Naast het enige buitenbad van Koeweit doen vermoeide arbeidsmigranten een dutje, of de afwas

Harige benen steken onder het douchehokje uit. Badmeester Amr ziet me ernaar kijken en begint op de deur te bonzen. Het probleem: het bad is op dit tijdstip gereserveerd voor vrouwen. Nog een probleem: de benen zijn niet van een zwemmer, maar van een van de mannen uit Bangladesh die het zwembad onderhouden en schoonmaken. En, zegt Amr, het is niet de bedoeling dat zij hier douchen.

Schuldbewust stapt de man uit het hokje. Donker haar, mager, ik schat hem begin twintig. Ik vraag waarom hij hier doucht. Hij had gezweet van het werk, zegt hij. Dat is niet heel logisch, want de werkdag is net begonnen. Ik vraag hem waar hij woont. In Khaitan, een overvolle wijk vol slechtbetaalde migranten in appartementenblokken in erbarmelijke staat.

In Koeweit bestaan villawijken en vervallen buurten naast elkaar. In de villawijken wonen Koeweiti’s en expats, in de vervallen wijken de armste arbeidsmigranten. Zoals de zwembadwerker; hij deelt er een kamer met zeven anderen. Ik snap dat douchen op het werk prettiger is.

Hij is niet de enige die van het Swimming Pool Complex zijn thuis lijkt te hebben gemaakt. Het is het enige openbare buitenbad van Koeweit. Ik kom er geregeld en vaak is er zo goed als niemand, althans qua zwemmers. Soms tref ik een schoonmaakster aan, slapend op een matje in de douches in de kelder, slippers en telefoon naast zich. Ze komt uit Nepal. Dat zei ze toen ze een keer verschrikt wakker werd en ik een praatje probeerde te maken. Of ik zie de dames die de wc-blokken schoonmaken hun kleren en potten en pannen wassen onder de buitendouche. In hun blauwe outfits en kleurige hoofddoek zitten ze gehurkt te boenen. Een fles Fairy – de regionale variant van Dreft – naast zich.

Het Swimming Pool Complex, het enige openbare buitenbad van Koeweit.

Foto Mohammed Alkouh

Ik vind dat om meerdere redenen een beetje onprettig. Dat ik tussen de etensresten sta te douchen, is er een van. Maar meer nog word ik overmand door een gevoel van triestheid; dat deze mensen in wezen geen thuis hebben, terwijl ik lekker diervriendelijke conditioner in mijn haar sta te smeren.

Eigenlijk ziet iedereen die in het Swimming Pool Complex werkt er sjofel en moe uit. Ze sloffen door het complex met een vaatdoekje in de hand, proberen zuchtend een kapotte parasol omhoog te krijgen of hangen verveeld achter de balie.

Het complex, gebouwd in 1988, bestaat uit veel beton en weinig groen. Het water komt uit zee – zoals al het water in Koeweit – en is ontzilt in een van de acht ontziltingscentrales in het land. Watertekort is er niet echt, maar al dat ontzouten trekt wel een zware wissel op de elektriciteitsvoorziening en dus de planeet.

Van half zes ’s morgens tot half elf ’s avonds houdt Nurnahar de boel schoon

„Kip, rijst, vis, groente, peper, kruiden.” Nurnahar (48), rond gezicht, glinsterend neussierraad en een zwart-witte hoofddoek die als een soort cape over haar werkkleding uitloopt, beschrijft de lunch die ze elke dag van huis meeneemt. Van half zes ’s morgens tot half elf ’s avonds houdt ze de boel schoon. Lange werkdagen, maar dat deert Nurnahar niet. Thuis is het niet per se comfortabeler; ook zij deelt een kamer met vijf anderen. Het bedrijf waarvoor ze werkt, regelt huisvesting en transport naar het werk, verder niets. Eten koopt en kookt ze zelf, en neemt ze dus mee naar het zwembad. Ze verdient 350 euro per maand, komt uit Mumbai, is ongetrouwd en begrijpt niet wat ik bedoel met de vraag of ze haar werk leuk vindt.

Wat ze vooral belangrijk vindt, is dat ze „over een tijdje” drie maanden met verlof gaat naar huis. Haar familie woont „niet ver van de Gateway of India”. Ze begint me tot in detail uit te leggen hoe je bij haar huis in Mumbai komt. Dan vindt ze het mooi geweest en schiet het wc-blok in. Ik heb dan mijn baantjes, die ik elke vrijdagochtend trek, er al op zitten. Binnen, want dat bad is langer en buiten is voor families; dat betekent kinderen. Voor baantjes trekken geldt: hoe minder zielen, hoe meer vreugd. Ik douch buiten, droog vijf minuten op in de zon. Dan trek ik jurk en gympen aan, zeg gedag tegen de badmeesters en stap in de auto.

Op de terugweg rij ik even langs het gebouw waar Nurnahar woont – dat had ze me ook tot in detail uitgelegd. Het is een grijs woonblok in een dichtbevolkte buurt met stoffige straten, veel Indiase winkeltjes en hete zanderige vlakten waar tientallen oude Tata-bussen geparkeerd staan waarin iedereen naar zijn werk vervoerd wordt. Het is 45 graden en niemand loopt voor zijn plezier op straat. Ik denk dat het zwembad niet alleen een werkplek en praktische (af)wasplek is voor Nurnahar. Het is ook een plek waar je tenminste kunt ademhalen.