„Dus jullie gaan niet meer naar de scholen?” vroeg een wethouder aan Alida Oppers, inspecteur-generaal bij de Onderwijsinspectie. En ze kreeg meer bezorgde reacties na de uitzending van Nieuwsuur afgelopen week. Uit onderzoek van het actualiteitenprogramma bleek dat de Inspectie jarenlang minder scholen heeft bezocht dan in 2007 aan de Tweede Kamer was beloofd.
Het Nieuwsuur-onderzoek richtte zich op basisscholen. De belofte was dat de Inspectie die allemaal (momenteel 6.500) eens in de vier jaar zou bezoeken. Tussen 2014 en 2019 is dat bij een derde van de scholen niet gelukt. In 2021 liet de Inspectie die werkwijze los, maar zou ze volgens het ministerie nog wel een „fors” deel van de scholen bezoeken. Sinds dat jaar is echter twee derde niet meer bezocht.
De Kamer werd al die jaren nooit door het ministerie geïnformeerd over het achterblijvende aantal inspecties. Maar het ministerie bleek daar ook niet van op de hoogte, schreven de huidige onderwijsbewindspersonen – minister Eppo Bruins (NSC) en staatssecretaris Mariëlle Paul (VVD) – na de Nieuwsuur-uitzending in een Kamerbrief.
De bezorgde reacties doen haar veel, zegt Oppers via een videoverbinding tegen NRC. Want de Inspectie is misschien op minder scholen, maar is niet mínder op scholen. Hoe dat zit, legt ze zo meteen uit.
Want ja: er zijn fouten gemaakt, zegt Oppers. In de jaarverslagen van de Onderwijsinspectie stond niet duidelijk dat niet alle basisscholen eens in de vier jaar werden bezocht. „We doen allerlei soorten onderzoeken en in de registratie is het belangrijk dat je die van elkaar onderscheidt. De verslagen waren wat dat betreft verwarrend. We nemen het serieus als we in onze verantwoording tekortschieten, want we krijgen elk jaar 80 miljoen euro aan overheidsgeld. Dan moet je ook goed laten zien wat je daarmee doet.”
Kwaliteit
Het lukte inderdaad niet alle basisscholen elke vier jaar te bezoeken, vertelt Oppers. Dat kwam volgens haar doordat de Inspectie door de jaren heen extra taken kreeg, maar niet altijd extra personeel. In 2016 moest ze zelfs krimpen met veertig fte door bezuinigingen.
„In 2021 kwamen we op een punt waarop we dachten: we weten niet of we scholen nog echt helpen met deze vorm van toezicht”, zegt Oppers. Het lukte niet alle scholen te bezoeken en doordat de onderwijskwaliteit in Nederland achteruit was gehold, waren eigenlijk intensievere onderzoeken nodig op scholen waar het slecht ging. Daarom werd het risicogerichte onderzoek, dat al op kleine schaal werd gedaan, uitgebreid.
We nemen het serieus als we in onze verantwoording tekortschieten, want we krijgen elk jaar 80 miljoen euro aan overheidsgeld
Risicogericht houdt in: minder scholen bezoeken, maar degene die wél worden bezocht intensiever onderzoeken. Zo werkt de Inspectie nu nog steeds, ook al is het aantal inspecteurs voor het basisonderwijs recent gegroeid van 90 naar 113. Elk jaar haalt ze álle basisscholen door haar „prestatie- en risicoanalyse”. Daarbij wordt naar allerlei variabelen gekeken, zoals de resultaten van de doorstroomtoets en de veiligheidsmonitor. Of het aantal personeelswisselingen. Vervolgens gaat de inspectie fysiek langs bij scholen met het hoogste ‘risico’.
Dankzij deze werkwijze kunnen bijvoorbeeld twee inspecteurs een hele dag een school onderzoeken, waar dat vroeger ging om één inspecteur en een halve dag. Oppers: „We willen niet meer onze grote teen op de deurmat zetten en dan weer rechtsomkeert maken.”
Steekproef
Daarnaast doet de Inspectie sinds kort ook steekproefonderzoek. „Dat is om een landelijk beeld te krijgen van hoe het ervoor staat met het onderwijs, want de risicogerichte onderzoeken zijn niet representatief, omdat we daarbij alleen de vermeende slechte scholen aandoen”, zegt Oppers.
Dit voorjaar schreef de Inspectie in De Staat van het Onderwijs dat uit de eerste steekproef bleek dat zo’n 20 procent van de scholen slecht presteert. En dat terwijl jaarlijks 2 procent van de basisscholen daadwerkelijk een onvoldoende scoort. Er zouden dus meer scholen onderzocht moeten worden, zou je daaruit kunnen concluderen.
„Die steekproef is nog niet representatief, want er zijn nog niet genoeg scholen onderzocht”, zegt Oppers. „En verder kun je altijd discussiëren over de vraag hoeveel risico een school moet lopen om onderzocht te worden. Als je die risicowaarde lager zet, dan neem je dus wat meer scholen mee met wat minder risico. Maar hij staat nu al op de laagste waarde die we aankunnen met onze capaciteit.” De Inspectie doet nu in totaal zo’n 1.100 onderzoeken per schooljaar in het basisonderwijs, voorgezet onderwijs en mbo. Dat gaat om de risicogerichte onderzoeken en de steekproefonderzoeken. Ze doet daarnaast ook ander soort onderzoek.
Ook scholen die goed presteren, hebben verbeterpunten en willen weten of hun kwaliteit op peil blijft
Patrick Kenis, hoogleraar Public Governance aan Tilburg University, zegt dat je idealiter beide doet als Inspectie: risicogericht onderzoek aan de ene kant én alle scholen elke vier jaar bezoeken. „Want ook scholen die goed presteren, hebben verbeterpunten en willen weten of hun kwaliteit op peil blijft.” Maar als de Inspectie dat laatste door een gebrek aan inspecteurs „quick en dirty” zou moeten doen, dan vindt hij het inderdaad geen gek idee te kijken wat bijvoorbeeld de raden van toezicht van schoolbesturen kunnen betekenen. „Zo zou je kunnen kijken of je via die weg meer data kan krijgen waardoor je op afstand meer kunt controleren.”
Oppers zegt dat de Inspectie gaat verkennen hoe het toezicht te intensiveren met de huidige capaciteit. Ook zij wijst op andere gremia. Oppers: „We moeten niet vergeten dat wij het sluitstuk zijn van het toezicht. Je hebt ook de schoolbesturen en de raden van toezicht. We zouden bijvoorbeeld brieven kunnen sturen naar schoolbesturen die wél een licht risico lopen maar waar wij niet langsgaan.”
Lees ook
Eén op de vijf scholen scoort onvoldoende, blijkt uit een steekproef van de Onderwijsinspectie