Terwijl Osman Salkic langs de resten van een massagraf loopt, verschijnt een kalme glimlach op zijn gezicht. Tijdens zijn eerste tocht twintig jaar geleden stuitte hij op een lichaam in de bossen rondom Srebrenica. „Ik zag een schedel, pakte die op en legde ‘m langs de kant van de weg voor de forensische experts”, vertelt hij, waarna een geruststellende blik volgt. „Het is normaal dat we lijken tegenkomen.”
Die tocht bleef het niet bij één schedel, ze vonden er vier.
Achter Salkic lopen nog zo’n zesduizend anderen. Dinsdagochtend begonnen ze aan de driedaagse Mars Mira (De Vredesmars) om deze vrijdag aan te komen in Srebrenica voor de dertigste herdenking van de genocide die daar vanaf 11 juli 1995 plaatsvond. Daarbij werden in enkele dagen 8.372 Bosniakken (Bosnische moslims) vermoord. Hun moeders, vrouwen en kinderen werden mishandeld en gedeporteerd. Het lukte de Nederlandse VN-troepen van Dutchbat, die sinds 1994 gestationeerd waren in Srebrenica, niet om de mensen te beschermen.
Lees ook
De oorlog in het voormalige Joegoslavië en de nasleep van de val van Srebrenica – 1991-2025
De deelnemers lopen van Nezuk naar Srebrenica, in het oosten van Bosnië en Herzegovina. Het is precies de omgekeerde route waaraan zo’n tienduizend mannen op 10 juli 1995 begonnen toen ze zagen dat de Servische troepen onder leiding van de Bosnisch-Servische generaal Ratko Mladic oprukten naar Srebrenica tijdens de oorlog in Bosnië (1992-1995), dan nog onderdeel van het voormalige Joegoslavië. De meesten van hen werden onderweg vermoord. Slechts 3.000 mannen haalden na een dagenlange, soms maandenlange tocht het dorpje Nezuk, waarachter de vrije stad Tuzla lag.
Zware herinneringen
De felle zon, afgewisseld met onweersbuien en regen, doorweekte kleren, steile heuvels en gladde modderpaden
en dat zo’n 35 kilometer per dag
maken de herdenkingstocht fysiek uitdagend.
Maar het zijn vooral de herinneringen die elke stap op dit grondgebied zwaar maken voor de overlevenden, nabestaanden en alle andere deelnemers.
„Ik denk aan mijn twintig naaste familieleden die tijdens deze dodenmars zijn vermoord”, zegt Alvir Hasanovic, schuilend voor de regen. Hij wist als 21-jarige de vlucht te overleven. Wel werd hij na 22 dagen gevangengenomen en verbleef hij zes maanden in een concentratiekamp. „Sommige lichamen van mijn familie zijn nog steeds niet gevonden.”
„Mijn vader is hier vijfhonderd meter vandaan vermoord”, zegt Damir Cvrk, terwijl hij naar adem hapt vanwege een steile klim. Tijdens de val van Srebrenica was hij een vijf dagen oude baby. „Ik wil lopen waar mijn vader liep en bij elke stap probeer ik me zijn laatste gedachtes voor te stellen. Soms lach ik, soms huil ik.”

Damir Cvrk was een vijf dagen oude baby tijdens de val van Srebrenica.
Foto Bahrudin Bandic

Alvir Hasanovic overleefde als 21-jarige de vlucht, maar werd opgepakt en zat zes maanden in een concentratiekamp.
Foto Bahrudin Bandic
De in Nederland woonachtige Bosniër Esmir Kustura, op zijn twaalfde gevlucht uit Visegrad, loopt voor het eerst mee, voor de toekomst van zijn kinderen. „De genocide in Srebrenica is het einde van de oorlog in Bosnië, die begon vanaf 1992 in Visegrad, Bijeljina en Prijedor. Daar waren massaslachtingen, moorden, verkrachtingen en daar hoor je zo weinig over”, zegt Kustura lopend over een modderig, steil bospad. „Ik maak me echt zorgen – ook voor mijn kinderen – dat dit weer kan gebeuren.”
Paddenstoelen en fruit
Onderweg delen vanuit de achterbak van hun auto’s families eten en drinken uit aan de deelnemers.
Om de zoveel kilometer staan ze er: kinderen met bakjes vol snoep,
moeders met zelfgebakken cakejes,
en zelfs een oma die zelfgebreide wollen sokken uitdeelt – dat helpt tegen de blaren.
Zij wonen hier nog, in het gebied waar de oorlog het hevigst was.
De deelnemers zijn ze dankbaar, maar hoe fysiek zwaar de tocht ook is, allemaal zeggen ze dat deze mars niks is vergeleken met wat hun vaders, opa’s en partners moesten doorstaan. Op videobeelden uit die tijd is te zien hoe totaal vermagerde mannen door de bossen lopen. Sommigen trokken dagenlang door de bergen zonder schoenen – alleen geïmproviseerde verbanden dekten hun voeten af.
Eén overlevende vertelt dat hij 13 kilo afviel in 13 dagen. Osman Salkic bereikte Nezuk in zes dagen – hij at paddenstoelen en net opkomend fruit. „Het was puur overleven”, zegt Salkic. Water dronken ze uit de bergbeekjes. Maar uithongering was niet het enige gevaar. De grootste angst was om opgepakt te worden door de Servische soldaten die alle wegen hadden afgezet. Of geraakt te worden door een kogel of granaat.
Tijdens sanitaire stops wordt dertig jaar later nog steeds gewaarschuwd voor de vele landmijnen die toen verspreid werden en nog steeds niet allemaal zijn opgeruimd.
De vader van Damir Cvrk haalde het niet. Hij werd geraakt door een tankgranaat, vlakbij Nezuk waarachter het veilig was voor de Bosniakken. „Hij kon de vrede al zien”, zegt Cvrk, die zelf met zijn moeder naar een concentratiekamp werd gebracht en jaren later naar Zweden vluchtte. „Op deze route, van Nezuk naar Potocari, is bij elke stap iemand gestorven”, zegt Cvrk. „Het is een pad vol bloed.”
Zo’n zesduizend mensen lopen de driedaagse Mars Mira (Vredesmars) van Nezuk naar Srebrenica, precies de omgekeerde route waaraan zo’n tienduizend mannen op 10 juli 1995 begonnen.
Foto’s Bahrudin Bandic
‘Ontkenningsgenocide’
Nu begeleidt Cvrk andere kinderen van slachtoffers tijdens de Mars Mira. „Ik begon zeven jaar geleden met 25 kinderen, dit jaar zijn het er 330.” Hij wil dat zij ervaren wat hun vaders meemaakten, de verhalen horen van de overlevenden en vooral leren wat er is gebeurd. „Want dertig jaar later wordt deze genocide nog steeds ontkend”, zegt Cvrk. „Eigenlijk maken we nog steeds een genocide door – de ontkenningsgenocide die zich vooral afspeelt op sociale media.”
In 2001 bestempelt het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag de massaslachting in Srebrenica die plaatsvond in de dagen na 11 juli 1995 als genocide. De Servische opdrachtgevers en militaire leiders werden opgepakt en veroordeeld. Maar in Servië en onder Bosnische Serviërs wordt de genocide door velen ontkend. Het aantal doden wordt betwist, leugens worden verspreid dat de kisten die begraven worden leeg zijn en in de steden waar een Servische meerderheid woont duiken steeds vaker afbeeldingen op die veroordeelde oorlogsmisdadigers zoals Ratko Mladic verheerlijken.
Zelfs de voormalig burgemeester van Srebrenica, de Bosnische-Serviër Mladen Grujicic, hoort bij die ontkenners. Hij noemt 11 juli 1995 een ‘bevrijdingsdag’: „Het moment dat Srebrenica eindelijk bevrijd werd van de Bosniakken.”
Die ontkenning wordt gezien als de laatste fase van genocide: door te ontkennen dat de slachtoffers hebben bestaan, wis je ze uit en heeft het nooit plaatsgevonden.
Lees ook
Dertig jaar later en nog steeds geen monument om de genocide in Srebrenica te herdenken: ‘Het is een open wond’

Osman Salkic overleefde tijdens de ‘dodenmars’ door paddenstoelen en net opkomend fruit te eten
Foto Bahrudin Bandic
De overlevenden begrijpen nog altijd niet waarom er ooit oorlog uitbrak, zegt Osman Salkic. „We vierden alle feestdagen van orthodoxen, katholieken en moslims”, zegt Salkic. Nooit voelde hij enige spanning tussen de drie etnische groeperingen – Bosniakken (moslims), Bosnische-Kroaten (katholieken) en Bosnische-Serviërs (orthodoxen) – die decennialang vredig samenleefden en zelfs buren waren van elkaar. In een paar jaar tijd zorgde nationalistische ophitserij tot een van de bloedigste oorlogen in de recente Europese geschiedenis.
Salkic keerde terug naar Srebrenica, waar hij nog een huis heeft. Maar sinds de genocide voelt hij zich er niet meer welkom. „Ik moest naar de rechter om te bewijzen dat ik daar woon, ik vond een bom bij het raam van mijn huis en de politie komt niet opdagen als we een melding maken van een inbraak”, zegt Salkic die nu in Sarajevo woont en werkt.
„Alles wat leuk was aan mijn leven gebeurde in Srebrenica”, verzucht hij. Daar ging hij naar school, zijn kinderen werden er geboren. „Uiteindelijk hebben de Serviërs hun doel bereikt”, zegt Salkic. „We zijn verdreven uit Srebrenica.”
