Regen op het Spuiplein, een hotellobby als duizend anderen. In een van de loungezitjes bergt Michel Faber een hoogblonde meisjespop weg in een sporttas. Naast zijn voeten ligt ook nog een gouden haas van plastic. Wie Faber leest of spreekt, moet openstaan voor ongerijmde verrassingen.
„Dit is Albrecht”, zegt de schrijver vriendelijk, en hij zet de haas rechtop. Ook de pop blijkt op eigen beentjes te kunnen staan. „En dit is IB, The Intrepid Blonde, de onverschrokken blondine. Ik vond haar dertig jaar geleden op een markt, ze was versmade koopwaar. Aanvankelijk maakte ik liggende foto’s van haar die verontrustend werkten. Een pop die zomaar ergens ligt, suggereert een eng verhaal; is ze ziek, verkracht, dood? Maar destijds was ik zelf ook nog zo niet in harmonie met mezelf en de wereld om me heen.”
IB reist overal met hem mee, vertelt Faber. Ze heeft een eigen Instagram-account, vol vervreemdend-vertederende snapshots uit het dagelijks poppenleven. Naast een pop oogt een standbeeld grotesk, de menselijke maat ontzagwekkend.
Michel Faber (1960) werd geboren in Den Haag, groeide op in Australië en woont sinds ruim dertig jaar in Schotland. Werk noch leven laat zich vangen in één alinea, daarvoor is hij te onconventioneel. Zelf refereert hij vrijelijk aan zijn „plek op het spectrum”. „Vroeger waren die normen streng afgebakend, ik voldoe lang niet aan alle eisen van het syndroom van Asperger of iets dergelijks. Maar inmiddels begrijpt men meer van autisme, en mag wat ik heb of ben wel zo heten.”
We hebben afgesproken om te praten over zijn nu in Nederlandse vertaling verschenen boek Listen, over muziek. Het is (overwegend) geen onderzoek naar muziek zelf, maar naar onze waarneming en waardering van muziek. Faber spreekt nog steeds vloeiend Nederlands, blijkt. „Maar het is de taal van de late jaren zestig, in de woordenschat van een 7-jarige”, verontschuldigt hij. Engels spreken is prettiger.
Listen, Luister in de vertaling, is een boek dat zonder Fabers bloemig associërende persoonlijkheid onmogelijk was geweest – zoals ook geldt voor de boeken waarmee hij beroemd werd. Het sciencefictionachtige, duistere debuut Onderhuids (2000), de duimdikke Victoriaanse bestseller Lelieblank, scharlaken rood (2002) – beide ook verfilmd – en zijn laatste fictieboek The Book of Strange New Things (2014). In 2014 overleed Fabers tweede vrouw en grote liefde Eva Yourens. Daarover publiceerde hij nog de ontroerende gedichtenbundel Undying, maar met fictie was het over. „Het boek van wonderlijke nieuwe dingen was het beste wat ik in fictie kan”, zegt hij. „Waarom zou je dan nog beginnen aan een nieuwe roman?”
Dat besluit maakte de weg vrij voor het lijvige non-fictieboek Listen, waarin Faber meanderend en anekdotisch zijn andere grote liefde centraal stelt: de muziek. Waarom danst een olifant op Bach? Waarom verloor folkzangeres Shirley Collins haar stem toen haar man haar verliet? Wat moeten baby’s met Beethoven? „En dan is er nog heel veel geschrapt”, zegt hij. „Ik had 700 pagina’s tekst, mijn uitgever vond de helft het maximum. Heel veel hoofdstukken, zoals dat over klassieke muziekrecensenten, zijn op de plank blijven liggen.”
Ik vond het lastig vragen te verzinnen voor dit interview, omdat u elke vraag in het boek zelf al opwerpt.
„Nee toch! Het gaat me er juist om autoriteit omver te kegelen. Muziek is zo groot en wij zijn zo klein. Daarbij: elk interview is voor mij vooral een ontmoeting. En over muziek raak je nooit uitgepraat.”
Wie Listen leest, denkt nooit meer hetzelfde over zijn eigen muzieksmaak, belooft de achterflap. Faber bepleit dat de mens een kuddedier is, en onze muziek-smaak meer een reflectie van opvoeding dan van karakter. Nurture, geen nature.
Proef op de som: ik houd van Zarah Leander, Dolly Parton, Richard Tauber en Karita Mattila. Wat zegt dat over mij?
„De zangers die je noemt zijn te uiteenlopend om dat te verraden. Het materiaal dan misschien… De muzikale cultuur van de 21ste eeuw is doordesemd van ironie, maar de namen die je noemt zijn dat allen net níet. Het zijn allemaal zangers die oprecht zingen over emoties die ertoe doen. Dus als jij durft te zeggen dat je van hen houdt, zegt mij dat dat je iemand bent die graag wilt dat mensen eerlijk zijn over wat ze mooi vinden en hun mening niet verhullen in complexe, onpersoonlijke lagen.
„Kijk, er wordt enorm veel bullshit geschreven – zeker over muziek. Wat ik vooral wil is dat mensen zich relaxed voelen over hun smaak. Alles mag, alles is goed. Veel muziekboeken zijn een vertoon van eruditie. Het mijne niet. Wat ‘goede’ muziek is of juist niet is, interesseert me niet. Elke minuut die we besteden aan de standaard van een ander is zonde. Die tijd had je kunnen besteden aan datgene waarvan je zelf echt houdt.”
U schrijft dat smaak te verklaren valt vanuit ouders, vrienden, opleiding. Maar een leven is vol toeval. Je hoort van alles. Maar je gaat houden van wat jou – persoonlijk – raakt.
„Bij sommige mensen geloof ik inderdaad dat er een ongewone honger is naar muziek, een liefde voor bepaalde composities die sterker is dan sociale druk. Maar de meeste mensen gebruiken muziek als sociaal smeermiddel. Muziek neemt de scherpe kantjes weg van ongemakkelijke stiltes, geeft je wat om over te praten. Écht in diep ontzag leven voor het geweldige rijk der muziek en alles wat daar te ontdekken valt… ik geloof dat dat vrij zeldzaam is.”
Ik dacht recent aan uw boek toen ik las dat Palestijnse en Israëlische musici samen Beethovens ‘Ode an die Freude’ uitvoerden. Wat denkt u van zo’n initiatief?
„Schadeloze pogingen om het goede te doen vind ik altijd fijn. Alles is beter dan oorlog voeren en de wereld te gronde richten. Ik geloof natuurlijk niet dat je er échte verbroedering mee bereikt. Maar als muziek een medicijn tegen wanhoop kan zijn, is dat ook al heel mooi. Als ik zie dat een zwarte en een witte peuter samen pret hebben in een speeltuin, maakt dat me óók gelukkig – ongeacht het onrecht en racisme dat ze later zullen tegenkomen. Daar denk je dan even niet aan.”
Lees ook
deze recensie
In uw boek schrijft u juist dat u moeilijk geniet op huwelijken en kraamvisites omdat u dan moet denken aan alle mogelijke ellende in de toekomst.
„Klopt, ik voer een voortdurende strijd tegen de pessimistische en apocalyptische neigingen in mezelf. De rotjeugd die ik had, zit diep in mij verankerd. Maar niemand wordt er beter van als ik daarin blijf hangen.”
Vroeger had je componisten die ook zelf musiceerden. Later ook burgers die musiceerden. Nu luisteren we vooral nog naar muziek. Is dat vooruitgang of achteruitgang?
„De alomtegenwoordigheid van opnames biedt een enorme rijkdom, maar maakt het ook moeilijker te genieten van middelmatigheid. Waarom voelen klassieke musici de aandrang vele uren per dag te studeren? Omdat er talloze topopnamen zijn van geweldige musici uit het verleden. Fouten maken is verboden geworden, en daarmee creativiteit hoogdrempeliger. Als we die opnames niet hadden gehad, zouden we nu gewoon genieten van zelf piano spelen, of van iemand in onze straat die mooi piano speelt.”
Ik beluisterde van de week een oude opname van pianist György Sebok en cellist Janos Starker en vond de manier waarop fantasie bovenop perfectie groeide juíst inspirerend.
„Maar dat zo’n opname van een halve eeuw oud jou nu ontroert, bewijst dat niet juist mijn theorie? En treft je dan niet ook de oudheid van de opname – als een soort nostalgie?”
Nee, wat me raakte was hoe persoonlijk het musiceren was. In die zin zie ik topmusici meer als Michelinchefs, die van bekende ingrediënten iets totaal nieuws bereiden.
„Ik hoop oprecht dat ik ooit op die manier naar klassieke concerten kan uitzien. En de Michelin-analogie vind ik ook leuk, want ook dát is – net als klassieke muziek – een wereld vol hiërarchie en privilege, terwijl ik persoonlijk een oliebol net zo lekker vind. Bij liefhebbers van klassieke muziek heb ik soms het gevoel dat ze eigenlijk denken: oliebollen zijn prima voor het volk dat zoete shit wil eten, maar wij weten wat écht lekker is.”
Wie dat denkt, is een snob. Goeie oren herkennen genie in alle genres.
„Mmm, ja? Ik ken toch vooral veel klassieke musici die wel van pop houden, maar op een tikje neerbuigende manier. Ken je het nummer ‘Epsilon in Malaysian Pale’ van Tangerine Dream? Technisch is dat niet meer dan infantiel gepiemel op de melotron, wat sowieso een heel raar instrument is. Maar complexiteit, daar gáát dat nummer ook niet om. Het is een experiment met de lekker mysterieuze, vreemde klank van de melotron. Niet meer. Toch raken alle klassieke liefhebbers die ik ken er binnen de kortste keren enorm geïrriteerd van. Ze kunnen zich niet in die ongestructureerde klankwereld verliezen, omdat ze ernaar luisteren als een partituur. Dat vind ik tekenend. Dat je muziek tegemoet treedt vanuit een bepaald verwachtingspatroon.”
Is Spotify wat dat betreft niet de gelijkmaker die inderdaad maakt dat alle smaken ‘okay’ zijn? Juist omdat alles voorhanden is?
„Toen het internet net uitgevonden was, werd dat vaak gezegd: we krijgen allemaal een eclectische smaak, want alles is openlijk te ontdekken. Het tegendeel blijkt waar. Je muzikale smaak blijft door algoritmes hangen in dezelfde bubbel. Pas als je de moed hebt om zelf actief te gaan zoeken, zal het algoritme zich aanpassen.”
Had het boek dan geen playlist verdiend? Door uw tips te beluisteren, kwam ik buiten mijn bubbel.
„Dat werd ook door de uitgever gesuggereerd, maar dan zou het zijn of ik wil worden bewonderd om mijn originele smaak en dat is absoluut niet zo. In zekere zin ben ik als mijn blonde pop. Ik kijk naar de wereld en vind alles vreemd. Dat outsider-schap tekent mij en míjn smaak. Als ik die aan anderen opdring, moet ik denken aan die scène uit The Life of Brian, waarin de ‘messias’ de menigte oproept tot autonoom nadenken. ‘You are all individuals!’ En de menigte in koor antwoordt: ‘We are all individuals!”
Wat was uw laatste muzikale ontdekking?
„Gorecki’s Derde symfonie (‘Symphony of Sorrowful Songs’) in de uitvoering met Beth Gibbons van Portishead. Ze leerde Pools voor die liederen, die over de vernietigingskampen gaan. Haar stem combineert een getraind met een popachtig geluid, hartverscheurend mooi.”
Veel mensen, schrijft u, zijn tekst-georiënteerd in hun muziekappreciatie. Waarom denkt u dat? Is het niet zo dat veel mensen vooral afgaan op de melodie?
„Mensen halen uit muziek wat ze erin willen vinden. Neem ‘Every Breath You Take’ van The Police. Dat is op vele tienduizenden huwelijken gedraaid als een heel romantisch liedje, maar in feite gaat het over een stalker. ‘I’ll be watching you’, zingt Sting. Creepy as hell! Maar wie romantiek zoekt, projecteert dat alleen op die eerste zin, en dan betekent het wat je denkt dat het betekent.”
Met welke muziek heeft u moeite?
„Eén van de geschrapte hoofdstukken uit het boek droeg de titel ‘Why I will never have a baby with a Brazilian.’ Ik ben allergisch voor muziek met Latijns-Amerikaanse souplesse. Zodra het tropisch samba-achtig word, haak ik af. Daar ben ik heel consequent in. Ik ben dol op Chick Corea, maar zijn Spanish Album? Nee.”
Danst u wel?
„Nee! Mijn vader was de fucked-up zoon van een nazi. Muziek die communiceert: ‘Noord-Europeaan, laat je zware wereldbeeld nou en even los en leef’ verdraag ik niet. Ik zou dolgraag anders zijn. Maar helaas.”
Een glas wijn doet soms wonderen.
„Ja, maar alcohol sta ik mezelf niet toe. Controleverlies spreekt me totaal niet aan. Muziek ís mijn roesmiddel. Als ik 75 ben, ga ik LSD gebruiken en naar muziek luisteren om te kijken wat dat met mijn waarneming doet. Maar voorlopig wil ik mijn brein scherp houden.”