‘Mijn oma, tantes, nichtjes, vrienden en kennissen zitten in Tripoli [een kustplaats in het noorden van Libanon] een uur rijden vanaf waar de bommen vallen”, zegt Sarah Safi Harb uit Amsterdam. „Stel je voor”, zegt de Libanese woensdagochtend aan de telefoon, „dat mensen uit Rotterdam vluchten naar Amsterdam en dan op straat slapen, in het Rijksmuseum of de Oude Kerk.” Volgens haar kun je dan als Amsterdammer het eenvoudigst helpen door „heel veel luiers te kopen en uit te delen”. Dat is precies wat haar tante in Tripoli doet voor de vluchtelingen in haar stad. Om haar daarmee te helpen, verzamelt Harb geld in via een donatielink.
Veel mensen sloegen op de vlucht voor de luchtaanvallen van Israël naar veiliger plekken in het noorden van Libanon. Door de bomaanvallen kwamen tot nu toe meer dan duizend burgers om het leven. De demissionaire premier van Libanon, Najib Mikati, zei dat ruim een miljoen Libanezen ontheemd raakten.
Als ik naar Libanon ga, bestaat de helft van mijn bagage uit medicijnen en geld
In Nederland wonen zo’n 8.500 mensen met een Libanese migratieachtergrond. Volgens Safi Harb kunnen ze vaak niet de woorden vinden om uitdrukking te geven aan hun pijn en verdriet. Ook anderen uit de Libanese gemeenschap in Nederland begonnen inzamelingsacties. „Het liefst zou ik nu naar Libanon gaan om mijn landgenoten te helpen”, zegt ze. Maar voor de 35-jarige danslerares is dat geen optie vanwege haar werk. „Ik had net mijn tante aan de lijn. Ze haalt nu maandverband, matrassen, dekens en kussens. Er is geen regering in Libanon, dus bijna alle initiatieven komen van de mensen zelf.”
„Er wonen meer Libanezen buiten het land dan in Libanon, dat vijfenhalf miljoen inwoners heeft”, zegt Safi Harb. „Ik verliet het land in 2006, door de aanvallen van Israël op Libanon, om in Nederland te studeren en ben vervolgens gebleven.” De Libanese diaspora is wijdverspreid vanwege meerdere oorlogen, economische crises en interne religieuze spanningen en gewelddadigheden, zoals de burgeroorlog tussen 1975 en 1990. Op dit moment bevindt het land zich in een diepe economische crisis, waardoor de middelen ontbreken om de bevolking te helpen.
Lees ook
Regering haalt alsnog Nederlanders uit Libanon, onder druk van oppositie
Luchthaven
Een 38-jarige vrouw uit Amsterdam vertelt aan de telefoon dat ze vorige week haastig begon met inzamelen. Ze werd geboren in Libanon en verhuisde zo’n tien jaar geleden naar Nederland. Ze herinnert zich nog dat de luchthaven van Beiroet op 13 juli 2006 tijdens de Israëlisch-Libanese oorlog werd getroffen door raketten en daarna gesloten. Ze maakt zich zorgen dat ze de donaties niet meer naar Libanon kan sturen als dat weer gebeurt. Ze neemt het geld namelijk op in dollars en geeft het mee aan mensen die naar Libanon reizen met het vliegtuig. Die mogen zo’n 10.000 dollar meenemen zonder het aan te geven.
In Libanon is het momenteel buitengewoon lastig om geld te pinnen, vanwege de economische crisis. Door de hyperinflatie kampt het land met een tekort aan contanten. En als pinnen al lukt, is dat tegen een slechte koers. Voor haar eigen veiligheid wil ze anoniem blijven, vanwege de genoemde geldbedragen.
In Beiroet voelen mensen het aan de ene kant van de stad wanneer aan de andere kant de bommen vallen
„Maandag heb ik geld aan iemand gegeven die dinsdagochtend naar het vliegveld ging. Ze moest van Amsterdam naar Parijs om vervolgens de vlucht naar Libanon te nemen. Soms overhandig ik het geld persoonlijk aan de mensen die reizen, als dat niet kan, stuur ik het naar hun eigen Europese bankrekening, zodat ze het zelf kunnen opnemen.”
Woensdag reisde er nog iemand anders naar Libanon met donaties, zegt ze. Dit netwerk van contacten uit de diaspora strekt zich uit over Nederland en andere Europese landen, zoals België, Duitsland en Frankrijk. „We doen dit werk al jaren. Wanneer ik naar Libanon ga, vraag ik altijd wie iets nodig heeft. De helft van mijn bagage bestaat dan uit medicijnen en geld.”
De vrouw vertelt dat na de explosie in Beiroet in 2020 de bevolking zelf het puin van de straten ruimde en gewonden met eigen auto’s naar het ziekenhuis bracht. „We noemen het geen doe-het-zelf, maar doe-het-samen.” Haar netwerk wacht niet op de overheid of internationale ngo’s, zegt ze. „Het zijn onze families, vrienden en buren die hulp nodig hebben.” Die laat je niet wachten.
Bovendien zegt ze dat veel Libanezen zeer kritisch en wantrouwend staan tegenover ngo’s: „Omdat ze er al heel lang zijn en de humanitaire situatie niet is verbeterd.”
Bommen
„In Libanon denken ze: nu kan het niet meer erger. En dan blijkt het wel erger te kunnen”, zegt Merijn Tol, die al bijna achttien jaar in Libanon komt. De Nederlandse culinaire journalist en kookboekenauteur zamelt geld in voor lokale initiatieven in Beiroet, zoals Nation Station, een gemeenschapskeuken, en Matbakh el Kel van de boerenmarkt Souk El Tayeb, waarbij wordt gekookt voor vluchtelingen. „Zo wordt eten bereid voor de duizenden mensen die hun huizen moesten verlaten. De verbondenheid is groot”, zegt ze.
Beiroet, de hoofdstad van Libanon, is een kleine stad waarin de gevolgen van het geweld onmiddellijk voelbaar worden, volgens Tol. Ze beschrijft dat mensen aan de ene kant van Beiroet het letterlijk voelen als aan de andere kant van de stad de bommen vallen. Zelfs na jarenlang contact met haar vrienden, merkt ze dat ze nu geen woorden meer hebben voor hun verdriet. „Ze zijn alleen maar bezig met overleven”, zegt Tol. „Mensen treden op als mini-ministeries”, legt ze uit. „Ze zorgen voor maaltijden, medische zorg en alles wat nodig is om de gemeenschap draaiende te houden.”
Lees ook
Libanon-expert Aurélie Daher: ‘Frankrijk is het enige westerse land dat niet onvoorwaardelijk de kant van Israël kiest’
Het is een warme dag – héét – en de groepachters van basisschool Nelson Mandela in Rotterdam zijn op kamp in het oosten van het land. Onderuitgezakt zitten ze in de kantine van de blokhut waarin ze slapen. De meiden hebben waaiers en handventilatoren op batterij. Op een wit doek wordt een hiphopclip geprojecteerd: Matcha Coco van Noano en Jonna Fraser. „My baby die is sweet. My baby die is fire. D’r face en body 10. Ik word elke dag weer panja.”
Meester Appie – basketbalshirt, slippers, zonnebril op zijn hoofd – komt binnen en met een paar woorden krijgt hij de kinderen stil en de muziek en handventilatoren uit. Ze gaan naar buiten, zegt hij, een waterspel doen.
Op het grasveld van Summercamp Heino ligt een groot zeil. Daarop heeft gymdocent Michael emmers zeepsop gegooid. „Allereerst wil ik jullie een compliment geven”, zegt Appie als de leerlingen op het gras zitten. „Het was lekker rustig vannacht.” Dat was de nacht daarvoor wel anders: toen is Appie uiteindelijk in de slaapzaal van de jongens gaan slapen, in het bed van de dominantste jongen. Die mocht op een matras in de gang liggen. Het was gelijk rustig.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-description="De kinderen vinden het leuk om naar de middelbare school te gaan maar gaan elkaar na de zomer wel missen.
Foto Wouter de Wilde
” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="De kinderen vinden het leuk om naar de middelbare school te gaan maar gaan elkaar na de zomer wel missen.
Hij legt het waterspel uit – ze gaan over hun buik over het zeil glijden – en vertelt over de rest van het dagprogramma. Af en toe onderbreekt een leerling hem, dan vraagt hij: „Wil jij verder gaan?” en is het meteen stil. De kinderen lijken zelf niet eens door te hebben hoe snel ze gehoorzamen.
Veel van mijn leerlingen zijn echt intelligent hoor, maar ja, de taal, begrijpend lezen: dat nekt ze
Abdeljabar ‘Appie’ Marbah (44) is niet alleen groepsleerkracht, maar ook coördinator ‘goed gedrag’ op basisschool Nelson Mandela, gelegen in de kwetsbare, multiculturele Afrikaanderwijk van Rotterdam. Als coördinator goed gedrag – op andere scholen vaak ‘gedragscoördinator’ genoemd – is hij gespecialiseerd in de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Onder meer adviseert hij leerkrachten over groepsdynamiek in de klas en hij begeleidt individuele leerlingen met gedragsproblemen.
Kanjertraining
Appie weet precies wie welke rol heeft in de klas en speelt daarop in, vertelt hij staand onder een boom in de schaduw. De kinderen schuiven inmiddels over de zeepsopbaan. Althans, de jongens, want de meeste meiden zitten met hun waaiers op het houten hek rondom het grasveld. Appie wijst naar een jongen in een blauwe zwembroek. „Hij is het alfamannetje van de klas. Die heeft de zogenaamde blauwe pet op.” Je hebt ook kinderen met een ‘gele pet’. Hij wijst naar een meisje dat in haar eentje op het gras zit te kijken naar het buikschuiven. „Dat zijn de teruggetrokken kinderen. En de rode pet is voor de clowns.”
De leerlingen lopen weg met Meester Appie – vooral omdat hij goed inzicht in hun gedrag heeft. Foto Wouter de Wilde
foto Wouter de Wilde
De terminologie komt van de Kanjertraining, een programma voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen in het basisonderwijs. Zo’n tweeduizend scholen in Nederland werken met deze methode. Leraren volgen een korte cursus om Kanjertraining in de klas te kunnen geven. Onder andere doen ze rollenspellen. Dan speelt een leerling bijvoorbeeld de clown en moet de rest proberen om hem of haar niet te veel aandacht te geven. Zo leren ze dat de clown kalmeert als ze die minder ‘benzine’ geven. Appie heeft een extra cursus gevolgd om Kanjercoördinator van Nelson Mandela te worden, waardoor hij de andere leraren kan ondersteunen en bijscholen.
Met al zijn expertise kan Appie de klas als een poppenspeler naar zijn hand zetten, zoals hij deed toen hij gisternacht de ‘leider’ van de jongens uit de slaapzaal haalde en het daarna stil was. Deze week deed hij iets soortgelijks toen hij de klas zonder al te veel gedoe uit het zwembad wilde hebben. „Michael en ik hielden het alfamannetje extra goed in de gaten om hem te pakken op iets. Op een gegeven moment duwde hij iemand, dus ik zei: ‘Wat was de afspraak? Als je duwt, moet je uit het zwembad.’ Dat deed hij en de rest volgde automatisch. Het is gewoon kuddegedrag. En wij dachten: doel bereikt, iedereen is uit het zwembad.”
Boos
Appie is de leukste leraar, zegt Ecrin (12), zittend in het gras. Terwijl ze praat, trekt ze grassprietjes uit de grond. „Hij maakt altijd grapjes en hij wordt niet boos.”
„Ik denk dat hij soms wel boos is”, zegt Zehra (12), die naast haar zit. „Maar hij lost het op zonder te schreeuwen. Met rustige woorden.”
Ecrin: „Bij meester Appie kan ik gewoon niet vervelend zijn.”
Zehra: „En ook al heb je straf, hij maakt die straf gewoon leuker.”
Ecrin: „Ja, dan moeten we bijvoorbeeld een boek lezen.”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-description="Leerlingen over Appie: „Hij lost het op zonder te schreeuwen. Met rustige woorden.”
Foto Wouter de Wilde
” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Leerlingen over Appie: „Hij lost het op zonder te schreeuwen. Met rustige woorden.”
Zo doet meester Appie dat ook bij Mohamed (13), ook wel ‘Mo’. Vanaf een stoeltje naast de buikglijbaan moedigt hij klasgenoten aan. „Hij zit een beetje tussen een clown en een alfamannetje in. Hij kan zijn mond vaak gewoon niet houden.” Als Appie merkt dat Mo „in die flow” zit, stuurt hij hem al vrij snel uit de klas om ergens anders rustig te werken. Dan zegt Appie: „Je hebt geen straf; ik voorkom hiermee dat jij straf krijgt.” Hij probeert ook altijd om het over het gedrag van de leerling te hebben, niet over de persoon.
Bij meester Appie kan ik gewoon niet vervelend zijn
„Hé Mo!”, roept Appie. Mo komt aansjokken in natte sportkleren. Hij is intussen tóch gaan glijden.
„Ik vind het geweldig wat je nu doet. Ik dacht eerst: hij gaat niet”, zegt Appie.
Mo grijnst. „Ja, dacht ik eerst ook.”
„Maar Mo, wat zeg ik altijd tegen jou?” vraagt Appie. „Welke Mo zou ik in mijn groepje willen hebben?”
„Die Mo op schoolreisje of op kamp.”
„Ja, want je bent gezellig. En ik wil niet de Mo in mijn…?”
Mo lacht. „Klas. Omdat ik heel veel praat en me met alles bemoei.”
„Maar praat ik over Mo of over jouw gedrag?”
„Over mijn gedrag.’
Ouders
Wat ook helpt, is dat Appie dezelfde achtergrond heeft als veel van zijn leerlingen. Hij is óók in de Afrikaanderwijk opgegroeid, zat óók op basisschool Nelson Mandela en had óók een lastige jeugd. Hij was elf toen zijn vader het gezin verliet, twaalf toen hij op de markt ging werken om het gezin financieel te ondersteunen. Hij weet dus wat er door de „koppies” van de leerlingen gaat. Wij moeten iets harder werken dan een ander, zegt hij tegen ze. En ja, hij praat in de wij-vorm, want zo voelt het. Wij, zegt hij dan, hebben een andere achtergrond en daardoor vaak geen ouders die kunnen helpen met ons huiswerk. „Veel van mijn leerlingen zijn echt intelligent hoor, maar ja, de taal, begrijpend lezen, dat nekt ze.”
Meester Appie weet goed wat door de „koppies” van de leerlingen gaat.
foto Wouter de Wilde
Appie kreeg een havo/vwo-advies, maar op de middelbare school moest hij op een gegeven moment naar de mavo, omdat hij „te veel grappen” maakte. Later heeft hij zichzelf „herpakt”. Hij werd jongerenwerker en ging naar de pabo.
Tegen zijn leerlingen zegt Appie altijd: „Ik heb het gered, dus jij kan het ook.” Vroeger zeiden ze op school tegen hem dat het niet zou goedkomen met ’m, dat-ie in de bak zou eindigen. Maar hij heeft nog nooit een gevangenis vanbinnen gezien.
Als een leerling een slechte werkhouding heeft, zegt hij: „Ik maak me zorgen. Ik zeg niet dat je het niet redt, maar als je zo doorgaat, ben ik wel bang dat je het niet redt.” Hij probeert voorzichtig te zijn, zodat ze later niet naar hem toe komen met het verwijt dat hij geen vertrouwen in ze had.
In het gras rond Ecrin en Zehra verzamelt zich een steeds grotere groep kinderen. Verderop is een watergevecht ontstaan waar meester Appie fanatiek aan meedoet. Of ze een beetje zin hebben in de middelbare school? „Neeeeeee!”, gillen ze. „Nee, want ik ga vwo doen”, zegt Moiza (12) gespeeld nors. In de klas van meester Appie hebben zes van de negentien leerlingen vwo-advies gekregen, iets boven het landelijk gemiddelde.
Ze vinden het ook niet leuk om naar de middelbare school te gaan, omdat ze elkaar gaan missen. ’s Nachts is het op de slaapzaal van de meiden doorgaans onrustiger dan op die van de jongens. „We hebben het over onze herinneringen samen, wat we allemaal hebben gedaan op school”, zegt Ecrin plechtig. „We hadden meidenclub met juf Fatima, toen gingen we koken. En met Kinderboekenweek gingen we dansen.” En meester Appie, ja, die gaan ze natuurlijk ook ontzettend missen.
Lees ook
Opvoeden in een winstgedreven samenleving is kansloos
Na de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden zou „geen punt, maar een komma” volgen, zei demissionair premier Mark Rutte (VVD) in 2022. En in zijn navolging tientallen lokale bestuurders. Begin deze maand nog bood de burgemeester in Helmond tijdens Keti Koti excuses aan voor de „directe verwevenheid met de, grotendeels op slavernij berustende, handel in koloniale waren”. Zijn woorden waren „geen eindpunt. Het is een nieuwe start”.
In Deventer verwees de burgemeester naar het gegeven dat tot slaaf gemaakten de achternaam ‘Deventer’ kregen, waarmee „de naam van een trotse en vrije stad werd gegeven aan mensen zonder rechten en mensen die geen aandacht of bescherming kregen. Aan onvrije mensen” en ook hij bood excuses aan: „We kunnen de historie niet herschrijven, maar we kunnen wel met ons denken en ons handelen het nu en de toekomst bijsturen.”
Als het bij excuses blijft, wat betekent dat dan voor de volgende generaties?
Vóór Helmond en Deventer hebben bijna dertig gemeenten en acht provincies onderzoek laten doen naar hun koloniale verleden. Excuses werden gemaakt door de burgemeesters van Amsterdam en Rotterdam (2021), Den Haag en Utrecht (2022), Tilburg, De Bilt, Haarlem, Middelburg en Vlissingen (2023), Arnhem, Groningen, Zaanstad en Dordrecht (2024).
Zelfs in Almere, dat sinds 1975 bestaat, zei de burgemeester in 2023 sorry: „Van mens tot alle mensen, tot alle nakomelingen van tot slaaf gemaakten.” In de stad wonen veel nazaten. Burgemeester Hein van der Loo refereerde aan premier Rutte: „Dat excuus was niet om een boek dicht te slaan. Niet om een punt te zetten achter onze vermaledijde geschiedenis.”
Subsidie
Maar waar bestaat de komma van Rutte uit? Tijdens de nationale herdenking op 1 juli in Amsterdam zei een aantal sprekers dat er veel beloften waren gedaan, maar nog weinig beleid zichtbaar was.
Er is een landelijk ‘bewustwordingsfonds’ van 200 miljoen euro, waarvan de helft is bedoeld voor maatregelen ter bestrijding van discriminatie en kansenongelijkheid, de andere helft voor projecten die „begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en de verwerking daarvan” bevorderen. Daarvoor kan vanaf volgende maand subsidie worden aangevraagd.
Er wordt ook een Nationaal Slavernijmuseum opgericht in Amsterdam – op initiatief van de gemeenteraad, die in 2017 een motie daartoe aannam. Vlissingen en Middelburg (vanwaaruit 70 procent van alle Nederlandse slavenschepen vertrokken) en de provincie Zeeland hebben geld vrijgemaakt voor de komst van een kenniscentrum over het slavernijverleden.
Maar de projecten, het museum en het kenniscentrum zijn er nog niet.
Lees ook
Onverbloemd over het verleden vertellen
Wandkleden
Wat wel op lokaal niveau zichtbaar is, zijn tientallen – veelal culturele en maatschappelijke – initiatieven. Van slavernijwandelingen tot -monumenten, van educatieve programma’s tot dialoogsessies en stadsgesprekken.
In een loods naast een bouwmarkt in het Haagse Laak is te zien wat de komma kan inhouden. Vier reusachtige grijze doeken staan opgespannen, het begin van wat een wandkleed van 35 bij 2,5 meter moet worden, naar ontwerp van Marcos Kueh. Een tafel ligt vol met vilt, draden en stoffen in uitbundige kleuren. Op de grond liggen mallen waarop al delen van de afbeelding werden genaaid.
Draden van ons Nederlandse slavernijverleden, heet het project. In Groningen, Zeeland, Utrecht en Overijssel maakten vele vrijwilligershanden al wandkleden, in elke provincie naar een eigen ontwerp van een lokale kunstenaar, passend bij de slavernij- en koloniale geschiedenis van die streek. Die kleden worden nu tentoongesteld. In Noord-Brabant, Gelderland en Zuid-Holland wordt nog genaaid.
In Leiden was iemand die afkomstig was van de [Molukse] Banda-eilanden. Zij wilde de specerijenroute in een stuk stof verwerken
Onder begeleiding van Caroline Grootenboer zijn deze dinsdagmiddag in Laak drie vrouwen bezig. Soms zijn er wel twintig paar handen aanwezig, zegt Grootenboer. „Je bouwt met elkaar aan iets, ondertussen leer je elkaar kennen en kom je in aanraking met het thema.” Er is een Surinaamse vrouwengroep die meeborduurde, mbo-leerlingen, een Schilderswijkse vrouw liet bloemen op een stof printen. In de Lakenhal in Leiden werd genaaid, in de Oude Kerk in Delft, in wijkcentra in de hele provincie. Vooral door vrouwen en „een paar mannen”.
Het Zuid-Hollandse wandkleed begint links met de afbeelding Hulde der Koloniën, die ook op de Gouden Koets staat en onderdanen uit de toenmalige koloniën toont die de Nederlandse maagd allerlei goederen aanbieden. Daarnaast het Academiegebouw van de Universiteit Leiden en het Mauritshuis in Den Haag. Rechts een groot schip, met het Oost-Indische Huis in Delft en de VOC-haven van Rotterdam. In het midden twee nazaten van tot slaaf gemaakten, uit de Oost en de West, die elkaar de hand reiken.
Grootenboer vertelt enthousiast over het project, laat foto’s zien op haar telefoon. „In Leiden was iemand die afkomstig was van de [Molukse] Banda-eilanden. Zij wilde de specerijenroute in een stuk stof verwerken.”
Voor het Academiegebouw van Leiden staan Afrikaanse tot slaaf gemaakten. Veel vrijwilligers nemen eigen stof mee, zoals die voor de oranje lendendoek.
Foto Bart Maat
Jane Tevreden uit Laak nam ook eigen stof mee, om daarmee de lendendoek van een van de tot slaaf gemaakten te maken. In een diepvrieszakje liggen de oranje stroken op tafel. „Panje, dat is de Marronnaam van de stof”, zegt ze. Rita uit Benoordenhout, die niet met haar achternaam in de krant wil, helpt Tevreden de lendendoek vast te spelden op het grote doek.
Rita hoorde over het project in het Kunstmuseum. Eveline Zijlstra uit Scheveningen, de andere vrijwilliger deze middag, hoorde erover van haar schoonzus die meedeed in Delft. Zijlstra is al dagen bezig om de pilaren van het Mauritshuis te punchen, een borduurtechniek om reliëf mee aan te brengen.
Tevreden kwam via een vriendin: „Dit is ook mijn geschiedenis, ik vind het fijn mijn steentje bij te dragen.” Ze lacht: „Toen we in de Grote Kerk in Den Haag zaten, zaten we bijna op het graf van een slavenhouder. Als mijn voorouders dat hadden kunnen zien!”
Lees ook
Met duizenden mensen wandkleden maken: gemeenschapskunst vindt een weg naar buurthuizen en musea
Daadkracht
Het is niet alsof tijdens het borduren „constant over het slavernijverleden wordt gesproken”, zegt Ricardo Burgzorg. Dat was ook niet zijn bedoeling, toen hij in opdracht van de stichting Groninger Kerken in 2022 het wandkledenproject bedacht. Hij vertelt over een bijeenkomst die hij bijwoonde waar twee witte vrouwen zeiden ‘o, daar gaan we weer’ toen het over slavernij ging. „Ik wilde dat mensen zich op een indirecte manier konden verhouden tot het onderwerp, door iets dat leuk is om samen te doen. Als je meedoet, ga je zelf vragen: waar gaat dit over?”
Dat is ook de ervaring van Wilma Broeseliske in Delft. Daar bundelden diverse organisaties sinds 2023 de krachten. „Een kwartiermakerscommissie had Keti Koti in 2023 georganiseerd, en we zeiden: we gaan gewoon door, in de breedte en niet alleen rond 30 juni en 1 juli”, vertelt ze. „Je moet hoofd, hart en daadkracht aanspreken: kennis opbouwen, samen spreken en samen dingen doen.”
Het project ‘Draden van ons Nederlandse slavernijverleden’ wil mensen samenbrengen en het bewustzijn over de geschiedenis stimuleren.
Foto Bart Maat
Het wandkleed is geïnspireerd op glas-in-loodramen in kerken.
Foto Bart Maat
Het Zuid-Hollandse wandkleed wordt in meerdere steden gemaakt, uiteindelijk worden de stukken samengebracht tot één wandkleed van 35 meter bij 2,5 meter hoog.
Foto Bart Maat
Het uit zich in Delft in stadsgesprekken, een cyclus van geschiedenislessen, en dit jaar door een toneelstuk door jongeren dat Na de komma heet. Helen Skinner van Stichting Lespeki, die het script schreef, vroeg hen waar ze tegenaan lopen. „Ze vertelden over discriminatie en pesterijen op basis van huidskleur. Wat ze wilden veranderen voor de toekomst is dat mensen elkaar corrigeren als dat gebeurt.”
De excuses van de burgemeester (in 2023) hebben veel betekend, vertelt Skinner. „Er is zoveel gebeurd met mijn voorouders. Maar als het bij excuses blijft, wat betekent dat dan voor volgende generaties?”
Zowel Skinner als Broeseliske zegt dat het essentieel is dat de gemeente initiatieven (financieel) ondersteunt. En ze verwijzen allebei naar een volgens hen indrukwekkende toespraak van wethouder Joëlle Gooijer (Jeugd, Ouderen, Inclusief Samenleven, ChristenUnie), die voor de voorstelling van de jongeren zei dat ze hun adviezen „met open oren en hart in ontvangst” zou nemen. „Want het is hun toekomst die we samen vormgeven. Laat vanavond geen los moment zijn. Laat het een schakel zijn in een keten van bewustwording, verbinding en verandering.”
Later dit jaar komt de gemeente Delft met concreet beleid over inclusief samenleven, gelijke kansen en het erkennen van het gedeelde verleden.
Slagkracht
Peggy Wijntuin, betrokken bij gemeentelijke onderzoeken en initiatiefnemer van onder meer het slavernijmonument in Rotterdam, zegt dat ze diverse ‘komma’s’ ziet. Maar ook zij zegt dat „slagkracht” nodig is – van zowel betrokken burgers als bestuurders. Excuses noemt ze „een eerste stap, ze moeten wel geladen worden”.
Belangrijk is volgens Wijntuin de lokale aanpak: „Als het goed is, gaat het per stad anders.” Ze vertelt dat er in Rotterdam 1,7 miljoen euro is uitgetrokken om achterstelling en discriminatie te bestrijden met maatregelen in onder meer het gemeentelijk apparaat zelf, in het onderwijs, op de arbeids- en woningmarkt. „Dat hoort elke stad te doen. Anders blijft het bij symboliek.”
Ze vertelt over een gemeente die wél geld had uitgetrokken voor onderzoek, maar geen ruimte had vrijgemaakt in de begroting „om vervolgens aan de slag te gaan”. „Het onderzoek biedt een objectief verhaal op basis waarvan je mensen kan betrekken bij de geschiedenis van hun grondgebied. Vervolgens is het zaak te kijken wat die feiten hebben veroorzaakt.” Geschied-én-is, zegt Wijntuin met nadruk: „Het verleden werkt door in het heden, de gevolgen zijn ongelijkwaardigheid en institutioneel racisme.”
In Groningen, Zeeland, Utrecht en Overijssel maakten vrijwilligershanden al wandkleden. In elke provincie maakte een lokale kunstenaar een ontwerp dat betrekking heeft op de geschiedenis van die streek.
Oekraïense jongeren in Nederland dreigen een lost generation te worden. Anders dan statushouders hebben ze geen recht op onderwijs na hun achttiende verjaardag, krijgen ze geen studiefinanciering en kiezen ze dus vaak voor ongekwalificeerd werk tegen geringe beloning. „Zo blijft het talent van duizenden jongere Oekraïners onbenut – voor Nederland én voor Oekraïne”, aldus een notitie van Stichting voor Vluchteling-Studenten (UAF), die binnenkort wordt gepubliceerd.
Directeur-bestuurder Mir Huisman van het UAF zegt in een telefonische toelichting dat ze zich „grote zorgen maakt over een vrij groot deel van deze groep”. Dat is te wijten aan de status van Oekraïners die als oorlogsvluchtelingen in Nederland worden opgevangen. Ze vallen niet onder de regels van het asielrecht, maar onder een Richtlijn Tijdelijke Bescherming, die telkens wordt verlengd.
In juni besloot de Europese Commissie de tijdelijke opvang van Oekraïners in de EU te verlengen van 4 maart 2026 tot 4 maart 2027 – een jaartje, zonder uitzicht op een einde aan de oorlog die Rusland tegen hun land is begonnen. Dinsdag zullen de Europese ministers dit besluit naar verwachting bekrachtigen.
Doordat Oekraïense jongvolwassenen geen recht hebben op onderwijs, moeten ze bij onderwijsinstellingen veel meer collegegeld betalen dan Nederlandse studenten of statushouders. Dat wettelijk collegegeld bedraagt zo’n 2.600 euro. Het collegegeld voor buitenlandse studenten – dus ook voor de opgevangen Oekraïners – bedraagt tussen de 8.000 en 15.000 euro per jaar.
Taalonderwijs
Er is nog een verschil tussen Oekraïners en andere vluchtelingen: de eerste groep heeft geen recht op inburgering, omdat ze hier slechts tijdelijke bescherming genieten. „Ze komen dus ook niet automatisch in aanmerking voor de lessen Nederlandse taal”, zegt Huisman. Het UAF investeert daarom in taalonderwijs voor deze groep.
Huisman: „De rechtsongelijkheid die ontstaat door deze mensen onder een tijdelijke beschermingsregel te laten vallen in plaats van onder de asielwetgeving, begint heel schrijnend te worden. Als je denkt: dit duurt een jaar of twee en dan ga je weer terug, dan is het te overzien. Maar het duurt nu al drie jaar en de kans dat dit op korte termijn is afgelopen, daar ben ik niet zo positief over gestemd.”
De rechtsongelijkheid die ontstaat doordat ze niet onder de asielwetgeving vallen, begint heel schrijnend te worden
Het gaat volgens Huisman om een groep van vijf- à zevenduizend jongvolwassen Oekraïners die, als je ze vergelijkt met doorsnee Nederlanders, zou willen doorleren na het middelbaar onderwijs. Een indicatie van de belangstelling vormen de duizend Oekraïners die zich in 2024 bij het UAF hebben gemeld met vragen over studeren. Inmiddels heeft de stichting van Huisman met 21 onderwijsinstellingen afspraken kunnen maken over het toelaten van Oekraïners tegen het wettelijk collegegeld. „Daar krijgen wij ook financiering voor van het ministerie”, aldus Huisman.
In totaal heeft het UAF nu 250 Oekraïense vluchtelingen een plek aan een hbo of universiteit kunnen bezorgen. „Een druppel op de gloeiende plaat”, zegt Huisman. Voor komend studiejaar, 2025/26, heeft ze 150 jongeren moeten afwijzen. „Voor hen hebben we onvoldoende budget.”
Lees ook
Hoe een Oekraïens paspoort een ticket kan zijn voor leefgeld en werkvergunning
Handjevol
Het UAF is voor deze vorm van bijstand afhankelijk van de onderwijsinstellingen. „De kostprijs van een studie ligt tussen de 30.000 en 50.000 euro per jaar. Als wij erin slagen een Oekraïner in te schrijven voor het wettelijk collegegeld, dan draait de hogeschool of de universiteit daarvoor op. Ik snap best dat ze dat niet ongelimiteerd kunnen doen, met alle bezuinigingen die op hen afkomen.”
Vandaar dat UAF in zijn notitie het ministerie enkele aanbevelingen doet. Belangrijkste voorwaarde is dat de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zodanig wordt aangepast, dat de jongeren die nu onder een tijdelijke richtlijn voor bescherming vallen, dezelfde rechten krijgen als studenten uit de Europese Unie en een handjevol andere Europese landen. Zodoende zouden Oekraïense studenten voortaan tegen het wettelijk collegegeld toegang krijgen tot hoger onderwijs.
Ook als ze weer naar Oekraïne kunnen, is het broodnodig dat ze geschoolde mensen terug krijgen voor de wederopbouw
Volgens de UAF-notitie zijn de kosten daarvan al berekend door het ministerie van Onderwijs: structureel oplopend van 12 miljoen in 2026 tot 87 miljoen euro in 2029. „Dat rekensommetje viel voor het ministerie te hoog uit”, zegt Huisman.
Waarom zou het ministerie het besluit dan moeten heroverwegen tegen zo’n hoge prijs?
Huisman: „Als die jongeren in Nederland blijven, zullen ze hier toch een keer moeten landen. Dat kun je niet maar blijven doen door ze bijbaantjes in de horeca te laten houden. En ook als ze weer naar Oekraïne kunnen, is het hartstikke nodig dat ze daar geschoolde mensen terugkrijgen voor de wederopbouw.”
Toekomst
Huisman waarschuwt dat de problemen die jonge Oekraïners nu hebben in de nabije toekomst ook voor andere groepen vluchtelingen kunnen gelden. De Kamer heeft ingestemd met de verkorting van de verblijfspapieren voor asielzoekers.
Zo’n telkens met korte periodes verlengde bescherming brengt enorme onzekerheid met zich mee, zegt Huisman. „Als je weet dat je ergens voor een bepaalde periode kunt blijven, ben je meer geneigd om duurzaam te investeren in je eigen toekomst. Als ik niet weet of ik volgend jaar nog in Nederland ben, weet ik niet of ik nu wel een lening wil afsluiten om een studie te beginnen. Ik weet dan niet eens of ik die kan afronden.”
Volgens Huisman wordt daarmee de potentie van een groep burgers verkwist. „Nederland doet zichzelf tekort.”
Lees ook
Opnieuw meer Oekraïense vluchtelingen aan het werk: 6 op de 10 hebben een baan. ‘Het was niet erg dat ik niet echt Nederlands sprak, Engels was voldoende’