Het stalen hek dat om de dichterstombe staat, is nog op slot. „De bewaker, de bewaker!” Een joch van een jaar of twaalf wijst naar een nis in de binnenplaats, met zijn cricketbat. Het is laveren tussen pitchers, een aantal verdwaalde geiten en vrouwen die hun marktaankopen voor elkaar hebben uitgestald, maar dan is de man met de sleutel toch gevonden. „De rustplaats van Mirza Ghalib, ja. Oh, er komt een schrijver op bezoek? Die zal het hier vast bijzonder vinden.”
Zo wacht New Delhi geduldig op de komst van Kader Abdolah. De auteur is op doorreis in het noorden van India, op de terugweg van het populaire Jaipur Literature Festival, dat elk jaar plaatsvindt bij een paleis in de noordwestelijke deelstaat Rajasthan. Op uitnodiging van de Nederlandse ambassade maakt hij een ééndaagse tour.
Indiase auteurs en historici mogen graag uitweiden over hun hoofdstad. New Delhi bestaat al eeuwen en kende vele meesters en bewoners. Vóór de onafhankelijkheid was de stad als een ander land, vol mangobomen waar nu flats staan. Vervallen paleizen staan naast 3D-schermen-bioscopen. De barakken waarin hindoe- en sikh-vluchtelingen uit Pakistan werden gehuisvest, zijn inmiddels omgebouwd tot hippe restaurants. De Indiase middenklasse woont in zogeheten colonies, nette, bewaakte woonwijken met bloemperkjes en parkeerwachten.
Kader Abdolah bezoekt het Delhi van Mirza Asadullah Khan Ghalib: een van India’s belangrijkste dichters die schreef in het Urdu en Perzisch, de hoftaal van het Indiase subcontinent onder de heerschappij van de Moguls. Ghalib was in de vroege negentiende eeuw getuige van de politieke onrust voorafgaand en tijdens de ondergang van die dynastie, en tekende die op. Daarvóór hadden de moslimoverheersers hun stempel gedrukt op de cultuur, in de gehele regio en in Delhi. Voor soefi’s is de zuidelijke wijk Nizamuddin nog altijd een cultureel centrum, waar deze dichter dus ook zijn eigen monument heeft. „Diens tweetaligheid zal u vast beroeren”, stelt gids Mayank Austen Soofi – zelf een bekende schrijver met een een blog en column in de Hindustan Times over het moderne stadsleven.
Graftombe
Abdolah moet Soofi teleurstellen: Ghalib telt volgens hem helemaal niet mee in de Perzische canon waarmee hij in het Iran van voor zijn vlucht naar Nederland opgroeide. „Zijn werk heeft Teheran nooit gehaald.” Aan de taal zal het toch niet liggen, stelt Mayank. Hij gaat voor naar de Ghalib Academy, een klein museum en archief aan de drukke straat die om de graftombe heenloopt.
In hoge stellingkasten staan Ghalibs verzamelde werken, in vitrines liggen brieven uit het oude Delhi bewaard. Mayank Soofi en de museumdirecteur kunnen nog wel overweg met het Urdu – dat lijkt op Hindi, nu de voertaal in India. Maar van de bezoeker uit Nederland willen ze weten welke Perzische schoonheden in de rest van het oeuvre van de oude dichter verborgen liggen.
Oh God! U bent zo machtig geweest
de prachtige hemel en de sterren te creëren.
Maar bent U ook in staat zo’n stad als Delhi te creëren?
Als Abdolah de strofes uit het Perzisch vertaalt, spreekt hij automatisch in het Nederlands. In de kleine bibliotheek ontstaat een gegoochel van talen, thee (chai, een woord dat in meerdere talen bekend klinkt) en koekjes blijven in de verhaspeling niet onaangeraakt. „Ik heb dat zelf niet eens door”, stelt hij, als hij eenmaal op het Engels is overgegaan.
Mayank Soofi knikt. „Ik snap in ieder geval wat Ghalib hier bedoelde: Delhi bestaat uit z’n mensen”, zegt de stadschroniqueur. In een andere passage beschrijft de oude dichter de noodzaak van aardse geneugten. „Hij was een dichter van nu! Je zou hem zo naar het heden kunnen halen”, aldus Abdolah. Hij bladert door de pagina’s van de beduimelde bundel. Dan gebaart hij naar de stellingskasten. „Jammer dat het werk hier ligt te verstoffen. Ik begrijp heel goed dat mensen proberen hun cultuur vast te houden, hun taal. Maar dan moeten de gedichten wel een nieuw publiek krijgen, gebruikt worden.” Zelf deed Abdolah dat voor het Nederlandse publiek, met zijn hervertelling van De Koran en 1001 nacht. Zijn recentste boek Zarathustra spreekt bevat vertellingen over de profeet van het zoroastrisme, die nu ook wordt gevolgd door Iraans-Indiase Parsi’s. Dat boek begint met een verhandeling over taal en migratie. Uiteindelijk, realiseerde de auteur zich, liggen het Nederlands – de taal waarin hij nu werkt – en Perzisch dichter bij elkaar dan je misschien zou denken. Nu is het alsof hij een andere afslag heeft genomen, richting andere talen die uit dezelfde gedeelde wortel. „Indo-Europees, hè. Ik kén deze dichter niet, maar omdat ik hem kan lezen, is het alsof ik een soort speciale toegang krijg.”
Voor een laatste groepsfoto in de Ghalib Academy krijgt hij het portret van de geëerde dichter in zijn handen gedrukt. Ze dragen hetzelfde kleurschema: groen shirt, gele sjaal om de schouders. „Hij heeft wel wat weg van mijn overgrootvader.” Tussen de stapels papierwerk klinkt voorzichtig gegrinnik. „Ik meen dat serieus, hoor”, verduidelijkt Abdolah. „Over poëzie zou ik nooit zomaar een grap maken. Daarvoor is het te belangrijk.” Hij belooft bij thuiskomst meer werk van Ghalib op te zoeken. Wie weet, het zou materiaal kunnen opleveren voor een project ná datgene waaraan hij nu werkt.
Taal komt elders op deze toer nog meer tot leven, in het New Delhi van Mahatma Gandhi. Op de plek waar de Indiase vrijheidsstrijder zijn laatste dagen na de onafhankelijkheid doorbracht en uiteindelijk vermoord werd, trekt Abdolah zijn schoenen uit voor een eerbetoon. Gandhi’s toespraken en zijn theorie van geweldloos verzet maakten grote indruk op de student die deelnam aan de Iraanse protestbeweging, vertelt hij. „Ik word direct mee teruggenomen naar dat deel van mijn leven als ik hier kom, omdat ik herinnerd word aan die toespraken.”
Riksja-chauffeur
Dit is de eerste keer dat Abdolah India bezoekt. Zijn literaire optreden in Jaipur was toch vooral voor de elite, concludeert hij. Toen zijn panelgesprek erop zat, vroeg hij een riksja-chauffeur hem mee te nemen de stad in: hij zag armoede op straat, hongerige kinderen, krakkemikkige huisjes pal aan de weg. Maar het is ook het land met de vijfde economie en de grootste bevolking ter wereld, waar jonge mensen door de stad razen. Dat „karretjes naar Mars stuurt”.
Tijdens de reis hield hij een dagboekje bij, vertelt hij. „Ik probeer nu eenmaal vorm te geven aan wat ik zie. Dat doe je als romanschrijver. Maar het land heeft bijna te veel kanten om te vatten. Ik heb al vaak gedacht: dit gaat de fictie voorbij.” Kader Abdolah fungeerde als jongen als de oren en ogen van zijn doofstomme vader – een gegeven waaraan hij vaker refereerde in zijn boeken. In India kwam tijdens zijn bezoek ogen en oren tekort. „Zelfs gebaren!”
Als de auteur een week later, weer thuis, eraan terugdenkt, laat hij weten: achteraf gezien lijkt het wel alsof ik een droom heb meegemaakt, in een land los van alle regels. „Vooral als je vanuit Nederland daarnaartoe gaat. De reis in India was een soort wandeling in een andere dimensie.” Hij kan de bestemming met geen van zijn eerdere reizen vergelijken.
Wat hem, ondanks de onbekende dichter, is bijgebleven is een gevoel van herkenning. „Ik voelde me daar thuis. In dat land is er duizend jaar in het Perzisch gesproken en de culturele-literaire uitwisseling was enorm. Overal zag ik sporen van thuis: poëzie, miniaturen, tapijten en zelfs heel veel Perzische woorden. In het hotel waar ik verbleef, hingen overal aan de muren miniaturen. Precies hetzelfde wat er thuis bij ons hing.”
Lees ook
deze recensie van een eerdere roman van Kader Abdolah
