebied. Zodat we niet alleen vergroenen omdat het moet van de politiek, maar omdat we het wíllen, omdat we nou eenmaal veel liever wonen in een stad waarin we omringd worden door al het andere leven.”

Balans zoeken

Maar is dat ‘omringd worden door het andere leven’ wel zo fijn? De natuur is ook gevaarlijk en onvoorspelbaar. Mensen hebben niet voor niets de laatste eeuwen de natuur beheerst: plagen, roofdieren, ziektes, ook die zijn er onderdeel van. „Maar we hebben de natuur zó beheerst dat die vrijwel onzichtbaar is nu”, zegt Marian Stuiver. De zoektocht naar hoe het daadwerkelijk symbiotisch kan worden in de stad zal door blijven gaan. „Symbiose betekent ook dat het niet te veel ten nadele van de mens moet uitpakken.”

Zoeken naar de juiste balans is lastig, merkte Cecil Konijnendijk toen hij het Canadese Vancouver adviseerde over vergroening van die stad. „Daar liepen ineens weer wasberen, coyotes, zelfs poema’s en beren tussen de huizen.” In die stad hebben ze gezegd: we gaan proberen er echt anders mee om te gaan, dus die dieren niet meteen weer de stad uit te jagen. Dat betekent dat mensen ook hun gedrag moeten aanpassen. Als je een coyote tegenkomt tijdens het hardlopen, moet je leren hoe je daarop reageert en veilig wegkomt, in plaats van dat je een geweer meeneemt.

Mensen zullen moeten wennen aan een andere aanblik van de stad, denkt ook Nadina Galle: „We zijn te gewend geraakt aan vlak en recht. Het pad van de toekomst gaat veel hobbeliger zijn. Letterlijk: hobbeliger, rommeliger.”

Het is een grote transitie, zeker niet makkelijk. „Je kunt niet zeggen: we blijven gewoon op dezelfde manier leven, snelwegen en kaarsrechte autowijken bouwen met af en toe een symbiotische wijk tussendoor”, zegt Marian Stuiver. Echte vergroening vergt een heel andere blik op wat een stad eigenlijk is: een integraal onderdeel van een ecosysteem waar mensen niet alleen maar van kunnen nemen, maar ook aan teruggeven.