„Bent u van de handhaving?” Een vrouw in nette blouse stiefelt ongedurig over het camperterrein. „Oh, een journalist. Nee, want ik had de gemeente gebeld en gezegd: we voelen ons hier onveilig. Kijk die caravan nou! Die hoort hier niet! En al die busjes. Armoe troef!”
‘Klein Amerika’ heet de camperplaats, waar ook Jacqueline Berends vanmorgen vanuit Limburg is neergestreken voor een dagje Gouda. Samen met haar man Bernard en een bevriend stel in de aanpalende camper. Twee glanzende witte reuzen naast elkaar, op één van de populairste camperplaatsen van Nederland.
Klein Amerika, een grote parkeerplaats, ligt midden in een woonwijk pal naast de historische binnenstad. Er is plaats voor 29 campers en voor 8 euro per etmaal mag je er overnachten – max 72 uur – en heb je drinkwater en elektriciteit en je kunt er óók nog je toilet lozen. Waar vind je zoiets?
Bernard en Jacqueline ‘camperen’ al sinds 1988 en een jaarlijks bezoekje aan Gouda hoort erbij. Even naar de grachten, winkelen, hapje eten.
Zeker tijdens de donderdagse kaasmarkt staat Klein Amerika bommetje vol. De campers staan zij aan zij en als je niet oppast struikel je over een wirwar van kabels, getrokken over het asfalt. Ze leiden naar Duitse nummerborden, Franse, Britse, Spaanse, Italiaanse. En veel Nederlandse. Steeds meer. Tot nu was het hier altijd „gezellig met z’n allen”, zegt Bernard, die binnen aan de koffie zit met hun vrienden, Ed en Tiny (net als anderen in dit stuk willen zij liever geen achternaam in NRC). Het onberispelijk interieur van de camper is net zo wit als de inhoud van de slagroomspuit op tafel. Op Klein Amerika zat je altijd met „de dure mensen” onder elkaar: camperaars met kampeerwagens van een ton – of twee. Stoeltjes naar buiten, luifeltje uit, biertje erbij. „Ouwe-jongens-krentenbrood.” Maar nu… Bernard draait zijn witleren voorstoel een kwartslag richting de overburen.
Turend door de brede voorruit kan het viertal de blik amper afwenden van het schouwspel buiten.
„Kijk nou toch die man met die lange haren!”
„Zo’n ouwe bus!”
„En daar! Een pipowagen!”
Nog even en het is, vreest het viertal, op Klein Amerika een klein Amerika. Eén groot trailerpark. En onder dat nieuwe volk zitten heus nette types. Zoals dat Portugese stel dat Bernard en Jacqueline hier vorig jaar hadden ontmoet in dat mooie campertje. „Die brachten maaltijden rond.” En Ed sprak er gister nog een eentje, een Hollandse jongen die gewoon echt geen huis kon vinden. „Die was best heel aardig.”
Maar ze bezetten de beste plekken, soms tot óver de rode parkeerstreep. En deze lui camperen niet honderd dagen, zoals zij, deze lui camperen het hele jaar rond. Dit volk wóónt erin.
„Kijk dan!” Jacqueline wijst naar een kampeerbus uit de jaren tachtig, aan de overkant. „Echte bloemetjes achter het raam.”
Nomadisch bestaan
Een nieuw volk op wielen, dat is wat ze zien. Jong, oud, man, vrouw. Alleenstaanden, stelletjes, gezinnetjes. Op aangewezen camperplaatsen, campings, parkeerplaatsen overal in het land. Ze hebben hun vier muren ingeruild voor een nomadisch bestaan. Sommigen trekken heel Europa door, maar een groot deel verblijft gewoon in Nederland, van plek naar plek binnen beperkte straal rondom werk, (ex-)partner of school van de kinderen.
Dit volk woont in kleurrijke busjes met een zonnepaneel op het dak. Of in zo’n zelfbouw-geval dat je vroeger alleen tegenkwam bij de jaarlijkse Willie Wortel-verkiezing van de Nederlandse Kampeerauto Club. Je vindt ze ook in Citroënbusjes, oude kampeerbussen, pipowagens, omgebouwde bestelwagens met afgeplakte ramen. En wie geen camper kan betalen slaapt in caravans of bestelwagens met een matrasje achterin, of gewoon in een auto.
Hoe groot dit volk is weet niemand. De nieuwe mensen-op-wielen leven onder de radar, onttrokken aan het oog van beleidsmakers, onvindbaar in de statistiek. De Nederlandse Kampeerauto Club – een soort ANWB voor campers – kent ze niet, het ministerie van Volkshuisvesting evenmin. Noch de politie, noch de parkeerwachters van de landelijke BOA-bond, want zonder overtreding geen melding en zonder melding geen inzicht. Wat we weten: het camperareaal in Nederland verdubbelde in tien jaar tijd, van zo’n 100.000 tot 200.000. Maar voor hoeveel bezitters het hun enige huis is? Een registratie als camperbewoner is niet mogelijk en de meesten hebben nog wel ergens een brief- of postadres om Nederlands staatsburger te blijven.
Maar dát ze er zijn is niet te negeren. Struin door Nederland en je vindt ze van Gouda tot Groningen, van Deventer tot Middelburg. Het betreft een gevarieerde populatie die zich moeilijk laat typeren. Van wereldverbeteraars tot gedesillusioneerden, van woningzoekenden tot avonturiers.
Voor sommigen is het bestaan op wielen geen keuze, vanwege een scheiding, schulden, of omdat de wachtlijst voor een huurwoning maar niet korter wordt. Anderen kozen welbewust voor dit nieuwe leven. Die zijn klaar met het kapitalisme, met woonlasten en belastingen, met door het hoepeltje springen van ‘de prestatiemaatschappij’. Die willen, soms getriggerd door de coronatijd, in meer of mindere mate ‘uit het systeem’ stappen. Die wensen niet meer mee te doen aan de ‘ratrace’ die de samenleving in hun ogen is geworden. Die willen ‘ontspullen’ en kopen een camper en roepen: ‘Jongens, adios!’.
Alleen, waar is dit nieuwe volk welkom? Waar kan het heen?
Geen huisje-boompje-beestje
Camping De Drie Morgen, Zoetermeer.
„Jij koffie Wen?”
„Ja wacht….”
Wendy Wisman (33) klopt de melk op terwijl Kelly Zegwaard (31) met een kop goudsbloemthee in haar riante klapstoel ploft. Midden in de Nieuwe Driemanspolder in Zoetermeer. Een verstilde vlakte, smulgebied voor vogelaars, met in de verte de hoogbouw van Den Haag en de skihal van Zoetermeer.
„Zoohoo” – Kelly’s4-jarige zoontje komt aanzetten met een ijsje – „dat heb je dat toch weer voor mekaar gekregen van Wen!”
De twee buurvrouwen hebben elkaar een jaar geleden op deze camping leren kennen en wisten gelijk: dit wordt mijn nieuwe beste vriendin. Ze wonen beiden met kind in de camper – Wendy ook met man – en zijn op deze plek lang niet de enigen. De Drie Morgen is een van de weinige campings in de omgeving die het hele jaar open zijn en de afgelopen winter stonden er zo’n 25 vaste gasten, met kerstboompjes en al.
Onder hen Ron Swaagman, die tot vorig jaar april op 215 vierkante meter woonde in een landhuis met jacuzzi. Daar had-ie in totaal drie keer in gezeten. Hij kreeg een burn-out na vele jaren hard werken in de bouwwereld en besefte na zijn scheiding dat er dagen waren dat hij in dat enorme huis helemaal niemand sprak. Stond na de verkoop van zijn huis op de stoep bij de notaris en dacht ‘wat nu’, schafte een oude PostNL-bus aan en toert nu door Nederland.
Linda, een vijftiger met een sticker van Che Guevara op haar camper. Woonde tot voor kort in Naaldwijk maar kreeg van de woningbouwvereniging te horen dat ze de bovenverdieping niet meer mocht verhuren en dacht toen zelf ook: bekijk het. Woont nu in een camper met haar twee hondjes, trekt soms een maandje door Europa en verblijft de rest van de tijd rondom haar werk bij de kinderopvang in Zoetermeer.
Richard van der Hoek in zijn zelfgebouwde camper, waarmee hij nu in Nederland woont, maar wil gaan reizen.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Richard van der Hoek, financieel directeur van een groot verzorgingsproductenbedrijf. Wil ontdekken wie hij nog meer is dan het kantoormens dat vijftig uur in de week werkt om zijn hypotheek te betalen en liet zich inspireren door de FIRE-beweging, een levensstijl gericht op financiële onafhankelijkheid. Schafte een busje aan om minimalistisch te leven en heeft per 1 augustus zijn baan opgezegd om met zijn Globus2, een zelfgebouwde camper, door Europa te reizen. Vertrekt tot die tijd ’s ochtends vroeg dagelijks vanaf de camper naar kantoor, zoals op deze camping ’s winters wel meer gasten deden.
Vraag dit nieuwe volk waarom zij hun stenen muren hebben opgegeven en het meest genoemde woord is ‘vrijheid’. Ze willen ontsnappen aan het idee van ‘huisje-boompje-beestje’. Ze vertellen op zoek te zijn naar een leven zonder de oriëntatiepunten die de westerse samenleving hun voorschrijft. Zoals Richard van der Hoek het omschrijft: een leven zonder ‘moeten’. Niet móéten werken omdat je in een groot huis móét wonen en hetzelfde leven móét leiden als iedereen.
Een leven buiten de gebaande paden, dat is het ideaal. Maar dat blijkt ook een uitdaging, want leid in ons gereguleerde kikkerlandje maar eens een leven off the grid.
#Vanlife
„Een kever!” Het zoontje van Kelly Zegwaard komt verrukt aangelopen. Sinds ze in een camper woont is hij altijd buiten bezig. „Je móét wel, op zo’n kleine ruimte”, zegt Wendy Wisman, die erbij is komen zitten. „En dat is het mooie: je komt erachter dat je niet veel nodig hebt. En dat de essentie van het leven ook is dat je verbonden bent met elkaar”.
Kijk maar eens online. #Vanlife is een hele community. Een lifestyle met een eigen magazine en festivals en groepen die via Instagram en Telegram gatherings organiseren: tientallen ‘vanlifers’ in kleurrijke busjes op één plek met kampvuur en muziek. Ook Kelly organiseert zulke events. Dan is haar zoontje het hele weekend kwijt en vindt ze ’m spelend met de kinderen van andere vanlifers terug met zijn kleding vol zand. De ultieme vrijheid.
Kelly woonde tot drie jaar terug in een eengezinswoning in Bleiswijk. Zoveel spullen, nooit tevreden. „Omdat je tussen die vier muren zo op jezelf bent.” Haar zwangerschap was de ommekeer. Een soort ‘oergevoel’ kwam in haar naar boven, ze verkoos plantmedicijnen boven vaccinaties en vroeg zich af waarom je een kind zou laten opgroeien in een wereld gefocust op de verkeerde dingen.
Glimlach: „Mijn ex was helemáál niet zo’n type.”
„De regie houden over je eigen leven, daar gaat het om”, zegt Wendy. Op zoek naar vrijheid hadden zij en haar partner hun koopwoning in Den Haag aanvankelijk verruild voor een huis in Friesland, maar toen corona uitbrak – de verbouwing was net klaar – kreeg haar partner het stikbenauwd van al die overheidsregels. Van de opbrengst van het huis kochten ze een camper en zetten er ‘Freedom Family’ op.
Kelly Zegwaard (31) zegde drie jaar geleden haar woning op om met haar zoontje te leven in een camper. Ze organiseert nu meetings met andere #vanlifers.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Natuurlijk zouden veel camperaars in de winter liever in Spanje staan dan op een camping in Zoetermeer. Zo’n kampeerbus is er om te trekken, liefst heel Europa door. Maar vergeet niet, reizen in een camper kan best – Wendy zoekt naar het juiste woord – „intens” zijn. Zeker in het begin, als je nog de toerist wil uithangen en alles wilt zien. „Dat houdt je onrustig, dat hebben we echt moeten afleren.”
En vergeet de ongemakken niet: oh nee, het water is op. Oef, de wc stroomt over. Lekkage! Waar halen we de boodschappen vandaag? Ai, feestdag. Oeps, weg te smal! Hoe gaan we keren?
En je relatie hè. Hoeveel tijd in een ‘gewoon’ leven, zegt Wendy, ben je nou écht samen met je partner? Onhebbelijkheden van de ander komen onderweg onvermijdelijk naar boven. Irritaties die je normaal onder het tapijt zou vegen, of niet eens hébt. Zo vond haar partner dat Wendy zich overal veel te druk om maakte en ergerde zij zich zijn neiging om onder het mom van ‘ooh wat zijn we vrij!’ overal maar schaamteloos in het opblaasbare zwembadje te plonzen.
Spreek het nieuwe campervolk en de behoefte aan een vaste basis wint het vroeg of laat van avontuur. Níémand blijft reizen.
Eindigen op een stukje eigen grond in Spanje, Portugal of Zweden is voor velen het ideaal. Je uitschrijven uit Nederland en elders een bestaan opbouwen. Sommigen lukt het, maar lang niet iedereen. Sommigen verruilen uiteindelijk de wielen weer voor steen, anderen blijven met de camper wonen in Nederland.
Want zie maar eens het geld bij elkaar te scharrelen voor al die grote reizen. Wonen in een camper scheelt flink in de kosten. Je hebt geen vaste woonlasten, geen gemeentebelastingen en leert zuiniger omgaan met water, gas en elektriciteit. Met een zonnepaneeltje op het dak en een kacheltje op lpg is de jaarlijkse energierekening minimaal. Net als je footprint.
Maar ook het Nederlandse camperleven is niet gratis. Staan op een gratis camperplaats drukt de kosten, maar voelt niet altijd even veilig en het stageld op een camping, waar je de was kunt doen en even wat langer kunt douchen, is algauw 18 euro per dag. En vergeet de brandstofprijs niet. Vandaar dat veel camperaars een paar maanden reizen en de rest van de tijd werken in Nederland. Zoals Kelly Zegwaard, die vrachtwagenchauffeur is van beroep en ritten doet vanuit Zoetermeer.
En als je toch wilt reizen, maar niet kunt teren op de eventuele opbrengst van een koophuis, zul je je moeten bekwamen in ‘plekonafhankelijk’ werk: digital nomad, cryptohandel, virtual assistant. Kelly maakt nu leren pols- en halsbandjes die ze in de toekomst wil verkopen in een webshop.
Onvoorziene omstandigheden, ook die spelen mee. Spreek campingeigenaren en ze vertellen over gasten die hun huis hadden verkocht om in een camper de wereld rond te reizen, maar nu geen kant meer op kunnen. Omdat de man is overleden, terwijl de vrouw geen rijbewijs heeft. Of de man begint te dementeren en de gemeente wil niet helpen, omdat ze zich hebben uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie.
Bij Wendy werd na de vorige zomer borstkanker gevonden en ook dan is de onzekerheid van reizen plots zo prettig niet meer. Ze keerden terug naar Nederland en hier op de camping in Zoetermeer vindt ze rust. „Een fijne plek.” Haar man werkt nu in de bouw en haar kind zit, net als dat van Kelly, op een school in de buurt. De dochter van Wendy volgt particulier onderwijs op een school „waar ze snappen dat het leven om méér draait dan leren uit een boek”.
Kelly zou het liefst helemaal uit ‘het systeem’ stappen, Wendy zit er nu juist weer een beetje terug in. Misschien keert ze ook wel weer terug naar een gewoon huis. Maar spijt van het avontuur heeft ze niet. „De lessen die ik heb geleerd wil ik nu meenemen om bínnen het systeem in vrijheid te leven.” En ze weet nu dat het kán: het gebaande pad verlaten.
De twee kennen genoeg mensen die in hun leven ook wel eens iets anders zouden willen maar die zeggen ‘maar ik heb twee kinderen’, ‘maar ik kan geen camper betalen’, ‘maar dan moet ik mijn baan opzeggen’. „Altijd een ‘maar’.”
Terwijl, het kan best. Als de overheid het maar wat makkelijker zou maken. Kelly zucht: „Laatst belde de Sociale Verzekeringsbank. Ik zei: joh, wat is het probleem? Ik mag toch wel wonen in een bus?” En dat is dus ingewikkeld, want volgens de wet mag je best wonen in een bus, mits je vier maanden in Nederland verblijft en hier ook een brief- of postadres hebt, anders kun je ’m niet verzekeren. Maar niet alle instanties en gemeenten interpreteren de wet hetzelfde. En vind in Nederland maar eens plek! Kelly: „Als je zomaar ergens gaat staan klopt er gelijk een boa op je deur. ‘Baf baf baf.’”
Op zoek naar vrijheid reisde Wendy Wisman (33) met haar gezin door Europa. Nu wonen ze in een camper in Nederland.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Boete voor wildstaan
Nederland is geen camperland, zegt iedereen die je erover spreekt. Wettelijke regelingen ontbreken, net als de voorzieningen. Nederland is geen Frankrijk waar je in elk dorp je toilet kunt legen. En in veel andere landen kun je je camper gerust overal parkeren, maar in Nederland is de boete voor ‘wildstaan’ 500 euro per persoon.
Maar dit nieuwe volk-op-wielen valt niet meer te negeren. De drukte op camperplaatsen is zo toegenomen dat je zonder tijdig reserveren op de camperapp – twee jaar, op een mooie Italiaanse camping – de beste plekken sowieso kunt vergeten. In woonwijken rondom de toeristische trekpleisters als Amsterdam, Gouda en Hoek van Holland klagen bewoners over witte koelkasten in hun straat. En probeer in de winter nog maar eens een stalling te vinden: alle kassen en boerenschuren staan overvol.
De opmars is een decennium geleden ingezet en piekte in coronatijd, toen je zonder camper bijna niet op vakantie kon. Vanwege de lockdowns besefte iedereen plots hoe opgesloten je je kunt voelen. In heel Europa schaften velen – ook jongeren – een tweedehands camper aan of een om te bouwen bestelbus.
‘Vrijheid’ kreeg een nieuwe betekenis. Tot dan toe was het camperleven alleen weggelegd voor de welgestelden die na jaren hard werken een glanzende witte camper van een ton of meer kochten om zich in de zomermaanden een vrij en onafhankelijk leven te permitteren. Koning op de weg. Maar plots werden die verdrongen door nieuwe koningen, onder wie jonge mensen, werklozen en digital nomads die zich met een simpel busje het hele jaar dóór vrij en onafhankelijk waanden.
Het leidde op sommige camperplaatsen tot een camperclash – ‘daar ga ik niet naast staan hoor!’ – want vraag het campingeigenaren en ze zeggen: ook de cultuur is anders. Veel traditionele camperaars poetsen hun bus na elke rit, de nieuwe doen dat niet. Veel traditionele camperaars vragen bij binnenkomst op de receptie als eerste ‘wat kost het’, de nieuwe alleen ‘is er plek’. En misschien zit onder die ergernissen soms ook wel een vleugje jaloezie verstopt. Is vrijheid te koop of zit vrijheid tussen je oren?
Maar op campings begint het te wringen. Want onder het nieuwe volk-op-wielen zijn leuke, flexibele denkers die, omdat ze wonen in hun camper, oog hebben voor de omgeving. In Deventer bood er eentje zelfs aan het wc-huisje schoon te maken – zou een vakantieganger nooit doen! Maar je hebt er ook die een plek zoeken omdat ze simpelweg geen huis hebben, zijn gescheiden, in de schulden zitten, in psychische nood verkeren, of alles tegelijk. Het aantal verzoeken tot langdurig verblijf is vanwege het woningtekort de laatste jaren flink gestegen, van vrijwel nooit tot dagelijks. En zouden de campingeigenaren tegen iedereen ‘ja’ zeggen, dan staan hun campings binnen één maand vol.
En de campings willen best een bijdrage leveren aan de oplossing van het woonprobleem, maar een camping is geen woonvoorziening en het doembeeld ‘Fort Oranje’, een campingterrein vol arbeidsmigranten en ‘pechvogels’, is voor velen een trigger om paal en perk te stellen aan de wensen van de nieuwe groep.
Bij Ron en Edith Zegwaard – geen familie van Kelly – van camping De Drie Morgen „viel het kwartje” toen ze deze winter op de lijst keken en constateerden dat 25 van de 35 gasten langblijvers waren. Niet dat ze bang waren dat het verloedert. Het wc-huisje is altijd spic en span, en gelegen in de Randstad en toch in de vrije natuur heeft deze plek altijd al gasten getrokken die het aangename met het nuttige verenigen. Mantelzorgers, ex-partners die in de buurt van hun gezin verblijven, studenten, werklui uit het zuiden met een klus in de buurt, kermisklanten die niet in de herrie van hun eigen kermis willen staan.
Maar zoveel langverblijvers als deze winter hebben ze niet eerder gehad. Liever houd je je camping ‘recreatief’ en ‘toeristisch’. Bovendien was er de laatste tijd wel „een beetje gedoe” met bepaalde mensen. Want wie lang staat – oude campingwet – gaat zich meer bewoner voelen en minder gast. „Kregen we het verwijt dat we een ouwenlullencamping waren omdat er ’s avonds geen muziek meer mocht worden gedraaid!” Edith Zegwaard kan er wel om lachen. „Die gast was ouder dan wij!” De betreffende persoon had een hele dj-set neergezet en wilde oefenen met zijn set-lijst. Eerst met koptelefoon, maar hij wilde ook de bas voelen dus toen zonder. De afspraak was één uurtje, maar toen werd het toch anderhalf en toen twee uur en toen hoorde je de bassen van 16 tot 21 uur.
En zo gaat het vaker met langblijvers, klinkt onder campingeigenaren. Ze pakken er wat meer grond bij, maken er tuintjes van. Of ze zetten er, zoals de zzp’er die eigenlijk naar het zuiden wilde trekken maar intussen al twee jaar op een van de mooiste hoekplekjes van camping De Drie Morgen stond, een hele vluchtelingentent neer. En een kooktent. En een opblaasbare jacuzzi. En een stel fietsen. En een bewegwijzeringsbord dat naar al zijn verworvenheden wijst.
Vandaar de nieuwe campingregel op De Drie Morgen, per 1 april: zes weken op, zes weken af. Net genoeg om je als gast welkom voelen, maar niet thúís.
Alleen, waar moet het nieuwe volk-op-wielen dán heen?
Douchen bij het zwembad
Parkeerplaats Kardinge, Groningen. „Als iemand moet, dan moet-ie.” Gigi, de 48-jarige kantineman van sportcentrum Momentum, is de beroerdste niet. Eigenlijk is het toilet bedoeld voor leden van de fitness, de vechtclub en de padel. Maar nood breekt wet. „Als ik in het verkeer een ongeluk krijg, dan stop jij toch ook?”
Of-ie wel eens last heeft van de camping hiernaast, vroeg een gemeenteambtenaar ’m laatst. ‘Camping? Welke camping?’, zei Gigi. ‘Dit is toch gewoon een parkeerplaats?’
Er staan op de parking van Sportcentrum Kardinge, aan de rand van Groningen-stad, inderdaad veel campers. Steeds meer. Vandaag, op een druilerige doordeweekse ochtend, twintig. Gekleurde busjes, oude busjes, nieuwe busjes, caravans, en steeds meer van die Volkswagen Transporter-busjes met een laadruim waarin precies een matrasje past. Allemaal gele nummerborden, op één Turkse na.
Een deel wisselt, maar zo’n zes tot zeven staan er al maanden. Off the grid op de gratis camperplaats. Zonder voorzieningen. Al is het maar hoe je ’t bekijkt. Want aan de voet van Sportcentrum Kardinge staat een sculpturale klimtoren van 37 meter hoog. En in de naastgelegen hal kun je snowboarden. En daarnaast autoracen. En in het zwembad kun je voor 1,30 euro douchen. En bij de voetbalvereniging heb je een buitenkraan waar je, als je maar vaak genoeg op de knop drukt – pisstraaltje – binnen een kwartier je watertank hebt gevuld. En een natuurpad met riet waar je een boodschap kunt doen. Of je vraagt ’t bij Gigi.
Gigi de kantineman heeft vroeger een pizzeria gehad en houdt van koken. Dus toen vorig jaar het aantal busjes op de naastgelegen camperplaats zo groeide heeft-ie een menuutje samengesteld – kip, salade, patat en drinken voor 14,50 – en in folders onder de camperaars verspreid. Maar niemand reageerde. „Dus dat doe ik niet meer dit jaar.”
Kardinge is een van de vele camperplekken die gemeenten in de slipstream van het toegenomen camperbezit de afgelopen jaren hebben aangelegd. De plekken zijn gratis en bedoeld voor een verblijf van maximaal 72 uur. Voorzieningen ontbreken en je mag er officieel geen ‘kampeergedrag’ vertonen, zoals een stoeltje of luifeltje uit.
Je vindt ze overal in Nederland op de meest desolate plekken. Naast een school in Bleiswijk met uitzicht op de brandweerkazerne. Naast een zwembad in Harmelen met uitzicht op de snelweg. In een woonwijk, op een bedrijventerrein, naast een moestuincomplex, op een afgelegen parkeerterreintje tussen de Drentse schapen. Meestal twee à drie camperplaatsen op een stukje onbestemd terrein dat een gemeente nog had liggen.
De camperplaatsen zijn bedoeld om het lokale toerisme te stuwen en staan vaak bomvol. Zoals in Harmelen, waar het afgelopen jaar op drie officiële camperplaatsen soms wel tien campers en caravans stonden.
Dit zijn de plekken waar alle geledingen van het nieuwe volk-op-wielen elkaar treffen. Hier op Harmelen stond een camper met een gezinnetje, zoontje aan de lego, dat vier jaar terug huis en haard had opgezegd om samen met andere coronavluchtelingen een autonoom leven te leiden in een grot in Andalusië en nu is teruggekeerd vanwege zzp-werk in Nederland. Naast een zeventiger met lang grijs haar en een paarse seventies-broek die al vijftien jaar enkele camperplaatsen afwisselt rondom zijn vriendin in Leiden en op de parkeerplaats in zijn camper geconcentreerd bezig is met kwast achter wit canvas om andermans huisdieren te schilderen die hij via Instagram verkoopt aan honden- en kattenbezitters in Amerika. Een lucratieve business, de week ervoor stond op precies dezelfde plek een 28-jarige vrouw die precies hetzelfde deed, maar dan met paarden. En daarnaast stond een groep van twintig Bulgaren, hele gezinnen, die voordat ze waren ontzet door de politie nog hadden gescheten in de bosjes. Uitwerpselen gewikkeld in blauw wc-papier dat de vader, die van de grot in Andalu-sië, nog had opgepakt – ‘gatver, je hebt poep aan je handen pap!’ – omdat-ie als bedankje voor het gratis verblijf altijd de parkeerplaats opruimt. En in het struikgewas verderop verbleef op dat moment een wildkampeerder die de politie dan weer had gemist, volgens de zeventiger met lang grijs haar, en die ook ooit een camper had maar de reparatie niet kon betalen en nu per Flixbus met tentje door Europa reist.
En nee, niet al die mensen kwamen voor een dagje Harmelen. En ook niet voor het naastgelegen zwembad, waar telkens weer nieuwe mensen naar de wc wilden, en hun telefoons wilden opladen, en waar volgens de verhalen een stel Portugese vrouwen eens topless stond te douchen tijdens de zwemles.
De NKC, de belangenvereniging voor campers, had gepoogd de ontwikkeling van gratis camperplaatsen te stimuleren, maar steeds meer gemeenten zijn er inmiddels klaar mee. In Harmelen is de gratis camperplaats vorige maand na acht jaar officieel opgedoekt. En ook de gemeente Westervoort stopte er vanwege overlast onlangs mee. Net als Apeldoorn, al de derde sluiting in vier jaar tijd. En Epe. En Vaassen. En Klein Amerika, de populaire camperplaats in Gouda, gaat verdwijnen, deels om dezelfde reden. En ook die van Kardinge wordt binnenkort opgeheven. Idem.
De gratis camperplaats staat overal in Nederland onder druk.
Proppen in die modder
Op Kardinge, waar je officieel maar 72 uur mag staan, was er nooit controle. Maar nu die gaat verdwijnen is de gemeente alvast begonnen met uitdelen van waarschuwingen. Op een kartonnen kaartje dat op de grond ligt voor een losstaande caravan, staat: ‘Wij willen u dringend verzoeken uw recreatievoertuig te verplaatsen naar een van de camperplekken verderop’.
Klop klop klop. De gordijntjes zijn dicht, maar er doet toch iemand open. Man met muts op, hangend uit de deuropening. „Hee bro. Ja, de handhaving was hier gisteren. Ik moet ’m verplaatsen, naar dat grasveld verderop. Daar in die modder ja. Kan toch niet? Moet ik mezelf nu proppen in die modder?”
Mano, 54 jaar, bewoont sinds twee maanden deze caravan, gekocht voor 1.850 euro van z’n eerste uitkering van de sociale dienst. „Ik heb drie kinderen in Groningen, en kleinkinderen. Maar bij hen kan ik toch ook niet wonen? Wil ik niet. En ik heb alles gedaan. Metselen, automonteur. Maar m’n rug is naar de klote. Daarom dit.”
Alles beter dan het tentje waarin hij acht maanden heeft gezeten, „in de bush, waar niemand me zag”. Maar waar-ie nu heen moet? „Ik weet niet man. Geen plek, geen geld. Een vriend van mij komt. Het wordt duwen met de hand denk ik. Naar de modder.” Met grote ogen: „Als je plékken weet brother…”
Off-the-grid-camperen in Nederland kan een harde wereld zijn. Daar weet de 81-jarige Fred, die op Kardinge met zijn kampeerbus op steenworp afstand van Mano staat, alles van.
Fred campert al sinds 1973, reisde heel Europa door, en is tweemaal overvallen. In Nederland. Vandaar dat-ie z’n camper nu zo heeft neerzet dat hij altijd weg kan rijden. Aan elk portier heeft hij een kettingslot hangen en altijd staat hij in het licht van een lantaarnpaal. En liever niet in z’n uppie, en ook niet aan het einde van de parkeerplaats, waar ze je met een auto kunnen isoleren. Want mensen weten dat je in een camper alles bij je hebt – paspoort, geld, bankpasjes. En als man alleen in zo’n camper heb je dat er van die mannen met blootblaadjes onder de arm op je deur kloppen. „Die denken dan…”
De dunne wandjes van een camper brengen je in contact met de buitenwereld, hoor je van de camperaars. En dat is ook leuke ervan: het houdt je geest flexibel en je lichaam vitaal en bezorgt je een prettig soort openheid. Altijd naar buiten gericht, waakzaam, bijna op een dierlijke manier. Maar die dunne wandjes maken je ook kwetsbaar. Op afgelegen camperplaatsen zien de nieuwe camperaars verstijfd in hun voorstoel soms de wildste taferelen. Dealen, pal voor hun neus. Twee busjes waaruit allemaal jongens in zwarte hoodies stappen die de nummerplaten verwisselen. Niet voor niets hebben veel van de nieuwe camperaars een hond, vaak meer dan één.
Maar hét grote voordeel van een camper is dat je met één loei op je gaspedaal je buren kunt wisselen. Vandaar het medelijden dat velen hebben met de groep caravanbewoners die ze om hen heen zien groeien, die voor zo’n camper geen geld hebben en afhankelijk zijn van een auto die hen trekt. En die hebben weer medelijden met de groeiende groep autoslapers die hun kont niet kunnen keren, te vinden op parkeerplaatsen overal in het land en zichtbaar aan de beslagen ramen. En die weer met de groeiende groep tentbewoners, veelal bevolkt met arbeidsmigranten die hun baan zijn kwijtgeraakt, te vinden in parken en bossen.
Een crimineeltje
Terug op Klein Amerika, Gouda, kijkt Jacqueline Berends met open mond naar buiten, waar een dame met grote zonnebril zoekend voorbij komt.
„Snótverdorie. Loopt die vrouw daar nou alwéér?”
„Ik denk dat ‘t een crimineeltje is”, zegt Bernard. „Moet vast wat drugs afhalen.” Hij maakt intussen foto’s van de caravan zonder nummerbord – „die hoort hier niet”.
Jacqueline: „Zal eens vragen: bent u wat kwijt?”
Konden ze maar terug naar de jaren negentig, mijmert Jacqueline, „de beste jaren”. Zij waren de eersten van het dorp met een camper en de NKC organiseerde weekendjes weg, zoals naar Duinrell. ’s Zomers met het hele gezin naar Lago Maggiore, waar nog plek was. Dobberden hun kinderen de hele dag in een bootje met de kinderen van andere camperaars. „Die spreken elkaar nog steeds.”
„Kijk, zo doen we dat.” Bernard pakt een tupperwarebakje met erwtensoep uit de diepvries, de schijfjes worst keurig in rijtjes bovenop. Die gaat zo de pan in. Lunchtijd. En daarna naar de stad. En ze hebben nog geluk dat ze een stopcontact wisten te bemachtigen, beseft-ie. Want Klein Amerika heeft er maar twaalf, op 29 camperplaatsen. „Jahaa, die pikken ze óók in.”
Nee, het échte camperleven ziet er wat hun betreft heel anders uit. Ed pakt zijn telefoon erbij en toont foto’s van een georganiseerde groepsreis naar de sneeuw. Allemaal vrienden van de camperclub. Hier, met z’n allen bowlen, „kreeg je een medaille”. En happy hour, „iedereen z’n eigen drank mee”. Knakworsten bakken met Jos, Henk en Teus. Wandelen met z’n allen. Eten met z’n allen, aan een lange tafel. „En je hóéft niet mee te doen hè”, zegt Ed met trots. „Vrijheid blijheid.”