Mörings woedende winkelier in Coevorden was zelf slachtoffer

Frits Abrahams

Achteraf bleek Marcel Möring in zijn sombere, indrukwekkende 4 mei-voordracht, live op tv en de volgende dag afgedrukt in NRC, nog te positief te zijn geweest.

Hij vestigde de aandacht op het feit dat de Joden konden worden weggevoerd uit hun buurten zonder protest van „de buren”. „Maar de belangrijkste vraag blijft onbeantwoord: waarom waren we ineens elkaars buren niet meer? Wanneer werden we reptielen, ratten, kakkerlakken? Hoe kon het dat we uit onze huizen werden gehaald onder de ogen en in het stilzwijgen van onze buren?”

Toch zag hij in de Nederlandse steden één uitzondering: het Drentse Coevorden. „Een plaatselijke winkelier schreeuwt de hele boel bij elkaar: dat het een schande is dat mensen uit hun huis worden gehaald.” Möring laat die moedige winkelier nog enkele keren terugkeren in zijn tekst – een retorisch stijlmiddel dat goed werkt. Zijn slotzin: „Als we een mens tussen medemensen willen zijn, moeten we onszelf kunnen voorstellen als de ander en, als het nodig is, die winkelier in Coevorden zijn.”

Al tijdens het luisteren naar deze toespraak vroeg ik me af: hoe zou het met die woedende winkelier zijn afgelopen? Besefte hij wel welk reusachtig risico hij daar op straat nam? Het leek me onwaarschijnlijk dat de aanwezige militairen en politiemensen zijn protest zomaar oogluikend zouden hebben toegelaten. Möring ging er in zijn toespraak helaas niet nader op in.

Navraag in Coevorden leerde me dat de toedracht anders is geweest. Via de Stichting Synagoge Coevorden kwam ik bij dr. Dirkje Mulder-Boers terecht, een historicus die onder meer over het Joodse leven in Coevorden heeft geschreven. Volgens haar kon het maar om één winkelier gaan: Comprecht Sanders, nota bene een Joodse fotograaf, die een winkel aan de Bentheimerstraat 29 in Coevorden had. Möring dacht dat het een niet-Jood was geweest die eigener beweging schreeuwend de straat opging om het voor zijn buren op te nemen. In werkelijkheid was Sanders samen met zijn vrouw in de nacht van 2 op 3 oktober 1942 uit zijn huis gehaald en met andere Joden uit de buurt weggevoerd.

Dat Sanders zijn woede zo openlijk luchtte, was begrijpelijk: een jaar eerder was zijn oudste zoon al opgepakt en gedeporteerd (en later vermoord). Sanders en zijn vrouw werden naar Westerbork en vandaar naar Auschwitz gedeporteerd waar zij op 12 oktober 1942 werden vermoord: Sanders was toen 59 jaar, zijn vrouw Marianna 61 jaar. Kort voor hij in Coevorden werd weggevoerd, had Sanders nog kans gezien een deel van zijn fotobezit bij de buren onder te brengen.

De lezing van Dirkje Mulder-Boers is tegenover mij bevestigd door Johan Sanders, een kleinzoon van Comprecht en zoon van een van de twee zonen van Comprecht die in de onderduik overleefden.

Marcel Möring erkent dat hij zich vergist heeft. Hij had zich gebaseerd op één bron, een amateur-historicus die politie-archieven had geraadpleegd.

Mijn nogal wrange conclusie moet luiden dat zelfs die ene, door Möring gevonden, uitzonderlijke buurman niet heeft bestaan. Comprecht Sanders was niet een buurman die zich het lot van zijn buren aantrok, hij was zelf een slachtoffer en hij wilde zich openlijk verzetten tegen al het onrecht dat hem en andere Joden werd gedaan. Daarom schreeuwde hij.