Stel, zegt Kai Alberts, een student social work van 24 jaar, „ik wil politiek actief worden. Wat zou je adviseren?”
Tegenover hem, aan een tafeltje in het gemeentehuis van het Gelderse Rheden, zit raadslid Hendri Witteveen (ChristenUnie). „De vraag is”, antwoordt hij, „hoeveel tijd je eraan wilt besteden. Als je serieus actief wil worden: word lid van een partij, ga naar bijeenkomsten. En als er een beroep op je wordt gedaan: zeg ja.”
Alberts: „Maar ik kan me voorstellen dat je nog geen idéé hebt, als je net begint als raadslid. Waar heb je invloed op, en waarop niet? Hoe ga je met die twijfels om?”
Door het simpelweg te dóén, zegt Witteveen, al raadslid sinds 2003. „Het kan klein beginnen, door als lid mee te denken in een partij, of door een verkiezingsprogramma voor te bereiden. Ik ben zelf begonnen met werk voor een schaduwfractie. Toen kwam ik er een beetje in, maar van het politieke proces had ik nog totaal geen idee.”
Het is geen tennisclub waar je even lid van wordt
Precies acht minuten duren de ‘speeddates’ waarin Rhedense raadsleden worden ondervraagd over de ins en outs van de lokale politiek. De vragenstellers zijn voornamelijk inwoners die overwegen zich bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2026 te kandideren voor een van de 27 raadszetels waarin ze deze avond hebben plaatsgenomen.
„Je zou wat partijen langs kunnen gaan om te kijken of het klikt”, geeft Witteveen Alberts nog mee. „Het verkiezingsprogramma zegt niet alles, de sfeer is ook belangrijk. Het moeten mensen zijn met wie je uit de voeten kunt.” De twee zijn nog niet uitgepraat, maar de voorzitter is onverbiddelijk: zodra de tijd om is, gaan de groepjes door naar de volgende fractie.
Flyeren
Op 18 maart volgend jaar kiest Nederland nieuwe gemeenteraden – en moeten er weer zo’n 8.500 raadszetels worden gevuld. De aanloop is in stilte al begonnen. Politieke partijen beleggen ledenvergaderingen, stellen kandidatencommissies samen, zetten vacatures uit. Maar ze weten ook: de sollicitatiebrieven stromen niet vanzelf binnen.
Want animo voor het lokaal bestuur is er weinig. Kandidaten komen doorgaans voornamelijk uit de actieve bovenlaag van de samenleving. Het zijn vaak mensen die al lid zijn van een politieke partij, al eens hebben ingesproken bij een raadsvergadering of bij eerdere verkiezingen langs de deuren zijn gegaan om te flyeren.
Bij de vier avonden durende cursus Politiek Actief van stichting ProDemos ontbreekt het desondanks niet aan belangstelling: er waren twee keer zoveel aanmeldingen als er plek was. Rheden, een gemeente van zeven dorpen onder Nationaal Park Veluwezoom, hoopt inwoners ermee te enthousiasmeren actief te worden in de lokale politiek.
Han Meijer (63), een van de deelnemers, hoeft niet meer te worden overgehaald. De dorpsbewoner was een leven lang lid van D66, maar stapte bij de Europese Verkiezingen van 2024 over naar Volt. De lokale afdeling van de partij wil volgend jaar een gooi doen naar een plek in de raad en vroeg Meijer of hij daar iets voor zou voelen.
En dat doet hij. In het dagelijks leven adviseert Meijer gemeenten over de verduurzaming van woningen en ziet hij waar het spaak loopt. „In mijn ervaring bedoelen gemeenten het heel goed, alleen ontbreekt vaak de expertise. Kritiek geven is altijd makkelijk”, voegt hij eraan toe. „Maar het zelf doen is een ander verhaal. Die uitdaging wil ik wel aangaan.”
Lees ook
Met het werk voor de gemeenteraad kun je een hele week vullen, weet dit raadslid
Incasseren
Rosanna Huertas, die in haar eentje de fractie Beter Rheden vormt, legt de vier toehoorders aan haar tafeltje uit dat ze keuzes moet maken. „Je kunt heel reactief zijn, volgen wat er op de agenda staat en daarop jouw inbreng geven. Maar zeker als eenmansfractie kun je niet overal bij zijn. Dan is het wel fijn als je kunt vertrouwen op andere partijen.”
„Het valt me op dat het in de gemeenteraad behoorlijk pais en vree is”, zegt inwoner Grieta Spannenburg (54).
„Er wordt wat gemoedelijker met elkaar omgegaan dan in sommige andere gemeentes”, beaamt Huertas. „In dat opzicht is het hier wel rustig.”
Spannenburg: „En in welk opzicht niet?”
Huertas: „Het is politiek, dus het blijft een beetje een slangenkuil.”
Denkt Huertas weleens: waarom doe ik dit eigenlijk, vraagt Spannenburg zich af.
„De volgende termijn doe ik niet meer mee”, antwoordt Huertas. „Ik blijf op de achtergrond actief, want ik vind de politiek nog steeds heel erg leuk. Maar het moet bij je passen. Ik ben er te gevoelig voor. Ik kan veel incasseren, maar op enig moment denk ik: wil ik dit nog? Nu wil ik het even een poosje niet.”
Het gemeenteraadslid Rosanna Huertas van Beter Rheden.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Inwoners in gesprek met raadsleden.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Grenzen
Lang niet alle raadsleden voelen iets voor een nieuwe termijn. Doorgaans keert een aanzienlijk deel na verkiezingen niet terug. In Rheden was na de verkiezingen van 2022 meer dan de helft van de gekozen raadsleden nieuw, landelijk ging het volgens de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden om 44 procent.
Die nieuwe aanwas is enerzijds „verfrissend”, vindt Bernadette Jansen, die namens ProDemos de cursus verzorgt. „Het is helemaal niet erg om nieuwe mensen binnen te krijgen die, bij wijze van spreken, domme vragen stellen. Maar het is natuurlijk wel lastig als de raad steeds voor een heel groot deel vernieuwt. Je raakt wel iets kwijt.”
Durf soms ook nee te zeggen, ook al roept de democratie
Jansen: „Ervaren raadsleden hebben historisch besef, kunnen teruggrijpen op wat er eerder afgesproken is of beleidslijnen nog eens aanhalen. Dat heeft meerwaarde. Je zit er als raadslid niet voor de korte termijn – je zit er ook om na te denken over wat iets betekent voor over tien jaar of vijfentwintig jaar.”
Een van de redenen dat raadsleden afhaken, is de gestegen werkdruk. De taken die gemeenten met decentralisaties erbij hebben gekregen vergen naast geld ook tijd. Waar raadsleden in 2007 nog gemiddeld veertien uur per week besteedden aan het raadswerk – een nevenfunctie – was dat in 2024 volgens de Basismonitor Politieke Ambtsdragers twintig uur.
„Zorg dat je je eigen grenzen goed kent”, adviseert raadslid Willem Heesen (PvdA) geïnteresseerden dan ook. „En dat je je agenda goed beheert. Daar komt het uiteindelijk op aan: dat je soms ook nee durft te zeggen, ook al roept de democratie. Dat voelt niet altijd goed, maar mijn kinderen vind ik toch net wat belangrijker.”
Columbus
De PvdA-fractie van Heesen gaat de komende verkiezingen voor het eerst in samen met GroenLinks – en heeft mensen nodig. Duikt er een potentiële kandidaat op, kan hij uit eigen ervaring zeggen, dan komen partijen daar „als vliegen op de stroop” op af. „Je zult toch minstens tien mensen op je lijst moeten hebben. Die druk voel je overal.”
Want een lokale partij, zegt het raadslid, heeft nou eenmaal géén onuitputtelijke vijver om uit te vissen. „Je hebt een aantal zittende raadsleden, enkele bestuursleden en een handjevol mensen die meehelpen met campagnes.” Dat zijn, zegt Heesen, „pak ’m beet vijftien mensen. Dat is dan wat de lokale partij is.”
Wat de beste manier is om mensen te motiveren zich aan te sluiten? „Ik heb het ei van Columbus nog niet gevonden.”
Het is geen tennisclub waar je even lid van wordt
De ProDemos-cursus heeft in elk geval zaadjes geplant. Wat Esther Rouw (43) ervan overtuigde zich te willen kandideren, is het aandeel vrouwen in de lokale politiek: de gemeenteraad van Rheden telt zeven vrouwen, tegenover twintig mannen. „Dat voelde als een extra zetje in de rug: nou Esther, hup, actie. Dat mag wel iets meer fifty-fifty.”
Als „eerste stap” is ze vorige week lid geworden van GroenLinks. De tijd dat ze in de trein zit naar haar werk, heeft ze al bedacht, zou ze kunnen gebruiken om raadsstukken door te lezen. „En ik ben een avondmens, dat is volgens mij een groot voordeel. Als de meeste mensen in bed stappen, kan ik nog wel een dossier erbij pakken.”
Niet dat ze zich al rijk heeft gerekend met een plek op de lijst, zegt Rouw erbij. „Het is geen tennisclub waar je zomaar even lid van wordt. En misschien is het nu nog wat te vroeg, dat kan natuurlijk ook. Dan moet ik eerst vier jaar bekend worden binnen de club en in de volgende ronde meedoen. Daar kom je maar op één manier achter.”
Ze gaat binnenkort bij de ledenvergadering van de lokale GroenLinks-afdeling haar hand opsteken.
Theo Kooijmans (links), fractievoorzitter van Volkspartij Politiek Rheden, tijdens een speeddate op het gemeentehuis.
Lees ook
Na een praatje bij een borrel sta je al op de lijst
Pas toen mijn moeder een half kunstgebit kreeg aangemeten kwam ze erachter dat er ook mindere kanten aan suiker zaten. „Had ik dat geweten, dan had ik wel wat minder suiker in de pap gedaan.”
Ze begon elke dag met een bord suiker met pap.
Toen ze zwanger was van haar oudste kind – ik – adviseerde de huisarts haar om vooral door te gaan met roken, ze werd er rustig van. Ze stopte er pas mee toen de eerste afschrikwekkende teksten op de pakjes verschenen, een periode die toevallig samenviel met haar eerste hartinfarct.
„De waarschuwingen komen altijd achteraf”, concludeerde mijn vader, die jaren onze druivenstruiken had bespoten met landbouwgif. „Straks komen ze nog met de mededeling dat je maar beter niet op een stoel kunt zitten.”
Hij zat zijn hele werkende leven op een stoel, na zijn dood bleek inderdaad dat dat niet gezond is. Na zijn dood viel het pas op hoe vrolijk hij altijd was op verjaardagen, zou hij geweten hebben dat je van alcoholische drank dronken kon worden?
Ik moest aan ze denken toen eergisteren het nieuws uit de lucht viel dat het beter is om maar geen eieren meer te eten van hobbykippen. We zagen het samen op het Jeugdjournaal. Een jongetje uit een landelijk gebied voerde kippen, het Jeugdjournaal was ter plekke. Hij raapte eitjes en bracht ze naar de kelder. Hij zei het zijn ouders na: „Zo lekker, zo gezond en zo goedkoop.” Ze gingen gewoon door met het eten van eieren. In eieren van hobbykippen zit PFAS, ze denken dat ze het via regenwormen binnenkrijgen.
Het zette het wereldbeeld even op de kop: kippen in legbatterijen leven dus gezonder dan die op het land. Juist in de vrije uitloop eieren zit het gevaar. In onze Wormerse jaren haalden we eens per week eitjes bij een hobbyboer aan de overkant, het kan niet anders dan dat onze lijven vol met PFAS zitten. En wat erin zit gaat er nooit meer uit. Ik keek naast me op de bank. Drie prachtige dochters van wie in elk geval de oudsten voor een behoorlijk percentage uit plastic bestaan.
„Waarom?”, vroeg de oudste, „waarom moest ik altijd eieren halen bij die mensen?” Het eerlijkste antwoord was: omdat ik geen zin in ze had, maar dat bedoelde ze niet.
„We wisten niet beter”, zei ik naar waarheid.
De middelste dochter: „Het maakt mij niet uit als ik van plastic ben, mijn poppen zijn ook van plastic.”
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.
Onze kleinzoon (4) prikt per ongeluk in het been van onze kleindochter (8) met zo’n papieren parapluutje. Dat doet natuurlijk zeer bij zijn zus en dus wil zij hetzelfde bij hem doen. Waarop hij reageert: „Niet terug doen! Denk aan Jezus! Die doet dat ook niet!”
Els van der Zande
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
‘Kun je nog even omdraaien, en weer langs lopen, nog één keer?” – iets dergelijks moet fotograaf Emmy Andriesse tegen het broodmagere jongetje hebben gezegd dat ze in februari 1945 in Amsterdam tijdens de Hongerwinter op straat aantrof. Dit kind liep met een leeg pannetje langs en ze wist: dit moet ik vastleggen. Het jongetje liep inderdaad desgevraagd nog een paar keer heen en weer en de iconische foto was geboren.
Dit soort foto’s ging in de laatste oorlogsmaanden vaak via het verzet naar Londen, naar de Nederlandse regering in ballingschap. Die wist van de hongersnood in het niet-bevrijde deel van Nederland, maar beelden zeggen zoals bekend meer dan woorden. Pas bij het zien van de schrijnende foto’s van ondervoede mensen kwam het besef echt binnen en werden voedseldroppings op poten gezet. Deze foto’s hebben dus levens gered.
Vanaf mei zijn deze tachtig jaar oude foto’s te zien in Foam, vijf minuten lopen van de Keizersgracht 568 waar in juni 1945 de eerste expositie opende, in de toenmalige fotostudio van Marius Meijboom. Het liet zien hoe een groep fotografen, clandestien, de laatste oorlogsmaanden had gedocumenteerd – honger, schaarste, gaarkeukens, voedseldroppings en de uitzinnige vreugde van de bevrijding.
Die tentoonstelling trok destijds veel internationale belangstelling. Oorlogscorrespondenten uit tientallen landen probeerden foto’s te bemachtigen, voor bladen als Life en Look. De exposerende fotografen werden volop geïnterviewd. De tentoonstelling ging reizen, fotoboeken verschenen. Opgeteld was de zichtbaarheid zo groot, dat je gerust kunt zeggen dat deze foto’s de beeldvorming over de oorlog mede hebben bepaald. Wie nu aan de Hongerwinter denkt, ziet Andriesse’s foto van dat jongetje voor zich.
Daarom is onlangs besloten dat deze collectie Unesco-erfgoed wordt – als eerste Nederlandse fotocollectie. Het wordt geregistreerd in het ‘Nederlandse Memory of the World Register’. Dit overzicht bevat meer documenten die bepalend zijn voor de oorlog en onze blik daarop.
Spionagefoto’s
Aan dit alles gaat een bijzondere geschiedenis vooraf. Die begon in september 1944, na Dolle Dinsdag. Verzetsleider Tonny van Renterghem en de Joodse fotograaf Fritz Kahlenberg, uit Duitsland gevlucht, hadden een idee. Enkele fotografen die ze vertrouwden, wilden ze vragen om het leven tijdens de bezetting vast te leggen. Het werden Andriesse en Meijboom, Carel Blazer, Charles Breijer, Cas Oorthuys, Krijn Taconis, Ad Windig en anderen. Zo’n tien fotografen vormden de kern van de groep die uit zo’n dertig à veertig mensen bestond, velen in Amsterdam maar ook bijvoorbeeld in Delft en Den Haag. Het exacte aantal is onduidelijk want een centrale organisatie was riskant: Kahlenberg zocht ze individueel op en deed of hij slechts een boodschapper was, in plaats van de spilfiguur. Hoe meer je je op de vlakte hield, hoe veiliger.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde.
Foto Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Foto Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde. Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Foto’s Cas Oorthuys en Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Sommige van deze fotografen hadden al ervaring met sociaal geëngageerde fotoreportages, maar dit was anders: spionagefoto’s. Die waren bestemd voor Londen en voor het verzet, dat weet moest hebben van semi-militaire knooppunten. Ook was er het besef dat dit een cruciale tijd was, die alleen daarom al moest worden vastgelegd. Dat was soms lastig: mensen waren zo gewend aan de Duitse aanwezigheid dat ze goed moesten nadenken over wat er ook alweer anders was – o ja, dat er nu kaarsen in etalages brandden in plaats van elektrisch licht, of dat paarden auto’s voorttrokken. Dat legden ze vast.
Daarvoor gingen ze op pad. Voorzichtig, want vanaf 20 november 1944 gold een fotografieverbod. Vlakbij een Duitse afzetting parkeerde Breijer zijn fiets. Hij deed alsof hij achteloos wat in zijn fietstas rommelde, waar een camera in verborgen hield. Klik, legde hij een scène vast, ongemerkt – zijn eigen gebogen schaduw is op de voorgrond van de foto zichtbaar. Andere fotografen hadden een camera in een schoudertas, of onder hun overjas.
Nu, tachtig jaar later, kunnen we via deze fotocollectie de stad van toen in kijken. Naar een tram die gevaarlijk vol is, omdat er nauwelijks meer transport was. Naar de commotie rond een vat met haring, toen een visboer plots weer wat te koop had. Naar fietsenroof, razzia’s en gevangenen die door de Grüne Polizei werden afgevoerd. Bewijzen van repressie dus, en steeds meer vroeg Kahlenberg zijn fotografen om de gevolgen van de Hongerwinter te registreren. Hij stuurde Cas Oorthuys – want die had de juiste gevoeligheid voor ellende – naar het noodmortuarium in de Zuiderkerk, om te documenteren hoe daar tientallen lichamen lagen die niet meer begraven werden. Geen kisten, geen personeel.
Er stonden rijen voor de gaarkeukens en er was veel zwarte handel waar soms ruzies uit de hand liepen. Diefstal, sloop, woekerprijzen – de foto’s tonen mensen bijeen maar zonder collectiviteit. Door de honger ontstond een moreel verval, het werd ieder voor zich.
Ook de werkzaamheden van het verzet, zoals het vervalsen van papieren, werden gefotografeerd. Het liep nooit fout. Een paar keer is een fotograaf aangehouden die dan toch wist te ontkomen, via blufpoker of anders een wc-raampje.
Heroïek
De plannen voor de tentoonstelling waren begonnen in februari 1945. Van Renterghem en Kahlenberg begrepen dat de foto’s nodig waren voor buitenstaanders om te snappen hoe zwaar het geweest was. De foto’s kozen ze uit bij Meijbooms studio. Die zat vlakbij Duitse autoriteiten die nog wel elektriciteit hadden – een handige vriend tapte dat af. Dankzij twee rollen Gevaert-fotopapier konden ze de foto’s fatsoenlijk afdrukken. Ook was er filmmateriaal geschoten, dat is tijdens de bevrijding overhandigd aan vermoedelijk Britse troepen, en kwijtgeraakt in Engeland, waarschijnlijk in de catacomben van het Luchtvaartministerie.
Zwanenburgstraat.Afsluiting Jodenbuurt bij de Waag, Nieuwmarkt, Amsterdam, 1941.
Foto’s Cas Oorthuys en Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Op 2 juni 1945 opende de tentoonstelling: „De vijand heeft ons geprobeerd door middel van terreur, van deportaties, met honger op de knieën te krijgen. Zij is hierin niet geslaagd en dit danken wij voor een groot deel aan de mannen en vrouwen van het verzet.” Met deze ronkende woorden werd het thema verzet onderstreept. Ook werd de term Ondergedoken Camera geboren.
Natuurlijk maakten de beelden indruk. Foto’s liegen niet, maar, met afstand in de tijd kunnen we ook stellen dat ze niet per se de waarheid vertellen. De grote nadruk op verzet gaf een heroïek die niet strookte met hoe weinig verzet er werkelijk was geweest in de samenleving.
En ook: deze foto’s waren gemaakt vanaf september 1944, toen alle jodentransporten voorbij waren. Daardoor bleef het joodse leed buiten beeld. Er zaten joodse fotografen bij, maar daar ging het niet om. Het ging om de Hongerwinter. Die omissie kan hebben bijgedragen aan de naoorlogse opvatting dat de bezetting zo zwaar was geweest voor Randstedelingen, en er weinig ruimte was voor de Holocaust zelf.
Onderduiker Joop Kuijt kruipt in schuilplaats Oranje Nassaulaan 15, Amsterdam. lllegale opname vanuit fietstas van commandopost Kriegsmarine, genomen vanaf het Emmaplein de Emmalaan in, Amsterdam, 1944.
Foto’s Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Vanuit Meijbooms studio ging de tentoonstelling op tournee, langs twaalf steden. Maar afwezig was Kahlenberg. Er was namelijk onder fotografencollectieven een machtsstrijd ontstaan. Het ging over wie de regie kreeg over de beeldvorming van de bevrijding, en over het optuigen van een federatie. Kahlenberg delfde het onderspit. Hij zou roekeloos hebben geopereerd, was slechts een amateurfotograaf en Duits bovendien – dat hij een joodse vluchteling was, telde niet. Kahlenberg verhuisde naar New York, verbitterd. Maar hij wordt nu gerehabiliteerd: NIOD-onderzoekers Erik Somers en René Kok publiceerden in maart een boek dat hem belicht als spilfiguur. En waaruit niets van roekeloosheid blijkt, integendeel.
Inmiddels zijn de foto’s rondom de Ondergedoken Camera verspreid geraakt over verschillende collecties, maar zitten wel samen in het collectieve geheugen – vandaar het erfgoedpredicaat van Unesco. In de verstreken jaren is hun functie voor de beeldvorming onderkend. Vanaf 1980 zijn ze meermaals geëxposeerd met verwijzingen naar de opkomst van extreem-rechts, met waarschuwende woorden die maar niet overbodig willen worden.
Iets om aan te denken, nu de expositie in Foam neerstrijkt vlakbij waar het in 1945 allemaal gebeurde, waar de mensen samenkwamen en droomden van een toekomst vol gelijkheid, vrij van fascisme. Dat besef mag ook nu iets voor onze beeldvorming betekenen.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Verzetsleuzen op een schuilbunker Kwakersplein Amsterdam 1944.
Foto Cas Oorthuys / collectie Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Verzetsleuzen op een schuilbunker Kwakersplein Amsterdam 1944.
Foto Cas Oorthuys / collectie Nederlands Fotomuseum