Mijn oudste dochter (4) stormt het schoolplein op, haar zusje (1,5) en ik lopen achter haar aan. De deuren van de school zijn nog dicht, dus troont ze ons mee naar de boomstronk waar ze het afgelopen weekend had gespeeld: ze was er ontelbare keren op geklommen en zo spectaculair mogelijk weer af gesprongen. Maar nu stopt ze, plots; twee jongetjes rijden met speelgoedautootjes op de boomstronk. Mijn dochter kijkt me beteuterd aan, ze gaat vlak bij de jongens staan, die spelen onverstoord verder. Ze zegt tegen me dat zij op de boomstam wil, ik zeg dat ze even moet wachten. Maar toch legt ze een hand op de stronk. Ik herhaal dat ze moet wachten, haar hand begint te schuiven, ik zeg haar naam, ze kijkt me niet aan en duwt langzaam de autootjes naar de rand van de boomstronk. Ik probeer uit te leggen dat ze haar beurt af moet wachten, maar produceer niet meer dan wat halfslachtig gestotter. De jongetjes kijken verbaasd op, pakken hun autootjes en druipen af.
Terwijl ik naar huis loop speel ik de scène af in mijn hoofd. Mijn correctie en uitleg dat het niet mocht waren flauwtjes, stil, omdat ik haar helemaal niet wílde corrigeren. Ze mag best haar ruimte claimen, assertief zijn. Sterker nog: ze moet wel in deze wereld. Dat ze dat doet ten koste van twee jongetjes: jammer, maar liever dat dan dat ze over zich heen laat lopen.
De avond voordien heb ik de laatste aflevering van Netflix-serie Adolescence gekeken. Ademloos zweefde ik door het trieste universum van de 13-jarige Jamie Miller, die een meisje neerstak. Het is een briljante serie, over jong zijn, man zijn en over de manosphere, de online fuik waarin jongens en mannen verstrikt kunnen raken, en waar influencers als Andrew Tate beweren dat vrouwen minderwaardig zijn en dat ze het bezit zijn van mannen.
Het beneemt me weleens de adem om twee dochters groot te brengen in deze wereld. Ik probeer mezelf gerust te stellen dat de manosphere ver van me staat, dat ik de zoon ben van een zachte vader, omringd word door zachte mannen. Maar dan zie ik een serie als Adolescence, waar die giftige mannelijkheid doordringt tot normale huiskamers, keurige wijken en doodgewone gezinnen. Het kwaad is uitzonderlijk, de context waarin het zich manifesteert banaal, nabij en uiterst herkenbaar.
Kooi
In haar boek Radeloze helden (2023) kijkt emeritus hoogleraar genderstudies Maaike Meijer naar mannelijke hoofdpersonages: ze onderzoekt hoe die worden opgevoerd en wat dat zegt over de mannelijke conditie. Ze doet dat door, zoals ze tijdens een lezing over haar boek vertelde, „befaamde romans van mannelijke auteurs […] niet te benaderen als universele teksten, maar als mannenteksten […] over de mannelijke conditie”. De mannen in de boeken en films die ze analyseert zijn gekrenkt: ooit stonden ze bovenaan de ladder, nu niet meer, en dat gevoel van miskenning leidt tot verzet. Een klassiek voorbeeld vindt Meijer bij kapitein Ahab, die Moby Dick, de witte walvis, wil achtervolgen en doden omdat die zijn been afbeet (en hem dus castreerde, in de freudiaanse lezing van Meijer). Ahabs wrok en aangetaste mannelijke eer jagen zo goed als de hele bemanning de dood in.
De bronnen die Meijer gebruikt zijn vaak wat ouder, maar haar analyses houden nog steeds steek: ook op social media is de gekrenkte man te zien die zich verzet tegen het verlies van zijn toppositie. Dat verzet is fel, choquerend. Ik zag op het Instagramaccount Punches & Prayers een influencer beweren dat je als man niet in de kraamkamer moet zijn tijdens de bevalling van je partner als je je eigen seksuele appetijt levend wil houden. Of influencer Elliott Hulse, die uitlegt dat het de schuld is van het falende leiderschap van de man als een vrouw overgewicht heeft.
Meijer kijkt niet alleen naar fictie, maar ook naar de realiteit. Naar het platteland van de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, waar relatief veel jonge mannen achterblijven. De jonge vrouwen zijn beter opgeleid en vertrekken naar de stad. Meijer schrijft: „[Zij] zien de deur van hun kooi openstaan. Veel alleenstaande mannen krijgen het daarentegen minder makkelijk voor elkaar. Wat totaal niet helpt is dat jongens van oudsher is beloofd dat ze ‘beter’ zouden zijn dan hun zusters en de baas konden spelen. Dat is niet langer zo. De deur van hun kooi staat evengoed voor hen open, maar ze hebben eerder het gevoel dat die voor hun neus is dichtgegooid.”
Misschien is dat wel de essentie van de mannelijke crisis: een man die het gevoel heeft dat hem onrecht is aangedaan terwijl dat niet per se zo is. Ahab had zich ook kunnen neerleggen bij zijn eenbenig bestaan (walvissen bijten nu eenmaal), maar hij wordt gedreven door wraaklust voor zijn castratie. Zijn mannelijkheid terugwinnen is een existentiële strijd met de dood tot gevolg.
Iets soortgelijks zie je ook in Adolescence. Jamie, het hoofdpersonage, is overtuigd van de 80-20-theorie, die claimt dat 80 procent van de vrouwen op 20 procent van de mannen valt. Als je bij die 20 procent wil horen, moet je een alfaman worden en vrouwen leren veroveren. De vrouw wordt een object, een ‘schaars goed’ in een competitieve markt. Het versieren wordt een agressieve strijd, die Jamie verliest. De afloop is ook hier dodelijk.
Stekels
Schrijver en journalist Dieuwertje Mertens schreef in 2024 een essay voor Trouw over haar 11-jarige zoon. Hij, kind van twee feministische ouders, spreekt plots conservatieve ideeën uit. Hij zegt bijvoorbeeld dat een bed opmaken vrouwenwerk is, dat vrouwen beter kunnen koken dan mannen en dat ze niet kunnen autorijden. Terwijl Mertens’ kinderen hun beide ouders zien koken, wassen, meubels verslepen en onder de motorkap van de auto zien kijken. „Hoe komt hij aan zijn ideeën?” vraagt ze zich af. Ze zoekt antwoorden online, in de cultuuroorlog die daar gevoerd wordt, maar ook bij zichzelf: „Als ik terugkijk, denk ik dat ik de afgelopen jaren meer aandacht heb besteed aan het emanciperen van mijn dochter. Ik heb haar een positieve boodschap over vrouwelijkheid meegegeven (girlpower!) en ik heb mijn zoon vooral verteld wat mannelijkheid níét moet zijn. Dat is ook onbewust gebeurd.”
Als er jongens opduiken in de speeltuin, ben ik op mijn qui-vive
Doe ik hetzelfde? Als mijn dochter een zoon was geweest, had ik haar actie op het schoolplein steviger gecorrigeerd – dat weet ik zeker. En als er meisjes stonden te spelen had ik haar ook tegengehouden. Maar het waren twee jongetjes. Als ze een jongen inhaalt op de glijbaan, zeg ik niets, bij meiden wel. Als er jongens opduiken in de speeltuin, ben ik op mijn qui-vive.
Ik kweek zo een wantrouwen tegenover de andere sekse en bevestig het negatieve beeld, de bijsmaak die aan mannelijkheid hangt; jongens/mannen zijn niet te vertrouwen. Harnas aan, stekels op en kijk uit!
Betrokkenheid
Ik leg de jongste in bed, maak van de rust gebruik om de was op te vouwen. Ik zie de puinhoop in de keuken, doorloop de schijnbaar oneindige lijst van huishoudelijke taken in mijn hoofd en besluit dat het wel goed is. Ik laat me op de bank vallen, scroll wat.
Er wordt veel over Adolescence geschreven. De Britse feminist en schrijver Caitlin Moran zegt in een column in The Times dat Adolescence niet over een crisis van tienerjongens gaat, maar een crisis van de vaders van die jongens. De vader van Jamie is geen klassieke slechte vader, schrijft Moran, hij is niet gewelddadig, misbruikt zijn kinderen niet, maar toch faalt hij in zijn vaderschap: „He’s there. Just… not enough.” Ze beschrijft een groep vaders die veel nadenken over hun vaderschap, die er bewust mee bezig zijn, maar één ding niet doen: tijd doorbrengen met hun kinderen. Terwijl Andrew Tate 24/7 beschikbaar is.

Ik werk vier dagen, net als mijn vriendin, om zo een dag per week met de kinderen door te kunnen brengen. Ik was, maak klaar, breng weg, veeg, dep en kook. Ik ga mee naar balletles, naar doktersafspraken. Ik speel, fiets, leer en lees met hen. Maar ben ik wel écht betrokken?
Mertens beschrijft hoe ze soms niet echt interesse kan opbrengen voor de leefwereld van haar zoon „die onder meer bestaat uit filmpjes van gamers die onderuitgezakt in hun speciale gamestoel laten zien hoe ze in Fortnite een volgend level halen”. Dat herken ik. Mijn vierjarige vertelt veel verhalen die zich op het snijvlak van fantasie en realiteit bevinden, ze bombardeert me met vragen en herhalingen. Dan dwalen mijn gedachten weleens af naar een stuk dat ik aan het schrijven ben. Zoals dit.
Machismo
Een paar zinnen uit het boek van Maaike Meijer blijven rondzingen in mijn hoofd: „Het bezit van een penis biedt geen garantie op een comfortabele plaats in het sekse-gendersysteem. Je moet die plaats ook nog verdienen door geloofwaardig mannelijk gedrag. Dat lijkt voor velen een loodzware opdracht.” Man zijn is, kortom, een strijd, je plek is nooit zeker.
Ik kan me er, als man, wel in vinden. Hoe vaak kom ik niet in situaties terecht waar machismo de toon is, waar ik buiten de groep dreig te vallen als ik geen harde, foute grap kan verdragen. Of nog beter: vertellen.
Toen mijn jongste dochter vorig jaar thuiskwam na een week in het ziekenhuis, vroeg ik me af hoe ik dit aan collega’s kon vertellen zonder in tranen uit te barsten. Alsof iemand het me kwalijk zou hebben genomen. Een kennis van me meldde met gedempte stem dat zijn volwassen zoon huilde toen diens opa overleed. Er klonk schaamte in het beschrijven van de tranen.
Kwetsbaarheid, tranen, verdriet dat je overmant; het is geen geloofwaardig mannelijk gedrag
Kwetsbaarheid, tranen, verdriet dat je overmant (pun intended); het is geen geloofwaardig mannelijk gedrag. Moet ik, net als Maaike Meijer, wat meer begrip opbrengen voor mijn eigen sekse, voor de agressie en hardheid waar we onze falende omgang met pijn en verdriet mee proberen te verdoezelen?
Begin er maar eens aan. Hoe leg ik uit aan mijn dochters dat die automobilist een volle asbak op mijn auto gooide omdat ik te lang links bleef rijden? Vertel ik dat hij misschien wel slecht lag bij de collega’s in zijn auto, dat hij zijn plek in de groep moest verdienen door dat ‘geloofwaardig mannelijk gedrag’?
Wordt het dan niet potsierlijk? Geen enkele vorm van asbak-gooien-op-de-snelweg is goed te praten, toch?
Of die winkelier die luidkeels verkondigde aan mij, kersverse vader met baby op de buik, dat hij zijn kinderen pas leuk begon te vinden toen ze zeven werden. Ik zou kunnen uitleggen hoe slopend opvoeden is: het is opperst geluk dat binnen de minuut weer kan omslaan in radeloosheid. Misschien had hij wel zeven jaar niet geslapen, je weet het niet.
En die trainingsacteur die mij na een oefening voor de groep belachelijk maakte, vernederde. Ik kan mijn dochters vertellen dat hij… Nou ja, misschien was hij wel gewoon een rotvent. Die heb je ook.
Hoe krijg ik de complexiteit van dit alles uitgelegd en wapen ik mijn dochters tegelijkertijd voor een wereld waar vrouwenhaat en geweld tegen vrouwen onverholen heerst, waar gevaar lonkt, online, op schoolpleinen en boten, in een krantenwinkel of in de auto, terwijl ik ze een onbevangen opgroeien gun?
Dikke vrienden
Als ik mijn oudste dochter ’s middags van school ga halen, zit de gebeurtenis van die ochtend me nog dwars. Ik had haar toch strenger terecht moeten wijzen. De deuren zwaaien open, ze rent naar me toe, duwt haar rugtas en jas in mijn armen en huppelt naar de boomstronk. Een van de jongens van vanochtend staat er al op, hij lacht naar haar, zij trekt een gekke bek en springt op een andere stronk. Hij giert, springt haar achterna en er ontstaat zo’n kleuterspel, waarin regels als vanzelf ontstaan.
Het valt me op dat mijn dochter ruwer speelt, ze valt harder, struikelt vaker. Als we naar huis lopen, vertelt ze honderduit over haar dag, over hoe ze met de jongen gespeeld had. Ze vraagt of hij een keertje bij ons mag komen spelen. Ze rent voor me uit, roept: „Want wij zijn dikke vrienden!”
Het is niet aan mij gericht, deze mededeling, maar aan de wereld, aan de auto’s die langzaam voorbijrijden, aan de hondenpoep in de berm, aan de waterhoentjes. Maar ik doe alsof haar woorden voor mij zijn, alsof ze mij met haar onbevangenheid probeert te besmetten. Alsof ze dit alles, in al zijn bodemloze complexiteit, beter begrijpt dan ik.
