Menselijk dna in het milieu levert ethische dilemma’s

Dna-onderzoek Biologen die via dna-sporen het dierenleven volgen, pikken soms ook menselijk dna op. Dat kan een inbreuk op de privacy zijn.

Biologen nemen watermonsters om in het laboratorium aan de hand van dna te analyseren welke soorten erin voorkomen.
Biologen nemen watermonsters om in het laboratorium aan de hand van dna te analyseren welke soorten erin voorkomen. Foto Todd Osbourne

Onderzoek aan omgevings-dna, ofwel e-dna (environmental dna) is in opkomst, omdat je er op een niet-invasieve, relatief eenvoudige manier genetisch materiaal mee kunt verzamelen. Maar de biologische monstermethode heeft ook een mogelijke keerzijde, schrijven Amerikaanse, Ierse en Spaanse biologen deze week in Nature. Ze waarschuwen voor een fenomeen dat ze human genetic bycatch (HGB) dopen: de onbedoelde ‘bijvangst’ van menselijk dna, die voor ethische dilemma’s kan zorgen.

De term e-dna verwijst naar genetisch materiaal dat is achtergelaten door organismen, bijvoorbeeld in uitwerpselen, modder, stof, water of de lucht. Door dat materiaal te verzamelen kun je zien wat er in de omgeving leeft of heeft geleefd zonder dat je daarvoor de daadwerkelijke soorten hoeft waar te nemen.

Steeds vaker gebeurt het onderzoek aan e-dna met behulp van zogeheten shotgun sequencing, waarmee willekeurige dna-fragmenten worden geanalyseerd. Hoewel het bij de onderzoeken nooit gaat om het menselijk genetisch materiaal zelf, levert deze methode wel een mogelijk probleem op. Want de kans is groot dat er bij de analyse van omgevingsmonsters óók een aanzienlijke hoeveelheid menselijk dna meekomt, waardoor individuen in theorie kunnen worden geïdentificeerd. En om dergelijk genetisch materiaal te mogen verzamelen, is volgens de wet toestemming van de personen in kwestie nodig.

Om te zien of er inderdaad zulke grote hoeveelheden menselijk dna kunnen worden ‘geoogst’ uit omgevings-dna, vergeleken de onderzoekers sequencing-gegevens uit eerdere projecten (onderzoeken naar wildlife en naar ziekteverwekkers) met het menselijk referentiegenoom.

Zo constateerden ze dat in vrijwel alle monsters menselijk e-dna aanwezig is. In sommige gevallen is de concentratie zo hoog dat er inderdaad identificatie mogelijk zou kunnen zijn. Als voorbeeld neemt het Nature-artikel een schildpaddenonderzoek, waarvoor water- en zandmonsters zijn geanalyseerd. Daarbij waren in sommige monsters de hoeveelheden menselijk e-dna zelfs bijna even hoog als die van de doelsoort, de groene zeeschildpad.

In ander onderzoek werd menselijk e-dna aangetroffen op zandstranden (behalve in een natuurreservaat waar niemand mocht komen), in waterpartijen nabij steden, en in de lucht van binnenruimtes. Op het strand en binnenshuis konden de uitkomsten worden herleid tot specifieke participanten; bij het wateronderzoek kwamen de e-dna-monsters in grote lijnen overeen met de demografische gegevens uit het desbetreffende gebied.

Door de aanwezigheid van menselijk genetisch materiaal in e-dna zouden onwettelijk gegevens kunnen worden ingewonnen over bepaalde mensen of bevolkingsgroepen. Maar die informatie kan ook positief worden aangewend. Zo zou de methode kunnen helpen bij gezondheidsmonitoring of bij de opsporing van vermiste personen. In alle gevallen is er behoefte aan duidelijke, nog te ontwerpen regelgeving, benadrukken de auteurs, zodat ongewenst gebruik van de gegevens voorkomen kan worden.