Met pluimen die geen veren zijn gooit dit prehistorische reptiel de evolutie overhoop

Om maar met de deur in huis te vallen: het zijn géén veren, de ruim vijftien centimeter lange pluimen waarmee het in bomen levende reptiel Mirasaura grauvogeli zo’n 247 miljoen jaar geleden op z’n rug rondliep. Wat de vergroeiingen dan wél zijn? Vermoedelijk een extravagant communicatiemiddel, concludeert een internationaal team van paleontologen deze week in Nature op basis van enkele fossielen.

De vondst gooit daarmee de huidige evolutionaire inzichten overhoop: al ver voor de vogels en de zoogdieren waren reptielen in staat tot het vormen van complexe ‘versieringen’.

Vogels, zoogdieren en reptielen behoren allemaal tot een overkoepelende groep gewervelden, de amnioten. Bij de embryo’s binnen die groep ontstaat de lichaamsbedekking grofweg op dezelfde manier, maar de uiteindelijke verschijningsvorm is heel anders: veren, haren of schubben. En hoewel inmiddels algemeen geaccepteerd is dat vroege voorlopers van huidige vogels – de dinosauriërs – óók veren hadden, gingen wetenschappers ervan uit dat andere fossiele reptielen het moesten doen met simpele schubben.

Al in 2000 stond de paleontologische wereld op z’n kop met de vondst van Longisquama insignis. Het fossiele reptiel leek over een soort oerveren te beschikken en werd om die reden algauw omschreven als een oervogel die gek genoeg géén familie van de dino’s was. Maar de fossielen waren zo moeilijk te duiden dat ze algauw weer buiten het evolutionaire debat werden gehouden.

Fossiel waarop de pluimen duidelijk te zien zijn. Foto Stephan Spiekman

Nieuw licht op de zaak

Het recente onderzoek aan Mirasaura grauvogeli (bijna een eeuw geleden ontdekt in Frankrijk maar nauwelijks onderzocht) werpt nieuw licht op de zaak. De fossiele vergroeiingen lijken sterk op die van Longisquama insignis maar zijn veel beter bewaard gebleven – zelfs de melanosomen, de celonderdelen met pigment die ook voor de kleur van vacht en veren zorgen, zijn te onderscheiden. Tegelijkertijd is duidelijk dat het géén veren betreft, onder andere omdat er geen vertakkingen aan de schacht zitten. Het betreft een sterke vergroeiing van de reptielenhuid, concluderen de auteurs. Met terugwerkende kracht interpreteren ze de Longisquama-fossielen op soortgelijke wijze. Beide soorten zouden aan elkaar verwant zijn geweest en behoren tot een inmiddels uitgestorven reptielengroep.

In tegenstelling tot vacht of veren hadden de reptielenpluimen geen isolerende werking. Dat is interessant, want tot nu toe werd het nut van complexe versieringen juist in dat licht verklaard. Veren en vacht zouden vanwege de isolatie een cruciale rol hebben gespeeld in de Triassic arms race. Dat is een wedloop tussen de vroege dino’s en zoogdieren waarbij ze zich ontwikkelden tot warmbloedige dieren.

In Nature laten de onderzoekers nu zien dat de evolutie van die complexiteit ook los van warmtebehoud kan worden gezien. Ze vermoeden dat de pluimen bedoeld waren om vijanden af te schrikken of om partners te lokken. De aanzienlijke lengte zorgde ervoor dat er ook over grote afstand mee kon worden gecommuniceerd, bijvoorbeeld van boomtop tot boomtop.