N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Wijzer Tatjana Almuli (31) is schrijver, fotograaf en influencer. Wat zij leerde in het leven: kunst wordt mooi als het de donkere kant van het leven niet schuwt en excelleren leidt niet per se tot geluk.
„Toen ik afgelopen zomer in New York was, heb ik topless gezond aan de East River. Die stad voelde voor mij als zó een verademing. In het straatbeeld zag ik dikke mensen in blote zomerkleding, niemand keek ervan op. In Nederland is dat anders: mensen denken dat ze het recht hebben om zich met je te bemoeien als je dik bent. Op straat, in de collegezaal of het nachtleven: ik heb altijd opmerkingen naar mijn hoofd gekregen. Sinds New York durf ik ook hier mouwloze kleding te dragen als het warm is. Het voelt bevrijdend om op die manier ruimte in te nemen.
Ik was in de Verenigde Staten voor een bezoek aan Martha’s Vineyard. Een eiland dat geliefd is bij de Amerikaanse elite – de Obama’s hebben er een vakantiehuis – maar er wonen ook hippies, kunstenaars en inheemse Amerikanen. Mijn moeder heeft er als twintiger gewoond. Voor haar was het een ontsnapping uit het benauwende Nederland, waar ze in haar jeugd het slachtoffer werd van incest. Tot haar dood heeft ze het over dat eiland gehad en hoe vrij ze zich daar voelde. Voor mijn dit jaar verschenen boek, Ik zal je nooit meer, ben ik haar leven ingedoken. Door de pandemie kon ik pas dit jaar naar Martha’s Vineyard, maar vanaf het moment dat ik van de veerboot afstapte,voelde ik een verbondenheid. Als je iemand mist, helpt het om naar de plek te gaan waar diegene het liefste kwam.
Ik groeide op in een hippiegezin in Amstelveen, mijn ouders runden een natuurwinkel. Mijn vader is Servisch, uit voormalig Joegoslavië, mijn moeder Nederlands. Ze waren allebei creatief – hij schilderde, zij danste. Thuis was het een bij elkaar geraapt zooitje. In het weekend gingen we met de oude Saab naar de biologische markt in Amsterdam, thuis stond vaak muziek aan en dansten we met het hele gezin. Van m’n ouders leerde ik hoe belangrijk het is om zonder oordeel naar anderen te kijken. Of iemand nou dakloos was of uit een andere cultuur kwam, voor hen was iedereen gelijk en stond menselijkheid voorop.
Toch was het niet altijd vrolijk. Mijn ouders kregen geldproblemen en m’n vader kon hier niet goed aarden, bovendien was hij bipolair – ineens kon zijn stemming omslaan. Als ik iets deed wat hem niet zinde werd hij agressief tegen mij en m’n moeder – nog steeds zit er een plekje op mijn neus waar hij een speelgoedauto tegenaan gooide. Later heb ik mensen om me heen verzameld bij wie ik mij veilig voel, als tegenhanger voor de onrust van vroeger. Dat is het mooie aan vriendschap, het is familie die je zelf kiest. Met mijn vader heb ik weinig contact.
Ik ben altijd dik geweest. Thuis aten we gezond en biologisch en gingen we vaak wandelen, dus niemand snapte hoe dat kon. Het leverde veel spanning op, want ik werd dikker en dikker. Pas sinds mijn vijfentwintigste weet ik dat ik een genetisch defect heb, waardoor mijn honger- en verzadigingsgevoel en mijn verbranding niet goed gereguleerd zijn. Door de fixatie op mijn gewicht in mijn jeugd, en de scheiding van mijn ouders, ontwikkelde ik rond mijn elfde een eetstoornis. In het geheim had ik eetbuien. Of ik at juist nauwelijks en sportte heel veel. Als er zó veel gebeurt wat je niet aankunt, ga je op zoek naar een manier om je gevoelens te verdoven.
Ik dacht altijd: als ik dun ben, dan word ik automatisch gelukkiger. Ik moest in 2014 meedoen aan het tv-programma Obese om erachter te komen dat dat niet zo was. Ik viel zestig kilo af, had bijna een sixpack. Maar dat afvallen gebeurde op een ongezonde en destructieve manier: maaltijden overslaan, obsessief sporten. En de zelfhaat, die bleef. Mensen hebben dat op meer gebieden: als ik die ene baan scoor, of dit en dat bereik, dán word ik gelukkig. Dat geeft dan hoop en houvast. Maar daardoor mis je veel van het hier en nu. En het leven is niet maakbaar. Na dat tv-programma bereikte ik een punt dat ik niet meer afviel, en ging ik langzaam terug naar mijn oude gewicht.
Mensen denken: als ik afval of die ene baan scoor, dán is mijn leven perfect
Toen ik elf was, gingen mijn ouders uit elkaar. Mijn broertje, zusje en ik gingen bij onze moeder wonen. De winkel was al voor de scheiding failliet gegaan en mijn moeder kwam in de schuldsanering terecht. Soms deed iemand anoniem een envelop door de bus met 50 euro, zodat ze de boodschappen kon betalen. Op mijn vijftiende werd ze ziek, kanker. Ze wilde zich niet regulier laten behandelen en probeerde het met alternatieve therapieën als sapkuren of besseninjecties. Thuis werd weinig over gevoelens gepraat, dus in die periode hebben we geen gesprekken gevoerd over afscheid nemen of hoe het daarna moest. Na haar overlijden heb ik mijn rouw compleet gemeden, jaren heb ik nauwelijks gehuild. Door therapie ben ik in gaan zien: het is belangrijk om verbonden te blijven met je gevoel, met je lichaam. Nog steeds krijg ik elke dag om 15.00 uur een melding op mijn telefoon voor een kort meditatiemoment, om ‘in te checken’ met mijn lichaam, te letten op wat ik voel. Ook zet ik elke dag een half uurtje muziek aan om thuis op te dansen, dat kan ik iedereen aanraden om even los te komen van de stadse ratrace.
Zonder kunst en cultuur was ik in de goot beland. Als begin-twintiger heb ik heftige depressies gehad. Natuurlijk hielpen therapie, antidepressiva en steun van vrienden. Maar wat me er écht doorheen heeft geholpen zijn de films die ik zag, de boeken die ik las en de muziek die ik luisterde – zoals Nina Simone en Billie Holiday. Kunst wordt mooi als het de donkere kant van het leven niet schuwt, maar het juist durft aan te gaan. Dat probeer ik ook in mijn schrijven. Daar begon ik al op jonge leeftijd mee, met fantasieverhalen ontsnapte ik aan de spanningen thuis. Later werden het dagboeken, korte verhalen, essays. Ernest Hemingway zei ooit: schrijf hard en duidelijk over wat pijn doet. Daar kan ik mij in vinden.
Ik ben een laatbloeier: tot mijn zevenentwintigste liet ik mij leiden door angst en schaamte. Ik durfde geen verre reizen te maken – vanwege de plek die ik zou innemen in het vliegtuig , zat halve zomers binnen en ging relaties maar half aan, omdat ik het eng vond. Tot ik op een punt belandde waarop ik dacht: ik wíl mij niet meer laten verlammen door zelfhaat. Ik trok het niet meer. In die periode schreef ik mijn eerste boek, Knap voor een dik meisje. Juist door je schaamte en angst in de bek te kijken, kan je er los van komen. Ik kreeg duizenden reacties van mensen die zich in mijn boek herkenden.
Om te schrijven helpt het mij om op een plek te zijn die inspireert, dan gaat het stromen. Toen ik op mijn achttiende op kamers ging, betrok ik een souterrain aan de Wallen van een vriend van mijn vader. Het leven daar was ruw – dealers en pooiers die ruzie voor de deur maakten, de kelder die overstroomde met rioolwater uit de gracht. Maar daar zette ik mijn eerste stappen als schrijver en fotograaf, in die buurt lagen de verhalen voor het oprapen. Nog steeds ga ik geregeld op schrijfresidentie.
Ik heb grote stappen gemaakt wat betreft zelfacceptatie. Ik probeer neutraal naar mijn lichaam te kijken. Dus niet: ik móet van mezelf houden. Maar er juist helemaal geen nadruk op leggen. Daardoor voel ik me mooier en zelfverzekerder, al drie jaar heb ik geen eetbuien meer. Excelleren leidt niet per se tot geluk. ‘Goed genoeg’ is een houding waar je veel meer aan hebt.
Fotografie: Piet Oosterbeek