Zoals gewoonlijk op de ochtend van de sabbat loopt Yanon Azougi die zaterdag naar de synagoge in Sderot, een Zuid-Israëlisch stadje op de grens met de Gazastrook. Opeens stopt er naast hem een zwarte auto. ‘Ik ben een Jood’, roept de bestuurder, waarna hij twee bebloede meisjes in zijn handen duwt: Romi van zes en haar zusje Lia van drie. De bestuurder maant ze om te rennen.
En rennen doet Azougi, terug naar huis. Hoewel Romi’s voeten onder de glasscherven zitten, blijkt het bloed op de lichamen van de meisjes niet van henzelf afkomstig. Azougi heeft dan nog geen idee dat Hamas de hekken rond Gaza doorbroken heeft om een grootschalige terroristische aanval op Israël uit te voeren. Het is 7 oktober 2023, de dag die een serie gebeurtenissen in gang zette die het Midden-Oosten tot op de dag van vandaag in chaos stort.
Krap een jaar na die bewuste dag is het dodental amper bij te houden. Hamas doodde zo’n twaalfhonderd mensen, waarna Israël een oorlog in Gaza begon die inmiddels aan ruim 43.000 Palestijnen het leven gekost heeft. De afgelopen weken verlegde Israël het front naar het noorden. Daar liquideerde het tal van kopstukken van Hezbollah, deze week gevolgd door een grondinvasie in Libanon. In dat noordelijke buurland van Israël zijn inmiddels ruim duizend mensen omgekomen, en bij vergeldingsaanslagen worden er Israëliërs gedood.
Geweldseruptie
Midden in deze voortdurende geweldseruptie is het goed om even stil te staan bij de dag die dit alles ontketende. De anekdote over Romi en Lia is afkomstig uit het boek Israel 7 oktober. Honderd getuigen over de terreuraanval door Hamas, van de Israëlische onderzoeksjournaliste Lee Yaron (1994). In het jaar na de aanval verzamelde ze zo veel mogelijk getuigenissen van wat er die dag gebeurd is. Ze haalde het ene hartverscheurende verhaal na het andere op.
Ten opzichte van de reconstructies die in diverse media over 7 oktober verschenen zijn voegt Yaron, die werkzaam is voor de links-liberale krant Haaretz, veel diepte toe. Eens te meer maakt ze duidelijk hoe misselijkmakend Hamas op die bewuste dag te werk ging. Zonder aanzien des persoons schoten de Palestijnse terroristen mensen dood, onder wie kinderen en ouderen – zoals de dertien oudjes die op straat in Sderot, bij de ingang van een openbare schuilkelder, door terroristen in hun hoofd, buik en borst geraakt werden. Ze hadden het elektronische mechanisme van de bunkerdeur niet aan de praat gekregen.
Een verdienste van Yaron is dat ze de individuele verhalen van de slachtoffers grondig uitpluist. Die reconstructies wisselt ze af met een diepe duik in hun familiegeschiedenissen. Ook hun voorouders werden vaak vervolgd – tijdens de Holocaust, of daarvoor al, bij de pogroms in Oost-Europa. De parallellen zijn duidelijk: ook de aanval van Hamas wordt wel als pogrom aangeduid. Ook nu waren Joden weer het doelwit.
Nederigheid
Yaron beperkt zich tot de slachtoffers op Israëlisch grondgebied. De Palestijnse verhalen acht ze ‘niet de verhalen […] die ik moet vertellen. Ik wacht in alle nederigheid om het boek te kunnen lezen van mijn Palestijnse collega’s, die vast en zeker de verhalen zullen vertellen van de onschuldige Gazanen die geleden hebben en gestorven zijn door de reactie van mijn land op het geweld van hun leiders’.
Wat ze er niet bij zegt, is dat de verhalen in Gaza te midden van de voortwoekerende oorlog nog altijd nauwelijks ter plaatse op te tekenen zijn. Internationale journalisten mogen van Israël de Gazastrook niet in, en Israël heeft zelf bij zijn bombardementen en zijn grondinvasie meer dan honderd lokale mediamensen gedood.
Hoewel het op zichzelf gerechtvaardigd is om in een boek slechts één aspect van een situatie te belichten, wringt de aanpak van Yaron op dit punt. Waar de Israëlische slachtoffers een gezicht en een voorgeschiedenis krijgen, komen we over de genoemde Palestijnen weinig te weten. Israëliërs worden bijvoorbeeld als ‘een vrijgevige, nederige, gevoelige man’ geportretteerd, Palestijnen als, nou ja, niets. Zij blijven gezichtsloze mensen die het zomaar op Joden gemunt hadden.
De geschiedenis van Gaza, het lot van de inwoners daar en mogelijke beweegredenen van Hamas komen maar heel summier aan bod. Het is niet dat zulke contextuele informatie ook maar iets van een rechtvaardiging zou vormen voor de weerzinwekkende slachtpartij. Maar 7 oktober gebeurde niet in een vacuüm. Door uitgebreid in te gaan op de gevolgen van de aanslag, en amper op de oorzaken ervan, draagt Yaron onbedoeld bij aan de verspreiding van het ontmenselijkende verhaal over Palestijnen dat de extreem-rechtse Israëlische leiders, die ook zij veracht, onophoudelijk vertellen.
Genitale verminking
Dit laat onverlet dat Yaron een begenadigd verteller is, die het onaangename detail niet schuwt. Bijvoorbeeld over de kogel die een foetus in de buik van een hoogzwangere vrouw doorboort, waarna het kindje even later toch nog levend ter wereld komt. De alinea’s over de systematische genitale verminking van jonge vrouwelijke slachtoffers op het muziekfestival bij kibboets Re’im zijn te gruwelijk om zonder onderbreking te lezen.
Met zo veel getuigenverklaringen achter elkaar loop je de kans dat zelfs dit indrukwekkende verhaal wat eentonig wordt, maar Yaron weet het boeiend te houden. In een mozaïekvertelling zoomt ze nu eens in op het lot van een familie, dan weer verweeft ze knap alle verhaallijnen uit één mosjav.
Een lang hoofdstuk over kibboets Be’eri, waar tientallen mensen doodgeschoten of ontvoerd werden, behoort tot het beste wat er over 7 oktober geschreven is. Yaron laat hierin haarfijn zien dat het Israëlische leger erg laat op gang kwam, waardoor de kibboetsbewoners volledig op zichzelf aangewezen waren. Ook beschrijft ze dat een Israëlische tank, toen hij eindelijk gearriveerd was, twee granaten afvuurde op een huis waar op dat moment nog mensen gegijzeld werden. Bijna iedereen in dat huis kwam om – maar, schrijft Yaron, ‘wie wie vermoordde, is onmogelijk te zeggen’.
Verreweg de meeste slachtoffers vielen natuurlijk door toedoen van Hamas, dat niet alleen Joden vermoordde, maar ook Aziatische landarbeiders en Arabische inwoners van Israël. Zo bleek de bestuurder van de zwarte auto die Romi en Lia in Azougi’s handen duwde geen Jood te zijn. De bedoeïen Amar Abu Sabila was op de bewuste ochtend net klaar met zijn nachtdienst als bewaker van een bouwplaats toen een agent hem verzocht om de meisjes in veiligheid te brengen; hun moeder was neergeschoten. Het was ook zijn bloed dat Azougi later op de ochtend op de meisjes aantrof.