‘Mijn vader was pas 13 jaar toen hij bij de boer ging werken’

‘Op de foto staan mijn ouders en drie ‘vluchtelingetjes’ uit Duitsland/Oostenrijk. Mijn vader had hen opgehaald van het station in Delft. Eind 1950, begin jaren 1960 kwamen kinderen uit Duitsland en Oostenrijk zes weken met vakantie naar Nederland. Volgens mij ging het via de kerk. Eén van hen, het meisje, kwam bij ons logeren. De pop die ze vasthoudt, had mijn moeder haar gegeven als welkomstcadeau.

Ons gezin bestond al uit zes kinderen, maar volgens de coördinator gedijden de kinderen het best in een groot gezin. Ik was elf jaar en speelde graag met hen. Mijn ouders spraken geen woord Duits, maar mijn zus die op de mulo zat, pakte haar woordenboek erbij en kon dan vertalen.

Mijn vader kwam zelf uit een gezin van twaalf kinderen. Nadat hij zeven klassen van de lagere school had doorlopen, ging hij bij een boer werken. De boer wilde dat hij ’s morgens om 4 uur zou beginnen, maar zijn moeder zei: „Hij is pas dertien.” De boer vond het goed dat hij om 5 uur begon. Maar het jaar daarop moest hij wel om 4 uur beginnen. Mijn vader wilde eigenlijk boer worden, maar het werd een tuinderij.

Mijn moeder kwam uit een gezin van tien kinderen. Ze was een meisje van veertien toen ze ging werken als dienstbode bij een kruidenier. Ze werkte van ’s morgens 7 tot ’s avonds 19.00 uur. Op maandagmorgen hielp ze thuis eerst mee met de was, die al buiten hing voordat ze ging werken. Op zondag was ze juffrouw op de zondagschool.

Na haar trouwen was ze huisvrouw en kreeg in korte tijd drie kinderen, later kreeg ze er nog drie. Ze had toen nog niet de beschikking over apparaten als een wasmachine en stofzuiger. Naast het huishouden hielp ze ’s morgens ook mee tomaten sorteren op de tuinderij, zodat alles op tijd klaar was voor de veiling. Ook was ze jaren actief met kerkelijk werk. Het was een stabiel gezin waar ik met een warm gevoel aan terugdenk.”