Nederland is bereid nationale maatregelen tegen Israël te overwegen, mocht de Europese Unie daar later deze maand geen overeenstemming over bereiken. Dat heeft demissionair minister van Buitenlandse Zaken Caspar Veldkamp (NSC) woensdag gezegd in een commissiedebat in de Tweede Kamer. Ook als er tegen die tijd geen staakt-het-vuren is tussen Hamas en Israël, zegt Veldkamp bereid te zijn te willen „kijken” naar stappen.
Hoewel Veldkamp woensdag terughoudend taalgebruik koos, toont hij met deze uitspraken wel opnieuw dat de Nederlandse opstelling richting Israël langzaam verschuift. Eerder nam hij namens Nederland het initiatief om in Europees verband te laten onderzoeken of Israël de voorwaarden van het EU-associatieverdrag negeert.
Volgens Veldkamp zelf schendt Israël het humanitair recht door de grens naar Gaza af te sluiten, zodat voedsel, water en medicijnen het gebied niet in kunnen. Onlangs sloot Veldkamp zich eveneens aan bij een rijtje landen dat sancties wil opleggen aan twee extreemrechtse ministers uit het Israëlische oorlogskabinet.
Europese top
15 juli komen Veldkamp en zijn Europese collega’s samen. Kaja Kallas, de buitenlandchef van de Europese Unie, komt dan mogelijk met een voorstel voor maatregelen tegen Israël. Aanleiding hiervoor is het door Veldkamp geïnitieerde onderzoek naar het associatieverdrag tussen de Europese Unie en Israël. Dat onderzoek stelde vast dat er inderdaad „indicaties” zijn dat Israël het associatieverdrag schendt. Over welke consequenties hieraan verbonden moeten worden, is Europa echter sterk verdeeld.
Desondanks zei Veldkamp tijdens het debat maatregelen in EU-verband te prefereren boven eenzijdige maatregelen. Volgens Veldkamp zullen nationale maatregelen „niet heel veel effect hebben”, maar als meer landen eenzijdig stappen nemen kan het wel in iets resulteren, zei hij. Hij wilde, tot frustratie van oppositiepartijen, niet vooruitlopen op wat voor maatregelen dit zouden kunnen zijn.
Lees ook
EU schuift sancties tegen Israël om schending mensenrechten voor zich uit
De Nederlandse afhankelijkheid van energie uit het buitenland is de afgelopen jaren toegenomen, mede door de sluiting van de Groningse gasvelden. Tussen 2015 en 2024 steeg het aandeel buitenlandse energie in Nederland van 70 naar 78 procent, zo blijkt uit donderdagochtend gepubliceerd CBS-onderzoek.
De Verenigde Staten groeiden in die periode uit tot de belangrijkste buitenlandse bron: van 4 procent in 2015 tot 24 procent in 2024. Tegelijkertijd nam het percentage Russische energie in Nederland de afgelopen jaren fors af.
Vanaf 2018 begon Nederland de afhankelijkheid van Russische aardolie en aardgas geleidelijk af te bouwen. De Russische invasie in Oekraïne in februari 2022 zorgde voor een versnelling van die ontwikkeling. Een jaar na de Russische inval was het aandeel gas uit dat land teruggebracht tot rond de 3 procent. Het opengevallen gat werd grotendeels opgevuld met Amerikaans gas.
Naast de geopolitieke ontwikkelingen, speelde ook de sluiting van de Groningse gasvelden een rol in de afhankelijkheid van buitenlandse energie. Sinds 2014 besloot het Nederlandse kabinet de gasputten stapsgewijs te sluiten vanwege de aardbevingsschade in Groningen. In 2024 ging het laatste Groningse gasveld dicht. In dezelfde periode won Nederland ook steeds meer hernieuwbare energie, uit wind en zon.
Sancties
Nadat Rusland een oorlog ontketende in Oekraïne, voerden de lidstaten van de Europese Unie verschillende sanctiepakketten in. Het doel was om de Russische economie te bruuskeren en Moskou te isoleren van de wereldhandel. Russische banken werden bijvoorbeeld afgesloten van het internationale betalingssysteem Swift.
Tegelijkertijd kondigde Europa de afhankelijkheid van Russische energie nog verder te beperken. Dat heeft effect gehad: in 2021 was de EU als geheel nog voor 19 procent afhankelijk van Russisch gas, twee jaar later is dat percentage gedaald tot 3 procent. Niet Rusland was de belangrijkste toeleverbron voor energie, maar Noorwegen. Ook nam de afhankelijkheid van Amerikaans gas toe.
De totale afhankelijkheid van energie van landen van buiten de EU is tussen 2015 en 2023 gelijk gebleven: rond de 56 procent. De lidstaten zijn voor aardgas vooral afhankelijk van Algerije, en voor ruwe aardolie van Kaszachstan. Landen als Nigeria, Libië, Irak en Saoedi-Arabië zijn nog altijd van belang voor de toevoer van aardolie.
Liveblog Economieblog
Keijzer wil tijdelijk contract voor huren bij hospita’s
Het aantal datalekken en succesvolle cyberaanvallen op Nederlandse organisaties is sterk toegenomen ten opzichte van 2023. Dat blijkt uit de ‘Datalekkenrapportage 2024’ die de Autoriteit Persoonsgegevens donderdagochtend publiceerde.
Vorig jaar zijn er in Nederland 37.839 datalekmeldingen gedaan bij de AP, ten opzichte van 25.694 een jaar eerder. En waar in 2023 nog 1.309 meldingen van cyberaanvallen werden gedaan, waren dat er in 2024 6.837.
Die aanvallen treffen ook vaker doel, waarschuwt de AP. Bij minstens 53 procent van de ransomware-aanvallen – waarbij cybercriminelen gevoelige gegevens gijzelen met schadelijke software tot er losgeld betaald wordt – werden er gegevens gestolen, waar dat in 2023 nog 24 procent was. In 2024 waren er minstens 112 succesvolle ransomware-aanvallen. AP-bestuurslid Katja Mur spreekt van „een zorgwekkende trend.”
Eén bedrijf
Het overgrote deel van de in totaal 6.837 gemelde datalekken als gevolg van cybercriminaliteit kwam van één bedrijf: AddComm. Het bureau, dat de klantencommunicatie van ruim vijfduizend bedrijven verzorgt, was slachtoffer van een ransomeware-aanval waardoor in totaal gegevens van 1,5 miljoen mensen gestolen werden. AddComm deed daarvan een zogenaamde bulkmelding voor alle betrokken bedrijven. In totaal werden er in 2024 vijf miljoen mensen slachtoffer van een cyberaanval, aldus de AP.
Na nader onderzoek van een aantal cyberaanvallen concludeerde de AP dat 30 procent van die bedrijven geen of onvoldoende beleid had om cybercriminaliteit te voorkomen. 40 procent had wel beleid maar voerde dat onjuist uit. „Zo werden niet vaak genoeg updates uitgevoerd of wachtwoorden aangepast en ontbrak er vaak tweestapsverificatie”, vertelt Anne Bergen, senior inspecteur datalekken bij de AP.
„Ook is er soms sprake van menselijke misleiding”, zegt Bergen. Een medewerker kan bijvoorbeeld op een phishinglink in een e-mail klikken, waardoor een hacker onrechtmatig toegang kan krijgen tot gegevens. Een cyberaanval waarbij hackers zich toegang verschaffen tot bijvoorbeeld een mailaccount, online bankrekening of socialemediaprofielkomt met 42 procent het vaakst voor.
Bergen vertelt over een datalekmelding die de AP kreeg van een advocatenkantoor. Na onderzoek van de AP bleek dat in de mailbox kopieën van 32 paspoorten stonden die mogelijk ingezien of gestolen zijn.
Identiteitsfraude
De AP ziet grote risico’s voor slachtoffers wanneer hun data worden gestolen. Met gestolen persoonsgegevens kunnen criminelen bijvoorbeeld identiteitsfraude plegen. Zo deden er vorig jaar volgens het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude 7.000 burgers melding van mogelijke identiteitsfraude.
Ook voor bedrijven kan de schade groot zijn, zegt Nienke Kolthof, coördinator datalekken bij de AP. „Het kan lang duren voordat het aangevallen systeem weer werkt, wat zorgt voor een verlies in productiviteit en omzet.” Een cyberaanval kost een organisatie gemiddeld een ton en de meeste organisaties zijn 30.000 euro kwijt aan bijvoorbeeld het inhuren van externe specialisten en het eventueel betalen van losgeld. Om nog maar te zwijgen over eventuele reputatieschade.
Op de omslag van het proefschrift van Marrit van der Wal (26) prijkt een zelfgetekend roze varkentje met een tevreden glimlach en een rode zakdoek om de kop geknoopt. Die zakdoek, bekend als symbool van de boerenprotesten, heeft voor haar een persoonlijker betekenis: „Ik snap dat de boeren protesteren, want ze zitten in een lastig parket. Maar voor mij staat het niet zozeer voor protest, maar voor trots op de boeren zijn, omdat ze ondanks alle uitdagingen blijven doorgaan.”
Juist die boeren wilde Van der Wal ondersteunen met haar promotieonderzoek naar mestverwerking aan de TU Eindhoven. Ze groeide op tussen de Friese weilanden en zag van dichtbij hoe complex het boerenbestaan is. Haar vader is veehandelaar en veel van haar vrienden zijn boeren. „Als je in Friesland woont kent iedereen een boer”, zegt ze met een glimlach.
De grootste uitdaging, vertelt de chemisch technoloog, is het stikstofprobleem in Nederland, waarbij het mestoverschot een belangrijke rol speelt. Dierlijke mest is rijk aan voedingsstoffen, maar een teveel daarvan zorgt voor vervuiling van grond- en oppervlaktewater. Bovendien komt bij het uitrijden van mest ammoniak vrij, wat slecht is voor de luchtkwaliteit. Daarom mogen boeren mest niet onbeperkt uitrijden, waardoor er een overschot ontstaat. „En dat kan in de komende jaren in Friesland oplopen tot wel vijf miljoen ton.”
Als alternatief wordt veel kunstmest gebruikt, maar ook die oplossing kent nadelen. De productie daarvan gebeurt via een chemisch proces: het energie-intensieve Haber-Boschproces, dat stikstof uit de lucht haalt. Volgens Van der Wal is dat verantwoordelijk voor zo’n 1 procent van de wereldwijde CO2-uitstoot. „Het is natuurlijk een beetje cru”, benadrukt ze. „Dat we iets moeten weggooien dat we eigenlijk al hadden, om het dan weer uit de lucht te gaan halen.”
Afstemmen op de behoefte
Dat was voor haar de aanleiding om te werken aan een praktische oplossing. „Ik dacht: als ik dan een promotieonderzoek doe, dan wil ik iets doen dat boeren hopelijk helpt”, herinnert ze zich. Ze ontwikkelde een techniek om stikstof en kalium uit mest te scheiden. Dat is van belang omdat elke plant stikstof en kalium nodig heeft, maar in verschillende verhoudingen. Door ze apart toe te dienen, kunnen boeren de voedingsstoffen nauwkeuriger afstemmen op de behoefte van het gewas.
De titel van haar proefschrift (No time to waste manure) vat haar boodschap bondig samen: mest is geen afval, maar een grondstof. Die grondstof kan met membraantechnologie worden verwerkt, vergelijkbaar met een koffiefilter. „Als je koffie maakt, blijven in het filter de grotere vaste deeltjes achter: de koffieprut. Het water gaat erdoorheen, samen met de cafeïne en de smaak.” Door te spelen met de zuurgraad in haar ‘koffiemachine’ kan de chemisch technoloog zorgen dat bijvoorbeeld alleen stikstof en water door het membraan gaan, terwijl de rest achterblijft.
De technologie bestond al, maar tot nu toe lukte het met membranen alleen om stikstof samen met kalium terug te winnen. Van der Wal verbeterde het proces, in samenwerking met een mestverwerkingsbedrijf. Zo kunnen mestverwerkers uiteindelijk lokaal drie producten uit één bron halen en verkopen: stikstof, kalium en een fosforrijke vaste stof.
Deze techniek is een stap richting circulaire landbouw, waarin boeren ‘afval’ zo goed mogelijk hergebruiken. In de toekomst zou de verwerkte mest kunstmest kunnen vervangen.
In het lab trok Van der Wals onderzoek de aandacht. „Ik was heel veel membranen aan het testen, maar ik moest ook naar de mestverwerkingsinstallatie om daar samples op te halen. Met de geur in het lab heb ik mijn collega’s niet zo blij gemaakt”, vertelt ze lachend.
Haar doel om boeren te helpen, heeft ze in theorie bereikt. Het milieu vaart er wel bij en ook de boer heeft er wat aan: minder kosten voor kunstmest en minder mest om af te voeren. Daarnaast zouden ze de techniek op hun eigen boerderij kunnen toepassen om de mest uit hun stallen te verwerken.
Voor de wet blijft het mest
Helaas staat de wet in de weg. Omdat het eindproduct nog steeds als ‘mest’ wordt geclassificeerd, valt het onder dezelfde gebruiksbeperkingen als ruwe mest. „Als je de techniek niet mag inzetten, wat heeft het dan voor nut?” Van der Wal hoopt dat de wetgeving zal veranderen. „Als je onderzoek doet, dan moet je een beetje hoopvol zijn. Maar nu is ook het kabinet gevallen – dan duurt alles weer langer voordat er echt uitsluitsel komt.”
Teleurgesteld constateert Van der Wal dat haar onderzoek voorlopig niet in de praktijk zal worden toegepast. De verbeterde techniek is tot nu toe alleen in het laboratorium getest. „Het was natuurlijk heel nuttig geweest als we dit ook al op iets grotere schaal hadden kunnen testen. Die kans was er nog niet omdat er geen bedrijf klaar was dat het kon oppakken.”
„Ik heb gezien dat het heel lastig is om echt iets groots te kunnen bijdragen. Onderzoek doen op zichzelf is al heel lastig. Dus je mag blij zijn dat er überhaupt een goed resultaat uitkomt na maar vier jaar promotieonderzoek.”
Hoewel ze graag nog meer had gedaan, hoopt ze dat haar techniek boeren in de toekomst daadwerkelijk kan helpen: „In Nederland kunnen we iets trotser op de boer zijn, en ze iets meer helpen in plaats van ze als probleem te zien – misschien komen we dan samen een stapje verder.”