Mensdierwetenschapper: ‘Er zijn dingen in de dierentuin die me heel blij maken, maar ook waar ik erg verdrietig van word’

‘Konden we maar aan ze vragen wat ze er zelf van vinden hè.” Maarten Reesink kijkt naar een jonge orang-oetan die op zijn kop aan een brandweerslang hangt in zijn verblijf in Ouwehands Dierenpark. Reesink vraagt zich in de dierentuin constant af wat de dieren die hij ziet van hun verblijf vinden, of ze een fijn leven hebben en of ze iets tekort komen. „Ongetwijfeld ontbreken er dingen, maar wat?”

Reesink, die Animal Studies doceert aan de Universiteit van Amsterdam en zich omschrijft als mensdierwetenschapper, bezoekt eens per jaar de grote Nederlandse dierentuinen. Zo ook het dierenpark in Rhenen, waar hij ook zonder plattegrond zijn weg vindt. Hoewel hij er regelmatig is, staat hij „ambivalent” tegenover het concept dierentuin, zegt hij. „Er zijn dingen in de dierentuin die me heel blij maken, maar ook zaken waar ik erg verdrietig van word.” In geen van die sentimenten staat hij alleen.

Volgens de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) kent Nederland 65 dierentuinen met een vergunning, waarover in toenemende mate discussie wordt gevoerd. Uit een enquête, uitgevoerd door de RDA voor het rapport Dierentuin van de Toekomst die later dit jaar verschijnt, blijkt dat 70 procent van de Nederlanders positief denkt over dierentuinen, maar óók dat de helft van mening is dat het welzijn er niet voor alle dieren optimaal is. Ook denkt de helft dat sommige diersoorten beter niet meer in de dierentuin gehouden kunnen worden.

Mens-dierwetenschapper Maarten Reesink passeert een houten beer in Ouwehands Dierenpark.
Foto Hedayatullah Amid

De Partij voor de Dieren in de gemeenteraad van Amsterdam trekt dat verder door. In een initiatiefvoorstel van begin dit jaar, dat binnenkort besproken wordt in de gemeenteraad, stelt zij voor Artis „om te vormen tot openbaar stadspark”. Fractievoorzitter Anke Bakker vindt het onvoorstelbaar dat „honderden diersoorten op 15,1 hectare wonen”, in „kleine, kunstmatige verblijven waarin zij hun natuurlijke gedrag niet kunnen uiten”. En dat terwijl „ze door meer dan een miljoen mensen per jaar bekeken worden”.

Het is goed dat dit thema op de kaart wordt gezet, zegt Reesink. Maar de mening dat de dierentuin ‘uitgefaseerd’ zou moeten worden, die deelt hij niet. „Dierentuinen kunnen niet blijven zoals ze zijn, maar ik denk niet dat ze moeten verdwijnen. Ik denk dat ze moeten transformeren naar iets dat we nu eerder een opvang of asiel zouden noemen. We moeten weg van de dierentuin voor het vertier van de mens en toe naar een dierentuin ten behoeve van het dier.”

Geen mensennaam

Het is precies om die reden dat hij zijn ronde door Ouwehands wil beginnen bij het Berenbos. Hij loopt over de brug boven het bos, waar aan de reling tekstbordjes over de individuele beren en hun geschiedenis bevestigd zijn. „Van het Berenbos word ik bijna emotioneel, dit vind ik zo mooi”, zegt hij. De beren hier hebben allemaal een grimmig verleden. De een moest dansen in een restaurant, een ander zat opgesloten in een kleine kooi bij een tankstation, een volgende moest optreden in het circus.

Hij staat stil bij het bordje over de 22-jarige bruine beer Pesho, waarop staat hoe lang hij hier is en waar hij vandaan komt. „Hier is alles goed aan.”

In het Berenbos komt alles samen wat Reesink zou willen van een dierentuin. De beren hier kunnen niet meer in het wild leven, door trauma, maar ook omdat ze gewoonweg nooit hebben geleerd hoe het moet. In hun ruim opgezette verblijf is water om in te spelen, holen om in te slapen en heuvels om op te klauteren.

Berberaapjes in Ouwehands Dierenpark.
Een zeeleeuw en zijn trainer in Ouwehands Dierenpark.

Foto’s: Hedayatullah Amid

Net zo belangrijk als hun leefomgeving vindt Reesink dat de bezoekers niet alleen informatie krijgen over het soort beer. Anders dan het overgrote deel van de andere dieren hebben ze ook een naam en een individuele geschiedenis. „Het geven van een naam is geen vermenselijking, het is het erkennen van een individu.” Een extra positief punt in het Berenbos is dat de beren geen ‘mensennamen’ hebben gekregen. „Het is belangrijk ze een naam te geven met dezelfde herkomst als het dier.”

Hij zou willen dat dit bij alle diersoorten wordt gedaan. Als voorbeeld haalt hij een Amerikaanse dierentuin aan waar ze een piranha met een opvallend vlekpatroon hebben uitgekozen en die een bordje met een naam en geschiedenis hebben gegeven. „Deze is geschikt!”, zegt Reesink over een piranha met opvallend grote neusflappen. Zo valt er voor elke diersoort, zelfs daar waar er heel veel samen zitten, wel een kandidaat te onderscheiden die extra reliëf kan krijgen.

Het gaat erom dat de bezoeker moet weten waar het individuele dier vandaan komt, wat zijn geschiedenis is. Wat is zijn levensverhaal, vraagt Reesing zich bij de rode panda af. „Ik wil weten hoe hij heet. Hoe oud hij is. Of hij onderschept is op Schiphol. Of hij in gevangenschap geboren is, of gevangen genomen om hier te zijn.” En bezoekers willen dat óók weten, zegt hij. „Ook als het pijnlijk is.”

Dierenwelzijn

Een van de meest gehoorde argumenten tegen de dierentuin is dat deze een gevangenis voor dieren is. Maar is dat zo? „Voor grote dieren wel”, denkt Reesink. „Maar eigenlijk weten we nog niet genoeg om hier daadwerkelijk iets over te kunnen zeggen. Pas in 1986 werd de Britse Donald Broom benoemd tot eerste hoogleraar dierenwelzijn in de wereld. En pas sinds een kwart eeuw wordt er structureel en georganiseerd onderzoek gedaan naar het welzijn van dieren in de dierentuin. We moeten nog zoveel leren.”

Critici halen vaak aan dat dieren in dierentuinen te weinig ruimte hebben. Dit is ook de redenering in het PvdD-voorstel voor Artis. „Zij zeggen dat olifanten in het wild vele tientallen kilometers per dag afleggen, wat ze hier duidelijk niet kunnen doen.” Anderen brengen daar tegenin dat olifanten die grote afstanden puur overbruggen om eten te zoeken. In gevangenschap hoeven ze dat niet. „De conclusie is: we wéten het gewoon nog niet.”

Ouwehands Dierenpark.
Foto Hedayatullah Amid

Wel ziet Reesink dat wat er al wel geleerd is, vaker snel wordt toegepast. „Tot voor kort deelden dierentuinen olifanten uit ten behoeve van het fokprogramma, zonder te kijken naar onderlinge familiebanden. We keken alleen maar naar de genenpoel. Maar met de kennis van nu weten we dat twee olifantenzussen aan elkaar gehecht zijn, en dat je die dus niet uit elkaar moet halen.”

Het fokprogramma, de educatieve functie en het belang van de dierentuindieren voor de biodiversiteit, zijn de argumenten van veel dierentuinen om hun bestaan te rechtvaardigen. De dieren kunnen dienen om de populatie van bedreigde diersoorten te ondersteunen, maar het fokken draagt aan de populatie in het wild nauwelijks bij. „Dieren die al generaties in gevangenschap leven, kunnen hun nakomelingen heel moeilijk leren in het wild te overleven.”

De naamloze dierentuindieren worden daarnaast gezien als ambassadeurs voor hun soort. „Maar biodiversiteit is een mensenidee. Deze olifanten hebben helemaal geen notie van ‘hun soort’.” De biodiversiteit in stand houden door middel van dierentuindieren wordt niet gedaan voor het dier, maar voor de soort.

Niet-menselijk persoon

Minstens zo belangrijk als de vraag of de dierentuin een gevangenis is, zegt Reesink, is de vraag: wat geeft ons het recht om dieren op te sluiten? „Daar heb ik geen goed antwoord op. Volgens mij hebben we dat recht niet. Zelfs niet als je het hebt over een klein prooidier dat het in de dierentuin verhoudingsgewijs heel goed heeft.”

Het is mede daarom volgens hem de vraag hoe lang dierentuinen in deze vorm nog houdbaar zijn. „Op diverse plekken in de wereld worden rechtszaken gevoerd en gewonnen om mensapen uit de dierentuin te krijgen. Zo besloot een rechter in Argentinië dat orang-oetan Sandra in de dierentuin van Buenos Aires onrechtmatig opgesloten was.”

Foto’s: Hedayatullah Amid

Orang-oetans hebben voor 97 procent hetzelfde dna als de mens, Sandra werd daarom als „niet-menselijk persoon” gezien. De rechter besloot dus dat je iemand niet onrechtmatig mag opsluiten. „Maar bij welk dier stopt dat? Wanneer lijkt het dier niet genoeg meer op ons? Waar ligt de grens?”

Het is koffiedik kijken, maar Reesink denkt dat binnen tien tot twintig jaar mensapen niet meer in dierentuinen te zien zullen zijn. „Het uitfaseren van zeezoogdieren is al begonnen, die zijn te intelligent en we kunnen ze gewoonweg niet genoeg water bieden. Dan volgt de discussie over de mensapen, dan de grote intelligente dieren zoals de olifant, dan de grote roofdieren zoals de beren en katachtigen en vervolgens de grote vogels.”

De verwachting ten aanzien van dierentuinen moet veranderen, zegt hij. „Dierentuinen zeggen nu dat van hen verwácht wordt dat ze leeuwen en olifanten hebben. Dat ze dan een goede dierentuin zijn. Ik denk dat we er naartoe moeten dat we beseffen dat een goede dierentuin een dierentuin is die géén leeuwen en olifanten heeft.”

Bij de berberapen blijft Reesink nog even staan kijken. Op de rand van de gracht die de aapjes scheidt van de mensen zit een geïnteresseerd exemplaar. Van over de gracht heen lijkt hij ook naar Reesink te kijken.

Zacht zegt Reesink: „Ik zou zo graag willen weten wat hij van ons denkt.”