De Arnhemse burgermeester Ahmed Marcouch maakt werk van de belofte te gaan lobbyen voor een verbod op koranverbrandingen. In een brief aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid, verzoekt Marcouch hen een verbod in te stellen „op het demonstratief verbranden en vernielen van religieuze en levensbeschouwelijke voorwerpen en symbolen in de openbare ruimte”.
De timing van de brief is niet vreemd, na een roerige week voor Arnhem. Marcouch legde dit weekend Pegida-voorman Edwin Wagensveld een verbod op, toen hij in de stad een koran wilde verbranden. Reden hiervoor was de veiligheid, aldus Marcouch. De politie adviseerde hem de demonstratie te verbieden, nadat ze had gehoord van mogelijke plannen voor een terroristische aanslag vanuit jihadistische hoek op de Pegida-leden.
Pegida is een rechts-radicale en anti-islamitische groepering, en Wagensveld vernietigt vaker korans. In januari kwam hij om die reden al naar Arnhem, wat escaleerde toen een grote massa tegendemonstranten stenen en vuurwerk gooiden naar de politie.
Denemarken
De belangrijkste argumenten van Marcouch voor een verbod zijn het beschermen van de „nationale veiligheid en democratische rechtsstaat”, zo schrijft hij in de brief. „Extremisten met een giftige, pyromane agenda van vernietiging en verbranding trachten het huis van de democratische rechtsstaat binnen te dringen”, aldus de burgemeester, die al sinds het incident in januari openlijk pleit voor een verbod.
In de brief verwijst Marcouch naar Denemarken. Daar werd eind vorig jaar een verbod ingesteld op het „ongepast behandelen” in de openbaarheid van „teksten die van belang zijn voor een religieuze groep”. Dit besluit was het gevolg van problemen met de veiligheid en verslechterde relaties met landen waar de islam veel aanhangers heeft. De situatie in Nederland kan inmiddels met die in Denemarken worden vergeleken, vindt Marcouch.
emeritus hoogleraar informatierechtEgbert Dommering Er wordt vrij snel gezegd dat iets een beperking is van de vrijheid van meningsuiting
In december verhoogde de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) het dreigingsniveau voor terrorisme (uit verschillende hoeken) van drie naar vier (met als hoogste niveau vijf). Koranverbrandingen speelden daar onder meer een rol in, maar de NCTV kan niet zeggen hoezeer die het dreigingsniveau precies beïnvloedden. Hugo de Jonge (minister van Binnenlandse Zaken, CDA) schreef in een Kamerbrief september vorig jaar de ontwikkelingen in Denemarken „met interesse te volgen”.
Marcouch stelt in zijn brief ook dat de democratie wordt uitgehold als de „ruimhartige interpretatie” van de vrijheid van meningsuiting voor de één, onderdrukking of haat jegens de ander” aanzwengelt. Vrijheid betekent volgens hem ook in vrijheid een godsdienst kunnen aanhangen.
De burgemeester gebruikt een advies over het schrappen van het verbod op godslastering van de Raad van State uit 2009. De Raad schrijft hierin dat „in extreme gevallen van kwetsing van de godsdienstige gevoelens” bepaalde maatregelen vallen te rechtvaardigen. Het verbod op godslastering werd destijds wel ingetrokken.
‘Groepsbelediging’
„Ik pleit in mijn brief voor het verbieden van een handeling”, zegt de burgemeester desgevraagd, „dat tast het demonstratierecht niet aan”. „Haatzaaien en discriminatie mogen bijvoorbeeld ook niet, los van of dit in een demonstratie gebeurt”, zegt hij. Als het verbod op de vernietiging van religieuze uitingen er echt zou komen, is dat ook geen reden voor een burgemeester om vooraf een demonstratie te verbieden, aldus Marcouch. „Het is dan aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of de wet wordt overtreden, en de politie kan op hun verzoek ingrijpen.”
„Er wordt vrij snel gezegd dat iets een beperking is van de vrijheid van meningsuiting”, zegt Egbert Dommering, emeritus hoogleraar informatierecht aan de Universiteit van Amsterdam. „Maar er is een grens tussen een krachtige uiting en een poging iemand de mond te snoeren.” Een boekverbranding hoort volgens Dommering bij het tweede.
De burgemeester gebruikt een advies over het schrappen van het verbod op godslastering van de Raad van State uit 2009
Dommering: „Het argument vóór een verbod is dat je dit kunt zien als een vorm van groepsbelediging.” Maar dat brengt moeilijkheden met zich mee. Groepsbelediging is in Nederland gedefinieerd als een verbale handeling. „Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bepaalde eerder dat dit ook met anderen middelen kan”, zegt Dommering. „Bovendien moet je duidelijk maken dat het ook echt belediging van een volksgroep is. Ook hier lijkt jurisprudentie van het EHRM dat te ondersteunen.” Met het in 2009 opgeheven verbod op godslastering heeft het idee van Marcouch niets te maken, vindt Dommering. „Een verbod op godslastering is het beschermen van autoriteiten, bij een verbod op boekverbranding ben je bezig mensen in hun overtuigingen te beschermen.”
Wagensveld schrijft op X dat hij bezwaar heeft gemaakt bij de gemeente Arnhem tegen het verbod op de demonstratie. Ook heeft hij bij de voorzieningenrechter een verzoek ingediend vanwege zijn gebiedsverbod. De gemeente Arnhem laat weten dat Wagensveld inmiddels een nieuwe demonstratie heeft aangemeld, voor 30 maart aanstaande.
Lees ook In Arnhem delen moslims de koran gratis uit: ‘Meer lezen over een ander geloof kan nooit kwaad, toch?’
De startleeftijd voor het bevolkingsonderzoek naar darmkanker moet worden vervroegd van 55 naar 50 jaar, vindt de Maag Lever Darmstichting. Dat is ook de Europese aanbeveling; in andere Europese landen en ook internationaal is dit al gebruikelijk. De stichting overhandigt daarvoor dinsdag een petitie aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Meer dan 50.000 mensen hebben die ondertekend.
Nu krijgt iedereen tussen 55 jaar en 75 jaar om de twee jaar een paarse envelop in de brievenbus, met de oproep om wat ontlasting op te sturen. Als daar bloedspoortjes in zitten, volgt een coloscopie: een maag-darm-leverarts onderzoekt de binnenkant van de darm met een camera op een flexibele slang. Ieder jaar krijgen 12.000 mensen de diagnose darmkanker. In 2022 stierven 4.500 mensen aan de ziekte. Drie vragen over een verlaging van de beginleeftijd voor de darmkankerscreening.
1 Waarom wijkt Nederland af van de Europese aanbeveling?
Het bevolkingsonderzoek darmkanker is in Nederland in 2014 geïntroduceerd voor mensen tussen 55 jaar en 75 jaar. Daarbij is afgeweken van de aanbeveling van de Europese Gezondheidsraad om te beginnen vanaf 50 jaar. De belangrijkste reden was dat er te weinig capaciteit was om coloscopieën uit te voeren. Daarom is de invoering ook in fases gegaan: jaarlijks werden nieuwe leeftijdsgroepen toegevoegd, pas sinds 2019 wordt de volledige leeftijdsgroep opgeroepen.
„Die coloscopiecapaciteit is nu voldoende”, zegt Manon Spaander, maag-lever-darmarts in het ErasmusMC. Toch adviseerde de Gezondheidsraad in 2022 opnieuw om de beginleeftijd op 55 jaar te houden, maar met een proef uit te zoeken of screening vanaf 50 jaar zinvol is.
2 Hoeveel levens zou screening vanaf 50 jaar redden?
In 2022 overleden 161 mensen tussen 50 en 54 jaar aan darmkanker, Bijna 700 mensen tussen 50 en 54 jaar kregen de diagnose darmkanker. Bij 65 procent van hen, zo’n 455 personen, was de kanker al uitgezaaid – je merkt vaak pas in een later stadium dat je ziek bent. Uitzaaiingen bij darmkanker kunnen zich beperken tot de lymfeklieren in de buurt van de tumor, maar ze kunnen ook in de lever zitten, het buikvlies, de longen, of in lymfeklieren verder weg van de tumor. „De overlevingskans bij uitgezaaide darmkanker ligt tussen 10 tot 30 procent”, zegt Spaander. „Bij een beperkte uitzaaiing kunnen we wel beter behandelen dan vroeger, maar niet meer genezen.”
Door ook die jongere leeftijdsgroep op te roepen, zal darmkanker vaker in een vroeg stadium ontdekt worden. „Dan is het meestal goed te genezen. De behandeling is vaak ook minder zwaar.”
Het bevolkingsonderzoek loopt nog te kort om te kunnen vaststellen of het inderdaad sterfte aan darmkanker voorkomt. „Dat gaan we nu onderzoeken. Maar we vinden meer mensen met kanker in een vroeg stadium, dat maakt aannemelijk dat je ook minder sterfte krijgt”, aldus Spaander.
Het effect valt of staat bij de opkomst. De laatste drie jaar geven steeds minder mensen gehoor aan de oproep voor het bevolkingsonderzoek. De opkomst is nu 57 procent, bij de introductie was dat nog 70 procent. Hoe dat komt is niet duidelijk.
3 Zijn er nadelen aan het verlagen van de screeningsleeftijd?
Een screening onder grote groepen gezonde mensen levert altijd fout-positieve uitslagen op: een aanwijzing voor kanker die bij nader onderzoek loos alarm blijkt. Het bloed in de poep komt dan bijvoorbeeld door een aambei. Dat levert onnodige onrust op bij deze mensen, en ze moeten een vervelend kijkonderzoek ondergaan. „Voor deze leeftijdsgroep nemen we aan dat dit hetzelfde is als voor 55-jarigen: zo’n 3 tot 4 op de 10 positieve uitslagen blijken achteraf fout”, aldus Spaander. Ze verwacht een geringe toename van darmkankergevallen – en daarmee kosten – als de leeftijdsgrens wordt verlaagd naar 50 jaar. „Je voorkomt hiermee juist darmkanker bij de mensen vanaf 55 jaar.”
Deze foto is typerend voor de afgelopen tijd in Ugchelen, vindt Chris de Winter (72). Hij tikt op een zwart-witfoto in De Bron, dat op de keukentafel ligt in zijn ruime twee-onder-een-kapwoning. De Winter is redacteur van het kerkdorpsblaadje en schreef namens de plaatselijke PKN-kerk een stukje in de editie van 23 oktober. De foto toont een stuk karton dat tegen een raam van een oude basisschool in Ugchelen is geplakt. „Elk mens verdient een warme plek!”, staat erop, met een getekend hartje erbij. En daar weer onder, in een ander handschrift: „Behalve vluchtelingen.”
Begin oktober kondigde Apeldoorn aan dat de gemeente tot 31 december honderd noodbedden wil neerzetten in het oude schoolgebouw in Ugchelen, voor vluchtelingen die tijdens hun aanmeldproces niet meer in aanmeldcentrum Ter Apel terechtkunnen. Het oude gebouw staat midden in het dorp. Met honderd meter verderop de spiksplinternieuwe katholieke basisschool, de bso en het kinderdagverblijf.
Meteen na aankondiging van het plan ontstaat protest. De gemeente besluit na een dag al dat de opvang wordt beperkt tot een nachtnoodopvang. Toch laten ouders van leerlingen en omwonenden van de basisschool van zich horen. Er worden spandoeken bij het oude schoolgebouw opgehangen, met teksten als „Niet naast onze kinderen, dat moeten we verhinderen” en „AZC heilig, school onveilig”.
In een appgroep met zo’n zestig mensen spreken we af wie ’s avonds gaat staan als er bussen komen
Op 9 oktober gooit een onbekend persoon een explosief in de beoogde nachtopvang. Door de schade moet de komst van asielzoekers worden uitgesteld. Op een daaropvolgende informatieavond van de gemeente voeren woedende tegenstanders volgens aanwezigen het hoogste woord. Maar burgemeester Ton Heerts wijkt niet verder af van het plan.
Wanneer voor de tweede keer, laat in de avond, een bus met asielzoekers uit Ter Apel het dorp binnenrijdt, wordt die opgewacht door een groepje buurtbewoners. De asielzoekers worden uitgejouwd. Op beelden is te zien dat politiemensen een haag vormen, zodat de vluchtelingen naar binnen kunnen lopen. „Kijk eens, mooie kleertjes”, roept een buurtbewoner. Een ander: „Hij heeft nog een duurdere jas dan ik!” Iemand die uit de bus stapt heeft een gitaar op zijn rug, waarop hoongelach klinkt.
Een maand later is het stil in het dorp. Journalisten en cameraploegen hebben het protest gefilmd, ouders en omwonenden gesproken en vertrokken weer. De spandoeken bij het oude schoolgebouw werden weggehaald, de schade van de explosie is gerepareerd. Pas twee keer hebben asielzoekers de nacht doorgebracht in Ugchelen.
Welke gevoelens blijven hangen bij bewoners?
‘Perfect’
Wie Ugchelen inrijdt, ziet aan de dorpsrand grote, vrijstaande koophuizen en lanen met hoge bomen. In de dorpskern enkele huurwoningen. Ugchelen heeft een protestants kerkje, een supermarkt en een winkelstraat met rode klinkers. Het dorp heeft zo’n 6.000 inwoners, van wie een derde ouder is dan 65. Er zijn wandelclubs, een tennisvereniging en ’s avonds wordt er gebiljart in het dorpshuis Ugchelens Belang. De gelijknamige dorpsvereniging organiseert jeugddisco’s en een sinterklaasintocht. De buurtbus draait op vrijwilligers.
Bas te Riele (55) en Jaap van de Kamp (57) vinden Ugchelen „fijn en groen”. Ze drinken een alcoholvrij biertje in het dorpshuis. Aan de andere tafels wordt gekaart, het vrouwenkoor is net klaar met repeteren en de biljartclub verorbert een bittergarnituur. Te Riele woont al zijn hele leven in Ugchelen, Van de Kamp sinds een paar jaar. „Maar ik voel me geen nieuwkomer”, zegt hij. „Als je een beetje je best doet, is het een open gemeenschap.”
Ja, ze zien overal in het land weerstand tegen asielopvang, maar bijna iedereen die NRC in Ugchelen spreekt, zegt dat ze het hier niet op deze manier hadden verwacht.
Kritisch
„Ik had verwacht dat mensen kritisch zouden zijn, maar niet discriminerend,” zegt een man bij de biljarttafel. Vanwege de gevoeligheid van het onderwerp wil hij anoniem blijven. De biljarter was op de informatieavond: „Voor mijn gevoel hadden een paar ouders van basisschoolkinderen de overhand en die reageerden heel agressief.”
De dorpsraad heeft slechts vier of vijf mails en een belletje over de kwestie gehad, zegt voorzitter Te Riele. „En die berichten waren niet negatief, eerder vragend.” Dat komt volgens medebestuurslid Van de Kamp misschien omdat de raad niet overal bekend is, maar ook omdat maar een klein deel van het dorp rond de school woont. „Degene die het hardst schreeuwt, krijgt de aandacht, hè”, zegt Te Riele.
„Jij bent de spreekbuis van Ugchelen, hebben de mensen het veel over de asielzoekers?”, vraagt Te Riele aan de uitbaatster van Ugchelens Belang, Gonny Bakker (‘Gon’), die een schaal gevulde eieren voor de mannen neerzet. Ze schudt haar hoofd. „Heel Nederland had het erover. Maar nu valt het mee.” Kent ze mensen die enorm tegen zijn? Ze denkt na. „Nee, ik zou het niet weten.”
Degene die het hardst schreeuwt, krijgt de aandacht
Toch zijn de tegenstanders er wel degelijk. „Wij zijn de harde kern”, zegt Ugchelenaar Taco Oosterkamp (44). Hij heeft vier kinderen van basisschoolleeftijd en maakt zich zorgen. „Deze mensen uit de bussen zijn niet gescreend, wij zijn zo het afvoerputje van Ter Apel.” Oosterkamp maakte de protestspandoeken en hing ze aan de oude school. „In een appgroep met zo’n zestig mensen spreken we af wie er ’s avonds gaat staan als er bussen komen. Dan tellen we de mensen, kijken we of het COA zich aan de afspraken houdt.”
Kan hij zich voorstellen dat andere dorpsbewoners dat intimiderend vinden? „Een paar mensen in de groep zijn soms iets te enthousiast, om het maar zo te zeggen. Ik begrijp ze wel, er komt veel emotie bij kijken.”
„Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen”, zegt Ramona Schol (42), in de deuropening van haar huis achter de basisschool als ze wordt gevraagd naar haar precieze zorgen over de asielzoekers. „De kinderen op school zijn zo’n opvang niet gewend. Er komen alleen mannen en je weet niet wat die mensen hebben meegemaakt.” [Een incorrect beeld: volgens de site van de gemeente kunnen er ook vrouwen komen.]
Schol: „Vroeger was ik hier helemaal niet zo mee bezig. Maar nu denk ik: we zijn ons de hele tijd aan het aanpassen. Overal worden moskeeën gebouwd en Sinterklaas is niet meer wat het was. Er zijn weinig woningen, waarom gaan wij niet voor?” De landelijke discussie over „de grenzen dicht” vormde misschien ook wel haar mening, denkt ze.
Appgroep
De Winter, van de dorpskrant, blijft achter met een oncomfortabel gevoel, zegt hij. In de buurtpreventie-appgroep laaide direct na de aankondiging van de gemeente een discussie op. „Iemand schreef: ‘Hoorden jullie dat er een asielzoekerscentrum komt? Onze veiligheid is in het geding.’ Mensen reageerden gelijk: ‘Hoezo? Moeten we bang zijn voor deze mensen?’” vertelt De Winter.
Uiteindelijk wordt een aparte appgroep opgericht voor „iedereen die zich zorgen maakt” over de noodopvang. „Niet zeuren als het straks uit de klauwen loopt,” zegt iemand nog ter afscheid.
De harde tegenstanders hebben volgens sommige dorpelingen een „racistische” of „bevooroordeelde” mening. Tegenstanders zouden asielzoekers op de informatieavond ‘spermabommen’ en ‘criminelen’ hebben genoemd. De rest van het dorp lijkt juist goed op haar woorden te passen.
De Winter wilde op de informatieavond een „tegengeluid” laten horen, maar deed het niet. En wie zwijgt, stemt toch een beetje toe. „Dat voelt ongemakkelijk”, zegt hij. „Maar een paar mensen waren heel boos.” Hij vraagt zich af of een tegengeluid zou hebben geholpen. „Ik denk dat de situatie alleen maar was geëscaleerd.”
De Winter schreef namens de kerk in De Bron enerzijds „de zorgen van ouders en omwonenden serieus” te nemen en begrip te hebben voor „gevoelens van onveiligheid”, maar anderzijds moeite te hebben „met de wijze waarop de asielzoekers worden bejegend”. Over die zin heeft hij lang nagedacht. „We willen mensen niet het gevoel geven dat ze geen onveiligheid mogen voelen. Maar dat betekent niet dat hun gevoel terecht is.”
Ugchelenaar Erik van Capelleveen (69) las het stukje ook. „Dit is zo zoet als het maar kan”, zegt hij als uitgesproken voorstander van de noodopvang. „Ze willen natuurlijk niks plaatsen waar iemand zich aan kan storen.” In zijn hal staat een rieten mand met stroopwafels, per stuk verpakt in plastic. Elk krijgt een labeltje met ‘welkom’ erop en Van Capelleveen en zijn buurman willen de wafels – met toestemming van het COA – op de bedden in de noodopvang leggen. Hun actie gaat vergezeld met een ingezonden brief in De Bron, „waarin we schrijven hoezeer we ons schamen voor hoe Ugchelen in het nieuws kwam”, zegt hij.
Lees ook
Arnhem verruimt opvang voor asielzoekers en statushouders: ‘Dat zit in ons dna’
Polarisatie
Ugchelenaar en ChristenUnie-raadslid Peter Kranenburg, die met een vervelend gevoel terugkijkt op de gebeurtenissen, denkt dat de ‘zwijgende meerderheid’ zich niet uitspreekt, omdat het niets oplevert. Tegenstanders verenigen zich in een appgroep. Zodra ze worden tegengesproken, richten ze weer een nieuwe groep op. „Zo blijven ze elkaar versterken in hun ideeën.”
Van Capelleveen merkt dat hij het moeilijk vindt om met tegenstanders te praten. Toen hij op een avond de hond uitliet, sprak hij een groepje buurtbewoners dat op de bus uit Ter Apel wachtte. Hij vroeg wat hun bedoeling was. „Dan beginnen ze meteen over de risico’s voor hun kinderen.” De zestiger sloeg dicht. „Zij zijn meteen heel emotioneel – en ik ook. Dan wordt een gesprek lastig.”
Komen mensen met verschillende meningen elkaar wel tegen? De Winter, Van Capelleveen en de mannen van de dorpsraad hebben niemand in hun kring met een compleet andere mening.
Renee Rox (62) leunt in een voortuin op een schop. „In mijn kring was niemand echt hard tegen de opvang”, zegt hij. „Mensen van buiten Ugchelen denken nu misschien dat iedereen tegen is, dat is onzin.” De kennis, van wie deze tuin is die Rox aan schoffelen is, was niet positief. „Ik zei net tegen hem: als je zelf in zo’n situatie zit, ben je ook blij dat je geholpen wordt toch? ‘Ja’, zei-ie. ‘Da’s ook wel waar.’”
Tegenstander Taco Oosterkamp kent genoeg mensen die geen probleem hebben met de opvang. „Van mijn twintig buren zijn vijftien voor”, zegt hij. „Ik praat wel met hen, maar het is gewoon hun mening. Er valt niet over te discussiëren.”
Risico’s
De dorpsraad kreeg van een inwoner de vraag of de raad iets in de discussie kan betekenen. „Dat vind ik lastig”, zegt Te Riele. „Misschien is het een zwaktebod, maar ik heb niet de illusie dat we die boze mensen kunnen laten inzien hoe de rest denkt. De polarisatie is te groot.” En uiteindelijk, wil Van de Kamp toevoegen, is er nu heel weinig aan de hand in Ugchelen. Dus waarom zou je het vuur opnieuw aanwakkeren?
Taco Oosterkamp vindt de polarisatie niet erg. „Iedereen moet vrijuit zijn mening kunnen geven. En ja, sommigen gaan dan over de schreef. Die heb je altijd.”
Van Capelleveen hoopt juist dat de dorpelingen nog reflecteren op hun eigen rol. „Ik zou het echt rot vinden als 31 december de tijdelijke opvang stopt en dat we dan vergeten dat deze nare dingen hier gebeurden.”
Intussen hebben slechts twee keer mensen in het oude schoolgebouw overnacht. Ter Apel kampt nog steeds met capaciteitsproblemen, maar kiest eerst voor nabijer gelegen crisisnoodopvanglocaties. Vindt Oosterkamp zijn protest niet een hoop gedoe om niets? „Nee”, zegt hij. „Zonder onze opstand had de gemeente het plan voor een dagnoodopvang niet veranderd in een nachtnoodopvang. Dat hebben wij wel voor elkaar gekregen. Zeker weten.”
Lees ook
Albergen maakt zich op voor komst asielzoekers. ‘Van mij mogen ze komen’, zegt de een, een ander kocht een tweede hond
De opa van Sem Stillebroer (21) was vijf jaar toen er een Engelse bommenwerper neerstortte vlak bij de boerderij waar hij woonde, in het Friese Wartena. Het was 5 september 1942 en het toestel was onderweg naar Bremen geraakt door het Duitse afweergeschut. Het scheerde over de boerderij heen en belandde in het laagveenmoeras de Alde Feanen. „Mijn pake sprong met zijn zusje een greppel in om haar te beschermen”, vertelt Stillebroer, die in zijn laatste jaar van de opleiding tot docent geschiedenis zit. Het verhaal van zijn opa kan hij goed gebruiken als hij lesgeeft over de oorlog, zegt hij. „Ik probeer het persoonlijk te maken, zodat leerlingen zich kunnen inleven.”
NRC heeft Stillebroer en twee andere geschiedenisleraren uitgenodigd op de redactie om te praten over hoe ze lesgeven over de Tweede Wereldoorlog en de bevrijding. Hoe geven zij dit verhaal door aan jongeren die nu op school zitten?
De collectieve herinnering aan die tijd vervaagt doordat de gebeurtenissen steeds verder in het verleden liggen en leerlingen van nu geen ouders of grootouders hebben die de oorlog nog meemaakten. Bovendien verandert Nederland van samenstelling en groeien sommige kinderen op in een gezin waar de Tweede Wereldoorlog een minder vanzelfsprekend ijkpunt in de geschiedenis is.
De docenten aan tafel bevinden zich in verschillende fases van hun loopbaan. Stillebroer begon dit schooljaar als leerkracht in opleiding (lio) op Piter Jelles !mpulse in Leeuwarden. Hij heeft onderbouwklassen waarin vmbo-t (mavo), havo en vwo gemengd zijn. „Ik geef het vak mens & maatschappij, een combinatie van geschiedenis, aardrijkskunde, economie en maatschappijleer.” Hidde Wierda (29) zit in zijn achtste jaar als leraar, hij werkt bij de Christelijke Scholengemeenschap Buitenveldert in Amsterdam en werd in oktober uitgeroepen tot geschiedenisdocent van het jaar. Hij doet „eigenlijk alles”, mavo, havo en vwo, en is bezig met een masteropleiding tot eerstegraadsdocent, zodat hij ook de bovenbouw vwo kan lesgeven. Joke Osinga (61) heeft 36 jaar leservaring en werkt bij het Alkwin Kollege in Uithoorn. Zij geeft les in de bovenbouw van het vwo.
De school van Wierda heeft van de drie de meeste diverse leerlingenpopulatie. „Het is een heel mooie weerspiegeling van Amsterdam”, zegt hij. Of kinderen met een migratieachtergrond minder basiskennis over de oorlog meebrengen van huis, durft hij niet te zeggen. „Hun interesse in het onderwerp is in elk geval even groot.” Stillebroer brengt in herinnering dat de oorlog ook in Marokko in het collectieve geheugen gegrift staat. Het land, dat in die tijd door de Fransen gekoloniseerd was, werd vanaf 1940 bestuurd door het Vichy-regime, dat met de nazi’s collaboreerde. In 1943 werd het land bevrijd en daarna vochten Marokkaanse militairen mee aan geallieerde zijde. Stillebroer: „Als jouw ouders of grootouders daar vandaan komen, hebben die de Tweede Wereldoorlog net zo goed meegemaakt.”
Lees ook
‘Het is onze plicht om de oorlog te blijven herdenken’, zeggen de Bloemenkinderen van Oosterbeek
Westerborkfilm
Wat Osinga opvalt is dat het gesprek al snel gaat over ‘de’ oorlog. Voor eerdere generaties was dan meteen duidelijk over wélke oorlog het ging, zegt ze, maar voor leerlingen van nu „staat die oorlog in een rijtje van andere oorlogen”. Ze heeft niet de indruk dat leerlingen minder geïnteresseerd zijn in de Tweede Wereldoorlog. „De fascinatie is er wel. Alleen, je moet harder werken om de boodschap over te krijgen.”
De hulpmiddelen die ze in de les gebruikt, zijn door de tijd heen veranderd. „Helemaal in het begin had je een boek en een videoband en de Anne Frank Krant, dat was dan het extraatje. En er waren leerlingen die voorwerpen van huis meenamen, zoals distributiebonnen. Daar waren verhalen bij: mijn opa dit, mijn opa dat”, zegt Osinga. Dat is nu niet meer zo. Je kunt wel een gastspreker aanvragen via Kamp Westerbork. „Maar dat wordt ook al lastiger.” Er zijn steeds minder ooggetuigen. En de hele tijd luisteren naar de leerkracht, „dat trekken ze niet. Dus: filmpje hier, filmpje daar.”
Ze heeft een „goedgevulde grabbelton” met materiaal, zoals De Westerborkfilm uit 1944, die toont hoe het eraan toeging in het kamp. De film is ingekleurd en het tempo is aangepast, waardoor de beelden er hedendaags uitzien. „Dat geeft een beetje een schrikeffect: o jee, hier hebben we het dus over: echte mensen die in een trein stappen, in plaats van abstracte zwart-witfiguren uit een ver verleden.”
Je leidt een kind niet op tot historicus, geschiedenisles heeft een functie
Wierda maakt, als de les gaat over de laatste dagen van de oorlog, gebruik van de Bevrijdingsjournaals van de NOS, waarbij het nieuws uit die tijd van dag tot dag wordt gepresenteerd. Er is een aflevering over Dolle Dinsdag, 5 september 1944. De Nederlanders dachten toen dat de bevrijding ophanden was. Ze stonden al klaar om de geallieerden binnen te halen, terwijl het nog maanden zou duren. In de klas haalt Wierda dan zijn opa aan. „Hij woonde in Haarlem, daar heb je de Amsterdamse Poort. De Haarlemmers zeiden hoopvol tegen elkaar: de geallieerden staan al voor de poort. De Duitsers kregen vlekken in hun nek van de paniek. Maar het was nog niet zover, eerst kwam de hongerwinter.”
Hij neemt leerlingen ook mee naar het Namenmonument in de Weesperstraat in Amsterdam, waarop de namen staan van ruim 102.000 slachtoffers van de Holocaust die nooit een graf kregen. „Dat vinden de leerlingen heel indrukwekkend.” En zijn school gaat elk jaar met 4 mavo naar de Duitse stad Aken. „Daar geef ik mijn leerlingen opdracht om als een soort oorlogsfotograaf door de stad te gaan en foto’s te maken van overblijfselen van de oorlog. Daarmee moeten ze een reconstructie maken van de Slag om Aken (oktober 1944). Dat mogen ze doen vanuit het perspectief van de geallieerden of van de nazi’s.” In de bovenbouw bezoeken de leerlingen de concentratiekampen Sachsenhausen en Auschwitz.
Excursies zijn helaas niet altijd mogelijk, zegt Osinga. „Als jij een bus regelt en klassen gaan weg, vallen andere lessen uit. Dat geeft veel gedoe.” Er zijn ook andere manieren om de oorlog dichterbij te halen. Ze neemt bijvoorbeeld het namenboek mee naar de klas, waarin de 102.000 namen ook staan. „Dat laat ik door de klas gaan.” Ze laat de leerlingen ook primaire bronnen bestuderen. „Er zijn veel dagboekfragmenten.” Daar laat ze de leerlingen dan over nadenken. „Met een kritische blik, zodat ze leren de betrouwbaarheid van bronnen te onderzoeken.”
Stillebroer zit geboeid te luisteren. Hij laat zich graag door de andere twee inspireren. „Ik wil dit schooljaar met mijn leerlingen naar het Fries Verzetsmuseum gaan, dat is maar tien minuten van school. Ik zou ook heel graag een gastspreker in de klas willen. Maar ik hoor van Joke en Hidde nu ook andere goede ideeën. We hebben hier de Blokhuispoort, een voormalige gevangenis, waar 51 mensen zijn bevrijd door het Friese verzet. Nu zit er een bibliotheek en restaurantjes, leerlingen fietsen er dagelijks langs. Ik wil ze meegeven wat daar is gebeurd.”
Lees ook
Kamp Erika: wat Nederlands onbekendste concentratiekamp ons leert over goed versus fout
Het kabinet maakte in juni een Nationaal Plan Versterking Holocausteducatie bekend. Daarin staat: „Als de Holocaust als afschuwelijke manifestatie van antisemitisme uit het collectieve geheugen verdwijnt, groeit de ruimte voor antisemitisme en andere vormen van uitsluiting in het heden. Bovendien krijgen degenen die de Holocaust willen afdoen als mythe of overdrijving makkelijker een voet tussen de deur.”
Om leerlingen uit te leggen hoe de Holocaust kon plaatsvinden, neemt Stillebroer met hen de theorie van hoogleraar Gregory Stanton door, die stelt dat genocide een voorspelbaar proces is dat bestaat uit tien stappen. „Het is niet zo dat de Joden van de ene op de andere dag werden uitgemoord, het was een glijdende schaal. Mensen werden eerst geclassificeerd als Joden, vervolgens werden ze gestereotypeerd, dan gedemoniseerd, en ga zo maar door.” Daarmee wil hij leerlingen bijbrengen dat de manier waarop mensen zich gedragen tegen andere bevolkingsgroepen grote gevolgen kan hebben. „De schaal waarop de moord op de Joden in de Tweede Wereldoorlog plaatsvond, is uniek in de geschiedenis, maar genocide is op zichzelf geen uniek fenomeen. Die stappen richting genocide kun je ook herkennen in andere volkerenmoorden, zoals in Kosovo en Rwanda.”
Ik probeer het persoonlijk te maken, zodat leerlingen zich kunnen inleven
Hij werd tijdens zijn opleiding gewaarschuwd dat lesgeven over de Holocaust in deze tijd kan leiden tot lastige discussies. Er kunnen leerlingen zijn die Joden niet zien als slachtoffers maar als daders, vanwege het geweld van Israël tegen de Palestijnen. In een visie op holocausteducatie moest hij voor school beschrijven hoe hij daarmee zou omgaan. „Mocht je in zo’n soort situatie terechtkomen tijdens de les, dan denk ik dat het van groot belang is om aan de desbetreffende leerlingen duidelijk te maken dat je deze twee situaties [de Holocaust en het geweld van Israël tegen de Palestijnen in de Gaza] van elkaar moet scheiden en apart moet beoordelen”, schreef hij in zijn essay. Dat was in juni vorig jaar, sindsdien is het onderwerp alleen maar pregnanter geworden. Toch heeft zo’n discussie zich tot nu toe nog niet voorgedaan in zijn klas.
Ook de twee anderen hebben het nog niet meegemaakt. Wierda is het met zijn collega eens. „Je moet het los van elkaar zien. En leerlingen kunnen dat ook, is mijn ervaring.” Hij probeert in de klas een klimaat te scheppen waarin respectvol met gevoelige onderwerpen wordt omgesprongen. Eerst benoemt hij dat het een „moeilijk onderwerp” is, „maar moeilijke onderwerpen moet je ook bespreken, zoals je een ruzie ook wel eens met elkaar moet bespreken”. Als je op die manier voorwaarden creëert voor een respectvol gesprek, weten leerlingen heel goed hoe ze dat moeten voeren, zegt hij.
Lees ook
‘Vindt u Palestijnse kindjes ook lief?’, vraagt de scholier aan de Joodse oorlogsoverlevende
Rechtsstaat
Volgens de stichting SLO, het nationaal expertisecentrum voor leerplanontwikkeling, is bij het onderwijs over de Tweede Wereldoorlog niet alleen de overdracht van kennis belangrijk, maar ook van waarden, zoals het belang van de rechtsstaat die tijdens de oorlog buiten werking werd gesteld. Daarnaast kan het verhaal van de oorlog kinderen leren zich te verplaatsen in verschillende perspectieven.
De fascinatie is er wel. Alleen, je moet harder werken om de boodschap over te krijgen
„Kennis is het beginpunt”, zegt Osinga instemmend. Als zij haar leerlingen vertelt dat er in de oorlog geen vrije verkiezingen waren, probeert ze over te brengen wat het ontbreken daarvan betekent. „Ik werk op een stembureau. Afgelopen keer was er een mevrouw van 92 die helemaal trillend van de inspanning van haar scootmobiel af kwam, om maar dat ene vakje te kunnen inkleuren. Dan vraag ik in de klas: waarom denken jullie dat het voor die mevrouw zo ontzettend belangrijk is om te stemmen?”
Dat is de essentie van het vak, zegt Wierda. „Je leidt een kind niet op tot historicus, geschiedenisles heeft een functie. Je wilt dat een leerling in staat is om met genoeg historische voorkennis een kritische burger te zijn, die met analytisch vermogen echt van nep kan onderscheiden en een gefundeerde mening kan vormen in een open, vrije democratie.”
Lees ook
Strompelen over bakstenen om iets van de oorlog te ervaren